Een Engelsche Kerstavond
In den Kerstnacht kwam
het geluk
Onze buren van overzee vieren Kerstmis als
een heerlijke huiselijk smulfeest
We zijn nu aan den vooravond van
Kerstmis en elke Engelschman denkt
slechts aan Kerstmis, aan vrede en vroo-
lijkheid. Waar zijn de uiterlijke onbewo
genheid en kalme ingetogenheid, die hem,
den meest Westersche van ons Westerlin
gen, stempelen tot een oogenschijnlijk
hard en ongevoelig mensch? Hij is losge
komen en toont nu hulpeloos zijn' ge
hechtheid aan de" lieve traditie, zijn senti-
menteele behoefte om eenmaal in het jaar
het Kerstfeest weer te vieren gelijk hij het
vierde in zijn jeugd: jong met de jon
geren, vroolijk en onbevangen in den wijd-
sten familiekring, dien hij om zijn haard
kan verzamelen.
Ach, sentimenteel zijn wij allen in het
binnenst van ons hart en al lijkt het zoo
niet, de Engelschman wint het daarin nog
van ons. al bergt hij het weg onder flegma
en schijnbare onverschilligheid.
Zal het in hem opkomen de havelooze
bent, die klagelijk en oorverscheurend
valsch hem „Good King Wenceslas" en an
dere Christmas carols toezingt dcor de
spleet der brievenbus, te jagen van zijn dear
met 'ri barsche dreiging? Hij heeft de pen
nies al klaar uit zijn vestzak gehaald en
reikt ze toe met een vriendelijk en aan
moedigend woord. En ziet hem verzinken
in vredig gepeins als in de verte de stem
men versterven, welke visioenen uit
zijn kindertijd riepen die valsche klanken
niet voor hem op....?
De straten in het West End te Londen
zijn vol met winkelende menschen, het is
een gedrang van pakjesdragende mannen
en vrouwen, en in de groote magazijnen
komt men slechts stapje bij stapje vooruit.
Hebt gij allen braaf in
de pudding geroerd?
Er is veel te doen, te koopen en te be
redderen, want allen moeten herdacht en
bedacht worden en de koorden der beurs
blijf open. Geld? Wie denkt aan duurte
en noodzakelijke bezuiniging! Laat de
zorgen voor morgen en laat ons heden
vroolijk zijn. Hebt ge allen wel braaf mee
gedaan aan het roeren van de pudding?
Allen, ook toevallige bezoekers, moeten
meeroeren, dat zware beslag van meel en
gist, van eieren en krenten, sukade, aman
delen, rozijnen, appelen en oud bier. Het
brengt immers geluk te roeren in het
brouwsel en zijn er niet kleine zilveren
charivari in gestort, de ring en de vinger
hoed, het hartje en het varkentje, de knoop
en het muntstuk, die later zullen terugge
vonden worden op de borden?
Wie heeft dat bijgeloof van het pud
dingroeren in de wereld gebracht? Was
het een luie keukenprinses, en was de
man die in het eten van tallooze „mince-
pies" tusschen Kerstmis en Nieuwjaar een
accumulatie van gelukkige dagen opmerk
te, een bakker?
Mince-pies! Kent gij die kleine deeg
pasteitjes wel, gevuld met een haksel van
krenten, rozijnen, sukade, amandelen en
ander droog fruit, met port en sherry tot
een deeg gekneed? „Mince meat", waarin
het vleesch ontbreekt, wordt thans in fles-
schen op de markt gebracht, maar de ware
Britsche huismoeder haalt daar haar neus
voor op. Zij heeft haar familierecept, als
dat voor de Kerstmispudding, dat overgaat
van moeder op dochter en dat onovertrof
fen heet.
Bijgeloof? Het sentimenteele seizoen ia
er vol van. Op het platteland geldt de
eerste emmer water, geput uit een loopen-
de bron op Kerstmorgen, geluk te bren
gen aan wie van dat water drinkt, en wie
het eerst een platvoetig of kreupel oud
vrouwtje ontmoet; het kan licht zijn dag
bederven.
-- De kans onder de mistletoe.
En dan het aardige gebruik van de
mistletoe, die in de hall of in een deurpost
wordt opgehangen. Is dat enkel tot aan
moediging van schuchtere gelieven? Neen,
dat oud gebruik van wie weet hoeveel
eeuwen niet al, toen kussen dagelijksch
werk was bij begroeting, heeft een wijder
strekking en dieper beteekenis. Gelieven
vinden elkaar wel zonder mistletoe, maar
al het vrouwvolk, oud en jong, lief en min
der lief, moet zijn beurt hebben, daar zij,
die elkaar onder de mistletoe hebben ge
kust, hun leven lang niet meer krakeelen.
De Kerstboomen, de echte 'Engelsche
Kerst boomen, die in een too verglans van
kaarsjes, tinsel en sneeuwdons, gouden,
roode en blauwe ballen op Kerstavond de
harten van kinderen en ouders verwarmen
komen grootend eels uit Nederland. Ze zijn
met scheepsladingen hier aangekomen en
vonden hun weg over geheel Engeland. Ze
zijn populairder zelfs dan de goedige oom,
die „Santa Claus" voorstelt en die pas
sende woorden moet vinden voor kinderen,
die allang weten, dat geen Kerstman door
den schoorsteen komt om zijn kous te vul
len en hem cadeautjes over te reiken, waar
later de ouders ook hun deel der dankbaar-
beid voor vragen.
maal. Laten armeren het stellen met een
gans en kinderlooze gezinnen met een eend
of hoen, de kalkoen is toch het traditionee'e
vleesch van een welvarend Britsch gezin
in heel de Kerstweek. Eerst warm met
saucijzen, dan koud, weer koud, gehakt en
in onbestemde samenstelling, maar de zui
nige huismoeder weer er wel weg mee.
Kalkoenen komen in deze dagen van alle
kanten aap, maar voornamelijk uit Ierland
en Frankrijk en de poeliers en vischvvinkels
ja, vischwinkels en somtijds slagerijen
ook hangen vol van die blankgeplukte
groote vogels. Jonge kalkoen, goed ge
braden, geeft een smakelijk maal en nu de
hoogwijze heeren van de Health Society
ons verteld hebben, dat we ons eenmaal
per jaar best eens te buiten mogen gaan,
zullen wij er ons een dubbele portie van
laten bedienen. Kalkoen met kastanjevul
ling en sausijsje is een overheerlijk eten,
en gevolgd door de vlammcnd-op-tafel-ko-
mende pudding en eenige inince-pies, komt
men ook door den goeden wijn en de oude
port, die bij de amandelen ceremonieel
wordt gedronken, in de ware Kerststem
ming, als niemand meer te ingetogen is om
een malle vloeipapieren routs op zijn hoofd
te zetten en een rondedans te doen met de
kinders om den Kerstboom, jong met do
jongen, vroolijk en vrij van de zorgen, die
ons anders zoo zelden verlaten.
Vrede op aarden en goeden wil jegens
zijn naaste is de leus met Kerstmis en het
is 'n goede leus om in gedachten te houden
als we het Nieuwe Jaar met goede voor
nemens willen beginnen.
Eten! eten! en wat een eten!.
Maar het toppunt van het feest is niet de
Kerstboom maar het Kerstmaal, als allen
aanzitten rond de tafel en vader de kal
koen aansnijdt, welke dien dag de hoofd
schotel is van elk waarlijk vaderlandsch
door
B. VROOM.
IN DICHTE VLOKKEN VIEL DE
SNEEUW EN BEDEKTE DE WERELD.
Boomen en struiken waren zwaar beladen
en leken in hun wintertooi op sprookjes
gestalten. Menschen liepen op een drafje
naar huis.
Karl Muller ging met gebogen hoofd
door de straten en somtijds keek hij som
ber naar de menschen, die zijn weg kruis
ten. Zijn broek was tot op den draad ver
sleten en de wind blies door zijn rafelige
jas.
Het gonsde hem in het hoofd als hem in
de gedachten viel, dal het de vooravond van
Kerstmis was en dat thuis zijn vrouw en
kinderen wachten of hij hen wat eten zou
meebrengen. Vergeefs had hij getracht
werk te vinden, maar de menschen waren
zoo koel en onverschillig voor hem ge
weest.
Vroeger was Karl Muller als kassier bij
een Bank werkzaam en ging trouw en eer
lijk met het geld om. let al zijn collega's
was hij bevriend, slechts één was hem niet
goed gezind. Het was zijn vroegere school
kameraad Jozef Bergner, die hem, overal
in een slecht daglicht plaatste. Toen zij nog
samen naar school gingen moest hij den
luien Bergner altijd met zijn huiswerk hel
pen en door de voorspraak van Muller werd
hij bij de bank als boekhouder aangesteld.
Dikwijls wanneer hij van zijn werk op
keek, zag hij den donkeren blik van Berg
ner. Waarom Bergner hem niet luchten of
zien kon begreep hy maar niet. Eens toen
Muller een groote so gelos voor zich had
liggen werd hij aan de telefoon geroepen,
waar hem door den directeur der Bank
werd medegedeeld, dat hij zich terstond
naar een groote industrieele onderneming
moest begeven om over een crediet te
spreken.
Vlug legde hij het geld in de brandkast,
sloot deze af, spoedde zich op weg ten
einde weer zoo gauw mogelijk terug te
kunnen zijn.
De onderhandelingen duurde echter lang
en toen deze eindelijk afgeloopen waren,
was het reeds laat geworden.
Muller voelde zich na <le lange bespre
kingen vermoeid en ging daarom recht naar
huis.
Den anderen morgen was hij weer uit
gerust en bracht zijn chei verslag uit over
de gevoerde onderhandelingen, die voor de
Bank buitengewoon gunstig waren.
Na deze besprekingen nam hij zijn werk,
dat hij den vorigen dag onderhanden had
weer op, maar kwam tot de ontstellende be
vinding, dat het geld dat gisteren tot op
den laatsten cent klopte, niet meer uit
kwam, hoe. hij ook rekende, er bleeg een
ontzaggelijk tekort.
Het zweet stond op zyn voorhoofd, toen
hij moest vaststellen dat hij 20.000 Mark
tekort kwam. Steeds opnieuw rekende hij
't bedrag uit, de collega's gingen reeds naar
huis, om te dineeren, kwamen weer terug
en nog steeds zat Muller daar en rekende
weer opnieuw. Waar was het geld geble
ven? vroeg hij zich steeds af. Van de
brandkast waren slechts 2 sleutels, een
had hij, en de andere de bankier zelf.
Bevend ging hij naar zyn chef en ver
telde hem van 't ontbrekende geld. Plot
seling was alle vriendelijkheid, waarmee
hij Muller 's morgei.s vroeg ontvangen had,
verdwenen. Zij gingtn naar Muller's bu
reau en onderzochten nogmaals de brand
kast, maar niets werd gevonden.
De Inmiddels ontboden politie greep da
delijk in, nam de zaak op, onderzocht het
slot van de brandkast, dat in orde bevonden
werd. alle bankbedienden werd een ver
hoor afgenomen, mrar i.ergens was een
aankoopingspunt te vinden, het geld was
en bleef zoek.
Muller moest mee naar het politiebureau
en werd daar urenlang verhoord; steeds
opnieuw betuigde hy zijn onschuld, ver
klaarde uitvoerig hoe hij naar de telefoon
geroepen was, het geld in de brandkast weg
legde en zich voor de onderhandelingen op
weg begaf.
Een onderzoek in zyn woning en het
verhoor van zijn vrouw leverden geen re
sultaat op.
Het geld was en bleef verdwenen. Mul
ler werd gevangen genomen en in voorar
rest gezet. Bergner die in deze dagen van
opwinding zich overal op den voorgrond
geplaatst had, werd tot kassier benoemd.
De dag van het proces brak aan. Lang
voor den aanvang was de publieke tribune
reeds gevuld. Niemand wilde zich deze sen
satie laten ontgaan. ITet geheele personeel
der bank had zich bereid verklaard als ge
tuige op te treden.
Muller werd binnengeleid; hij zag er bleek
en ingevallen uit. Zijn blik dwaalde rond
over de vele menschen en zocht zijn
vrouw.
Met een gil viel Lij hem om den hals en
weende bittere tranen. Muller troostte
haar en sprak: Als er een God in den hemel
is, moet myn onschuld aan den dag ko
men."
Met vasten tred ging hij naar de beklaag
denbank en ging zitten. De rechters kwa
men binnen, namen plaats in hun hooge ze
tels en de akten werden voorgelezen.
Na deze voorlezing werd Muller ge
vraagd, of hij er iets aan toe te voegen
had, waarop hij ontkennend antwoordde
maar telkens opnieuw betuigde hy zyn on
schuld.
De getuigen gaven de beste getuigenis
sen, maar toen Bergner aan de beurt
kwam, zweeg hij, hetgeen algemeen ver
wondering wekte.
Na de getuigenverklaringen nam de Of-
fivier van Justitie het woord en schilderde
hoe naar zijn meening de diefstal was ge
schied.
Hij wees op den goeden naam, die de be
klaagde overal had; maar 't was zyn over
tuiging dat hij alleen het geld kon wegge-
ncmen hebben, daar hij uitsluitend toe
gang had tot de brandkast, immers het
was ondenkbaar, dat de bankier zelf het
geld zou ontvreemd hebben.
Met deze harde woorden die Müller als
zweepslagen in 't gezicht striemden, ein
digde hij zijn requisitor. De verdediger van
Müllor, dr. Frank, een jong advocaat, nam
het woord en zeide: „Edelachtbare Heeren.
Hier voor u staat een man die wordt aan
geklaagd wegens diefstal van geld, niet
tegenstaande men geen enkel vaststaand
bewijs daarvoor heeft. Vele jaren was hij
kassier, heeft wel grootere somen in be
waring gehad en nooit is er één penning
vermist. Waarom zou hij plotseling dit be
drag gestolen hebben? Hij werd even naar
de telefoon geroepen; is 't dan zoo onmoge
lijk, dat er iemand in zijn kantoortje is
geweest, die zich dat geld heeft toege-
eigend? Kijk den man aan, uit zijn gelaat
spreekt absolute eerlijkheid en trouw. Ik
verzoek u Edelachtbare Heeren geen ver
gissing te begaan, en vraag u in naam der
gerechtigheid, een rechU vaardig oordeel,
ik vraag om vrijspraak!"
Diepe stilte heerschte in de zaal na deze
rede. Muller zat ineengedoken en weende
zacht. De toehoorders waren door deze
woorden bewogen en er werd luid bravo
geroepen. De getuigen trokken zich in de
raadskamer terug en keerden naar een
poosje weer terug. De rechter deed onder
adembenemende stilte de uitspraak: „Bij
gebrek aan bewijsmateriaal wordt Karl
Müller vrijgesproken en meteen op vrije
voeten gesteld".
Een lang aanhoudend handgeklap van
het publiek bewees, dat een rechtvaardig
oordeel geveld 'was en slechts langzaam
verlieten de menschen de rechtszaal. Mül
ler klonken steeds deze woorden nog in de
ooren „Bij gebrek aan bewijs vrijgespro
ken", dus heelemaal had men hem niet ge
looft, hy zou een „veracht" man blijven
die men nimmer meer vertrouwen zou
schenken»
Een moeilijke tijd brak aan voor Müller
nergens kon hij ook een betrekking vinden.
Het gespaarde geld raakte op en toen hij
ook de huur niet meer betalen kon, werd
hij uit huis gezet en werd hem een ellen
dige krot buiten de stad toegewezen.
Langzaam kwam het eene stuk na het
andere in het pandhuis terecht, alleen het
allernoodzakelijkste huisgerei bleef over.
Müller's vrouw zag er bleek en verhongerd
uit. Ook zij ging zwaar gebukt onder het
leed, dat hen getroffen had. Dikwijls wist
zij niet, waar zij het geld vandaan moest
halen, maar altijd weer monterde zij haar
man op en sprak hem moed toe Lang
zamerhand naderde Kerstmis en Müller
liep zijn voeten stuk, om iets te verdienen,
want de kinderen mochten met Kerstmis
niets van hun armoede en ellende merken.
Toen hU In de etalages die heerlijke din
gen zag, werd hij weer onemoedigd. Hij
balde de vuisten en hij moest zich inhou-
EMMANUEL
Emanuel is nu geboren,
Zoo langk geleên
Den vaderen belooft te voren.
Eer hij verscheen
Het licht van 't licht ontbeert
zyn' luister.
Een Engels blyde stem
De Herders wekt, en wijst bij
duister
Naar 't arme Bethlehem.
Al d' Englen eer den Hooghsten
wenschen
Het aerdtrijk vree,
Een goeden wil aen kle menschen
Van stee tot stee.
VONDEL
den. Moeizaam liep hy door de voorstad
naar huis, toen hij achter zich het signaal
hoorde van een auto.
Vlug sprong hij opzij en reeds reed bem
in snelle vaart een elegante auto voorby.
Plotseling: ontstellend gekraak en Muller
zag, dat de auto tegen een boom gereden
was. Hy liep zoo vlug hij kon naar de
plaats van het ongeluk.
De auto lag versplinterd in de sloot en
daarnaast een dame, die hevig bloedde uit
een diepe hoofdwonde en waarschijnlijk
reeds dood was. Binnen in de auto zat nog
een man, die voorovergebogen over het af
gebroken stuur zat
Met geweld rukte hij de verwrongen deur
open en trok de man er uit. Tot zijn verba
zing zag hij dat het Bergner was. Hij trok
zijn jas uit en legde de verongelukte daar
op en wilde hulp gaan halen. Op hetzelfde
oogenblik dook een auto in de verte op die
door Muller werd aangehouden. Ademloos
vertelde hij het ongeluk.
Zij begaven zich naar de gewonden en
zagen toen dat Bergner de oogen had ge
opend. Toen hy Muller zag helderde zijn
gelaat op en hij vroeg hem dichterbij te ko
men. Met zachte stem zeide hij: „Vergeef
mij, ik heb toendertijd het geld weggeno
men." Muller stond sprakeloos. Hij wenkte
de redders en vroeg Bergner toen die
woorden te herhalen, hetgeen deze ook
deed; toen viel hij achterover en bloes zijn
laatste adem uit.
Diep geschokt stond Muller bij het lijk,
en weende, omdat zijn onschuld aan den
dag kwam, en juist op den vooravond van
Kerstmis.
De politie werd van het ongeluk in ken
nis gesteld en tegelijkertijd vertelden de
inzittenden van de reddende auto hetgeen
zij gehoord hadden. De lijken werden naar
het doodenhuis gebracht en Muller begaf
zich naar den bankier om verslag uit te
brengen omtrent het overlijden van Berg
ner en tevens de verklaring die Bergner
eenige uren voor zijn dood afgelegd had,
dat hij indertijd het geld gestolen had.
Midden in het gesprek ging weer de te
lefoon. De politie deelde mede, dat op
Bergner een groote som gelds gevonden
was, verpakt met het stempel van de Bank.
De bankier verbleekte en vroeg Muller
met hem naar de bank te gaan. Daar aan
gekomen stelde hij vast, dat de brand
kast leeg was. Bergner had dus met het
geroofde geld op de vlucht willen gaan,
toen hem het ongeluk trof. Toen de ban
kier van z'n ontsteltenis bekomen was
drukte hy Muller eenige biljetten van 100
Mark in de hand en deelde hem mede,
dat hij na Kerstmis zijn vroeger baantje
weer kon innemen.
Muller liep als een opgejaagd hert door
de straten, kocht levensmiddelen, speel
goed voor de kinderen, een kerstboom, een
kribbetje en allerlei andere cadeautjes voor
zijn vrouw. Hij moest een auto nemen om
al zyn verrassingen mee naar huis te slee
pen. Zijn vrouw was niet weinig verwon
derd, toen 's avonds vor haar woning een
auto stopte en haar man beladen met pak
jes, naar binnenstormde. Vlug werd alles
in gereedheid gebracht en eerst toen de
kinderen moe gespeeld waren werden ze
het bed ingestopt; maar nog steeds wist
Muller's vrouw niet waar dat geld van
daan kwam. Hij vertelde haar met ont
roerde stem van Bergner's dood zijn beken
tenis en dat hij zijn vroegere positie had te
ruggekregen.
Langen tijd zaten zy sprakeloos rond de
kribbe en bij het knetteren der kaarsjes
mengde zich de zachte klanken van een
kerkklok, dat de geboorte van den Hei
land verkondigde. Toen zij de kerk bin
nengingen voor de Nachtmis klonk hen
reeds het feestelijk gezang „Stille Nacht,
Heilige Nacht" tegen.