Vaarwel oud jaar en doe mijn groeten
Aan allen aan de overzij.
Die ik ook eenmaal zal ontmoeten,
Wannper de beurt eens is aan my.
Het moge slechts wat langer duren
Dan den voor u gestelden tijd
Van zooveel dagen, zooveel uren
En dan: Kom mee en wees bereid.
Uw vastgestelde levensdagen
Tel 'k ieder jaar weer bij elkaar,
Tot z' een bepaald getal bedragen,
Dan komt het einde van het jaar.
Dat is er nu en gü gaat henen,
Maar uw herinn'ring blijft bewaard
Bij allen, wie gij leed of vreugde
In uwe dagen hebt gebaard.
De een hebt gij vooruit gezonden
Naar 't oord, waarheen gij óók nu gaat,
De ander lag met zware wonden
Tusschen een auto en de straat.
Weer een zag er zijn huis verbranden
En zag het vuur onmachtig aan,
Een ander is aan verre stranden
Per schip met man en muis vergaan.
Een is aan een der overwegen
In 't holste van den dag gestrand,
Of hpeft een erfenis gekregen.
Die heeft beneveld zijn verstand.
Een heeft een rol gespeeld naar 't leven,
't Ging over echtelijke trouw,
Zooals door schrijvers is beschreven,
Twee menschen hebben nu berouw.
Een heeft per trein den dag verlaten,
Een ander is per schip gegaan,
Een derd' heeft het niet mogen baten,
Dat hij per auto is gegaan.
Een vierde dacht vlug aan te komen
Door weg te zweven in de lucht
En hij is, midden in zijn droomen,
Voor goed aan onze aard' ontvlucht.
Een vijfde stortte in het water
En eindigde zijn blij bestaan,
En stijf en koud, want eerst veel later,
Haalde men hem eruit vandaan.
Een zesde stortte naar beneden,
Toen hij er juist aan had gedacht,
Dat hem wat lekkers om te eten
Bij vrouw en kind'ren heeft gewacht.
Dat al is in de luttel dagen
Van uw zoo kort bestaan geschied,
Maar ieder mensch heeft iets te dragen.
En daarvoor vraag 'k uw aandacht niet.
Wanneer men de voorbije dingen
Aan 't eind des jaars nog eens beschouwt,
Zoek dan slechts die herinneringen,
Waarmee men gaarne blijft vertrouwt.
Denk niet meer aan 't onaangename,
Dat slechts uw blijheid heeft verstoord,
Doorleef slechts alle vreugden samen,
Die dit jaar bracht en zegt het voort.
Dan zal het u veel blijder schijnen,
Dan zal het zijn als één groot feest,
't Zal zijn of donkerten verdwijnen,
Of er geen crisis is geweest.
'k Zal zelf hiervan het voorbeeld geven
En ik omhul met schoonen schijn,
De dingen van het harde leven,
Die maar het liefst vergeten zijn.
Maarhet jaar is goed begonnen
Met het sprookje van een paar,
Dat elkander heeft gevonden.
In 't begin van 't nieuwe jaar.
't Was juist als een heel oud sprookje,
Uit den goeden, ouden tijd
En dat werd de eerste dagen
Van dit jaar nu werk'lykheid.
De sprookjesprins en de prinses
Zijn, toen op reis gegaan
In 't diepst geheim en iedereen
Heeft dit geheim verstaan.
Want wie er gaat op huw'lijksreis
Neemt slechts de liefde mee,
Als men hoopt in 't begin.
Het is de mensch, die 't schoon' ervan
In dwazen waan verstoot,
Die series bommenwerpers bouwt,
Machines voor den dood.
Of soms ook stort hij naar omlaag
En dompelt hij in rouw,
Families, die dan treurend staan
Een bruid, een kind, een wrouw.
Een vliegtuig van de Luchtvaartschool,
Het drama duurde kort,
Is zoo in Frankrijk bij Senlis
Opeens omlaag gestort.
Vier menschen vonden er den dood,
Het leven wordt gestoord,
Dan gaat het weer opnieuw zijn gang,
Het leven roept: Voort, voort!
Ik weet wel: er is meer geschied
In voor- en tegenspoed,
Zooals het op de wereld gaat,
Het was meer zuur dan zoet.
Ik weet wel, dat er weer een schip
Met menschen is vergaan,
En dat er vrouwen aan ons strand
Lang hebben stilgestaan.
Maar 't is niet alles tegenspoed,
Wat ons het leven geeft,
De eene heeft dit jaar voor vreugd,
D' ander voor leed geleefd.
Zie: twee ministers gaan op reis,
Geridderd en gerokt,
Een ander ook, maar deze wordt
Over de grens gelokt.
Het werkverruimingsstaatscrediet
Waar halen ze 't vandaan?
Is eventjes tot honderd maal
Millioen omhoog gegaan.
Dat is een vreugdevol symptoon,
En ik verheug mij maar
Over de Nederlandsche bank,
Die rijker werd dit jaar.
Nog veel meer pretjes komen er
In deze voorspoed bij,
Het is vooreerst het schoon bericht:
Verkiezingen in Mei.
De Dieseltreinen komen weer
En 't is na alle smaad,
Of 't leven in dees gladde trein
Ook weer wat gladder gaat.
Dan worde dezer dagen ook
Den grooten mensch herdacht.
Den dichter bij de gratie Gods,
Die zooveel schoonheid bracht.
In Noordwijk, waar hy stil verbleef,
En al zijn rijkdom gaf,
Daar, rust Verwey nu bij de zee
In 't stille, stille graf.
Intusschen heeft de Lamme, die
In Frankrijk was gevat,
De knapste Fransche medici
Toch bij de neus gehad.
Hij lag in 't ziekenhuis „verlamd",
Vermagerd in het bed
En heeft na negen maanden er
De beenen in gezet.
Dan zijn er op de wereld geen
Dan enkel deze twee.
Een ander sprookje is de vlucht
Den blauwen hemel in.
Maar dat niet steeds zoo goed besluit
U ziet:-het leven is zoo kwaad
En zoo beroerd nog niet,
Als men, in -plaats van naar het slecht',
Maar naar het leuke ziet.
Bijvoorbeeld naar het schoone feit,
Misschien ook wel wat mal,
Dat de minister nog niet weet,
Hoe of hij speller zal.
Wat doet hij dus? U raadt wel nooit
't Origineel besluit,
Hij vindt weer een commissie voor
Het spellingsvraagstuk uit.
En nu wordt er door iedereen
Naar eigen wijs gespeld,
Straks wordt er weer een andere
Commissie ingesteld.
Zie eens naar 't schoone zweefrecord
Waarmee heel Holland leeft,
Als Hoekstra boven onze kust
Ruim zeven uren zweeft.
Zie eens naar onze K.L.M.,
Dat doet een mensch pleizier,
Die boekte in dit jaar zijn half
Millioenste passagier.
De bloemen bloeien rond dees tijd
Op 't schoonste in dit land,
In Noordwijk worden naast de zee
De duinen zelfs beplant.
En zie eens naar dit vreemd bericht,
Het lijkt my, leek, wat dol,
Zy maken hier in een fabriek
Van ondermelk al wol.
Ik vraag my af: wordt nu die wol
Wel eerst gekookt secuur,
En wordt zoo'n ondermelkwolpak,
In 't dragen niet gauw zuur?
En is vooral des zomers toch
Het niet gevaarlijk ook.
'k Bedoel, als 't heel erg warm is,
Dat ik dan overkook?
Zie ook eens naar den voorrangsweg,
Die binnenkort nu komt,
En waarvan nu de voorrechten
Ons worden opgesomd.
Het grootste voorrecht lijkt mij dit,
Dat ik nu ied'ren dag,
Op zoo'n weg rijdend, iedereen
Nu torpedeeren mag.
En zie eens naar de goudvoorraad,
Wie heeft het ooit gezien?
Ik niet! Die stijgt maar ied're maand
Met een millioen of tien.
't Is met de crisis in ons land
Dus niet zoo slecht gesteld,
Alleen ik vraag mij zeiven af:
Waar blijft toch al dat geld?
't Zijn pretjes, alles wat de klok
Hier in ons landje slaat,
Ook P.T.T. doet er aan mee,
Die port verlagen gaat.
Maar ideaal zou het wel zyn,
Als het nog zóó eens wordt,
Voor vijf cent aan het postkantoor
Een glaasje echte port.
Dan komen de verkiezingen,
Da's ook een leuke tijd,
De politiek gaat nu op pad
Met moed en haat en nijd.
Maar als je daarna 't resultaat
In ied're krant ziet staan,
Dan lees je, dat het iedereen
Voorspoedig is gegaan.
Niet één partij, die gehalveerd
Werd in den stembusstrijd.
Zegt in dè krant: Wij pakken in,
Wij zijn al uit den tijd.
Zij spreken dan van taai verzet
En kwade overmacht,
En van de kern van de party
En ongebroken kracht.
Ik vind dus zoo'n verkiezing maar
Heel prettig, hoe 't ook ga,
Want iedereen juicht na den strijd
En roept: hiep, hiep, hoera!
De werkloosheid is wat gedaald,
Al is 't een schrale troost,
Daar 't grootst gedeelte altyd nog
Maar steunt en werkeloost.
Maar voor den boer, die pacht zyn grond,
Komt er een nieuwe wet,
En maar da's zoo bijzonder niet
Er komt een kabinet.
Dat heb je op de kermis ook,
Veel leuker nog en daar
Zit dan een dikke dame in,
Die zegt tenminste waar.
Nou ja, dat water van de Maas,
Waar Nederland om vroeg,
Er is warempel in ons land
Toch water wel genoeg.
Het Hof wees onze eischen af,
Dat is me ook zoo wat,
U hebt geen druppel minder in
Uw waschkom nog gehad.
Prins Bernhard krijgt de sabel eens
Van koning Willem III
En 't is wat druk op Voglenzang,
Daar is de Jamboree.
Daar dartelt prettig door elkaar
Nu bruin en zwart en blank,
Da's meer waard dan het wassend goud
Der Nederlandsche Bank.
Na heel dit prettige journaal,
Dat dagen, weken duurt,
Komt weer de menschelijké strijd
Eens om den hoek gegluurd.
De boeren in het land zijn beu
Van crisiszuivelwet,
Zij trekken een zwart jasje aan
En komen in verzet.
Gewapend als in d' ouden tijd
't Wordt een formeel beleg
Jagen zij wel den ambtenaar,
Maar niet de crisis weg.
In Harenkarspel is het stil,
Het heele dorp ligt met
Een flinke vleeschvergiftiging
Bewusteloos in bed.
Daarna is 't land in rep en roer,
Als er vernomen wordt,
Dat Alkmaar's groote oude kerk
Bijna is ingestort.
Nu komt er snel regeeringsgeld,
Nu wordt de kerk gestut;
Omdat het kalf verdronken is,
Dempt men de diepe put,
Twee ongenoode gasten gaan
Er door ons land op stap:
De coloradokever en
De langstaart-wolhandkrab.
Wij gaan alweer een stap vooruit
Per Nieuwjaar wordt verplicht
Op ied're Nederlandsche fiets
Een brandend achterlicht.
Nu komt de mensch vast aan de beurt
Na auto, fiets en trein.
Als alle menschen zyn „verlicht",
Zal 't pas in orde zijn.
't Bedrijf der slagers wordt gesperd.
Wij leven vrij en blij,
Er mag geen enkel slagertj' en
Geen rundveeheffing bij.
Een oude zeeheld wordt geëerd
Door 't hedëndaag^ch geslacht;
Piet Hein wordt eere-kapitein
Op 't prinselijke jacht.
De tuinders krijgen weer wat steun
In dezen zwaren tijd,
De boeren worden met het mond-
En klauwzeer weer verblijd.
Ook d' N.S.B. is, naar men zegt,
Met deze kwaal besmet,
Maar een dictator decreteert
En wordt niet afgezet.
Herr Mussert is en blijft de baas,
Zoo luidt 't Utrechtsch besluit,
En Pont en Ds. van Duyl
Die gaan er dan maar uit.
Een Hollandsch schip, dat voer op zee,
Kwam van de Spaansche kust,
Waar het, in angst en vrees wellicht,
Een poosje had gerust.
De „Triton" kreeg een scheepsruim vol
Met sinaasappels mee
En koos toen weer het ruime sop
En voer weer op de zee.
Maar toen kwam er een oorlogsschip,
Dat riep gevaarlijk vlug:
Draai bij en stop en geef my gauw
Myn sinaasapppls t'rug.
De kapitein heeft bijgedraaid.
Hij was een man die dacht:
't Is beter, levend zonder dan
Dood mét naar huis gebracht.
Maar ik dacht, toen ik dit bericht
In onze bladen las,
Dat er in Spanje een tekort
Aan projectielen was.
Zij hebben geen munitie, maar
De strijd is niet gedoofd,
Met sinaasapp®1 gooien zij
Elkander naar t hoofd.
En voor de kind'ren op de school
Is 't ook zoo slecht nog niet,
Die krijgen grondig onderwijs
En melk met een riet
Er komt een actie voor meer werk,
Meer arbeid ookmisschien
En dan wordt er na veel gepraat
De grondwet weer herzien.
Daarna heeft onze Kroonprinses
Haar vreugd ons kond gedaan;
Ja, allerliefste Kroonprinses,
Wij hebben het verstaan.
Wij, allemaal, wij wenschen a
Uw dagen schoon en zoet
Dan wordt ook 't volgend nieuwe jaar
Reeds in den aanvang goed.
Nou ja, de melkprijs wordt verhoogd,
Dat is een kwade noot
Dan drinken wij maar minder melk
En eten waterbrood.
En Raichenbach, de Franschman, heeft
Vriend Keiler ingemaakt,
En Aljechin, de Franco-Rus,
Heeft Euwe weg geschaakt.
Daar komen wij wel overheen
In ons sportieve land,
Daarbij ik heb van dammen en
Van schaken geen verstand.
Maar zelfs nog méér dan deze vrucht
Lokt hen de vrijheid aan,
Dus zijn er velen van hen snel
Naar Nederland gegaan.
Hier hadden zij die vruchten ook,
Wel niet zoo fijn misschien,
Wel minder zon, maar geen kanon
En vrijheid bovendien.
Zij zyn aan 't einde van het jaar
Weer snoodeloos gevlucht
Zij hadden heimwee naar him land
En naar de Spaansche lucht
Maar daarmee braken zij hun woord.
Dat is de hoogste wet,
Toen is de rest verzameld en
Gauw achter slot gezet.
't Is ergens aan de Zuiderzee^
Waar een fabriek nu komt,
Ik hoorde, dat er een visscher daar 1
Als volgt heeft gebromd:
'k Heb altijd in een wijde broek
Geloopen langs den dijk,
'k Was in de zee naar visch op zoek
En 't maakte mij niet ryk.
'k Voer uit naar haring en naar griet
Naar spiering, schol en schel,
Al bracht het mij veel rijkdom niet
Gelukkig was ik wel.
Toen sloot men onze Zuiderzee
Af met een dijkèn goed;
Die dijk nam ook de stormen mee,
De zoute zee werd zoet.
En met mijn handen in mijn zak
En met mijn klompen aan,
Heb 'k, kauwend op mijn pruimtabak,
Voor onze zee gestaan.
In Indië vergaan de T*s
11, 13 en de Specht,
Het is de dood, die in de lucht
De toekomstdroom bevecht.
Een staatsman wordt er in het land
Door alle rang herdacht,
Nog grooter hulde wordt er aan
Den dichtervorst gebracht.
Wie in een heel klein dorpje woont
Zoo luidt het treinbesluit,
Die blijft er voortaan netjes In
En komt er niet meer uit.
Want deze tijd vraagt snelheid, haast
Lang leve God Verkeer
Bij honderdvijftig spoorstations
Daar stoppen wij niet meer.
Glimlach daarover, buitenmensch,
Laat rossen maar den trein,
Eén eeuwen in uw dorp alleen
Zal nog beschaving zijn.
Ik denk aan 't smart'lyk ongeval.
Dat aan het eind van 't jaar,
Een schaduw wierp op het geluk
Van 't prinselijke paar.
Nog wordt het dierbaar vaderland
In rep en roer gezet,
Door vreeze voor de toekomst en
De nieuwe dienstplichtwet.
En Leiden's vroeg're burgervaar,
Ruilt nog van naam zoowaar,
En burgemeester de Monchy
Heet nu.... de Gijselaar.
Zoo luidt dit jaar het bly verhaal
Van voor- en tegenspoed,
Een ieder is het slecht gegaan.
Een ieder ging het goed.
En 't leven is alleen maar moo!,-
Als men het slecht' vergeet,
Het slechte is niet slecht, 't is goed
Maar minder mooi gekleed.
Weest dankbaar voor het oude jaar.
Dat u het leven gaf.
En denk eens aan de velen, die
Er gingen naar het graf.
't Kon altijd nog veel slechter zyn,
Denk aan het goede 't meest,
Dan is het oude jaar niet slecht,
Maar altijd goed geweest.
Het leven heeft zijn vreugden ook.
Onthoudt die ééne ding,
Het mooiste, dat het leven geeft,
Is de herinnering.
Vaarwel oud jaar, ik dank je zeer
Voor 't schoone, dat je bood,
En 't mooist is, dat wij levend zijn
En jij, oud jaar, bent dood.
Vaarwel dus naar je beta- oord
En amuseer je daar,
Ik wensch mij zei ven en ook jou