Een nacht van ontzetting in de sneeuwlanden NIEUWJAARS- ADVERTENTIËN NIEUWJAARSWENSCH ZATERDAG 18 DECEMBER 1937 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD - PAG. 13 Geeft Uwe advertentie vroegtijdig op Een blanke bont koopman raakte verdwaald in de meeuwlanden van Canada en beleef de een griezelig avontuur. De blanke broeder heeft zijn telegram men, telefoons, radio en posterijen, maar van al deze uitvin dingen is bekend, dat zij ons soms in de steek laten; zij zijn afhankelijk van machinerieën en instrumenten en er is niets geheimzinnigs rondom hen. De Noord-Amerikaansche Indianen daaren tegen bedenken middelen om met elkaar in verbinding te treden zonder een van deze dingen; het gebeurt maar zelden, dat hun boodschappen niet „doorkomen" en hun nieuws blijkt even snel te reizen als dat van den blanken man. Hoe zij het doen, weet niemand precies; maar het feit blijft, dat het gedaan wordt. Berichten worden gezonden over groote afstanden, over bergen, rivieren en wou den door middel van methodes, die ge bruikt werden eeuwen vóór de bleekge- zichten Amerika binnendrungen. Met betrekking tot zulke feiten is het bijna onwijs de Indianen en hun eeuwen oude gebruiken te kleineeren. Dat onder vond Dureski en tot zijn schade. Dureski was een bonthandelaar. Hij woonde in de laatste uitloopers van de beschaafde wereld, in het Noorden van Canadeesch Columbia, waar hij een soort „winkeltje-van-alles" hield, dat hem in een voordeelige positie bracht als tus- schenpersoon tusschen de jagers en de bont-koopers uit de steden. Hij was een sluw, klein kereltje. Bij het verkoopen zou hij te weinig wicht geven, als hij daarmede een halve cent voordeel kon hebben; bij 't koopen zou hij pingelen en nog eens pingelen tot de verkooper zijn hersens begonnen te draaien en hij neiging kreeg zijn pelzen Dureski naar zijn kop te gooien en ze daar te laten. Op een middag, diep in den,winter, had Dureski een uur af staan dingen met John ny Billion, die bij hem hertenleeren schoenen wilde ruilen voor martervallen. Johnny was een van de Kiskagaas-India- nen. Juist toen de ruilhandel gesloten was erg in het nadeel van den Indiaan kwa men twee bont-koopers het winkeltje bin nen. Johnny, de Indiaan, verdween stilletjes uit het gezicht, maar niet uit het gehoor. Hoewel Dureski dacht, dat de Indiaan verdwenen was, stond deze verborgen ach ter een deur, gedekt door een stapel doo- zen. De winkelier en de twee bontkoopers voerden een druk gesprek over de voor uitzichten van de bontmarkt. „Ik zal je een tip geven, Dureski" 2ei een van de kooplieden de hoogste prijzen in dit seizoen zullen betaald wor den niet voor vos- of marterhuiden, maar voor bever-bont. „Is dat zoo?" vroeg Dureski met gie rige oogen. „Wel, daar kan ik wel aan komen. Bevers!" „We nemen al het beverbont, dat je krijgt, onmiddellijk af en betalen 50 tot 60 dollars voor één huid. Hoe donkerder de pelzen zijn, hoe beter. Denk je, dat je ons bever kan leveren?" vroeg een van de koopers. „Nou, en of!" riep Dureski gretig uit. Ik ken een paar Indianen, die de bevers weten te vinden. In het gebied van de Kiskagaas-Indianen is een rijk bever land."' „Zorg, dat die Indianen niet anderen de bevers verkoopen, kereltje!", waarschuw de de koopman. „Laat dat maar aan mij over!" zeide Dureski, „ik ga er onmiddellijk op af en sluit een contract met de Kiskagaas-In- dianen." Er werd nog wat over en weer gepraat, vóór dat de twee bezoekers afscheid na men en in hun sleden afreisden. Toen vond ook Johnny de Indiaan het tijd om weg te gaan. Niemand wist, dat hij geluisterd had, niemand zag hem ver trekken Dien avond zette Dureski alles klaar voor den volgenden dag spek en boo- nen, suiker, thee, een braadpan, een extra- paar sokken en wanten. Bij het morgen- gloren bond hij zijn sneeuwschoenen aan om de moeizame reis te aanvaarden. De tocht was de moeite waard; als de Indianen maar twintig, dertig bever-hui den hadden, zou hij ze voor tien dollar kunnen koopen om ze dan voor 60 dollar weer van de hand te doen. Toen de zon op kwam was hij reeds een flink eind op weg. Dureski kende het land tamelijk goed. De sneeuw lag een meter dik en Hink hard, zoodat hij kon opschie ten. Het ritselde en kraakte als blank sa tijn, wanneer de sneeuwschoenen voort- schoven, en dit zachte geknars was het eenige geluid in deze stille, koude, bevro ren wereld. Het leek, of in de ver starde wildernis alle leven was gesmoord. Hier en daar waren wel sporen van die ren, doch Dureski besteedde daaraan geen aandacht. Had hij het wel gedaan, dan zou hij misschien op zijn weg zijn terugge keerd. Tegen de tijd, dat de zon weer onder ging (de winterdagen in het Noorden du ren slechts een paar uren)- was Dureski aan de voet van een gebergte. Hij moest dus een nachtkwartier maken in de sneeuw Daartoe koos hij een sparrenboschje, met onderhout van berken, waarvan hij het hout kon gebruiken om een vuurtje te Ondergeteekende verzoekt plaatsing van den onderstaanden NIEUWJAARSGROET in het nummer van 31 December van „De Leidsche Courant", Papengracht 32, Leiden S v.p. duidelijk met potlood invullen. stoken. Hij maakt zijn bijl los en ging aan het werk. Trappelend van de kou, stak hij het vuurtje aan. In een keteltje deed hij sneeuw om thee te koken; na een hoop takken bij elkaar gehakt te hebben, maakte hij er een zitplaats van en huiverend en rillend hurkte hij naast het vuur, dat grel op vlamde in de duisternis. De maan rees, kwam vol stralend bo- van den berg-keten uitkijken en de witte wereld beschijnen met een koud, onwe zenlijk licht. De uiterste stilte heerschte in dat sprook jesland van sneeuwbergen en witte mane schijn. Dureski kreeg het er van op zijn zenuwen; hij moest hardop praten om zichzelf te verzekeren, dat hij nog steeds in levefi was. Het geluid van zijn eigen stem verschrikte hem; hij begon zich erg ongemakkelijk en erg eenzaam te voe len. Plotseling zag hij een flikkerend licht schijnsel; het bleef een oogen blik en ver dween. „Dat is vreemd!" zei hij hardop. Het volgende oogenblik werden zijn oogen verblind door een schel en oogenblikke- lijk weer uitgedoofd licht. Dureski vroeg zich af, of het bliksemen kon uit een hel dere hemel. Maar de volgende oogenbli- ken werd zijn aandacht van het bliksem licht afgetrokken. Een wolf huilde in de verte een af schuwelijk, lang-uitgehaalde schreeuw, dat als een vreeselijke waarschuwing door de bergen klonk. Ergens in de witte nacht huilde een andere wolf ten antwoord. Dureski huiverde en schoof dichter bij het vuur. Hij keek eens naar de spar bo ven hem en mat de hoogte van de laagst- hangende takken. Hjj overwoog, wat het beste zou zijn, nu maar in de boom te klimmen of te wachten tot de roofdieren in de buurt kwamen. Meer wolven hulden in de stille nacht. Schreeuw na schreeuw kwam van ver en dichtbij hongerige, akelige geluiden, die Dureski herinnerden aan het gegil van wanhopige menschen. Een groote vrees overviel hem; het bloed liep koud langs zijn ruggemerg en hij voelde zijn haar te berge rijzen. Het huilen kwam nader en nader; er was geen twijfel aan, de wolven kwamen op hem af. De angst maakte hem lenig; hij klauter de in de spar en legde zich lang uit op een breede tak, die boven het vuur uit stak. Anders zou hij binner. korten tijd stijf gevroren zijn. DE WOL VENBENDE BESPRONG ONDER WILD GEHUIL HET HERT. Johnny de Indiaan, die het gesprek van Dureski met de bonthandelaars had afge luisterd, was den gierigen, sluwen opkoo- per op zijn tocht door de wildernis gevolgd. Hij was het, die de zonderlinge flitsen de licht-verschijnselen te voorschijn had geroepen. Johnny had in een stukje spie gel het maanlicht opgevangen en daar mede door seinen zijn stamgenodten ge waarschuwd ,dat Dureski hen wilde afzet ten met bevervellen. Deze manier van sei nen is bij de Indianen sinds onheugelijke tijden in gebruik en de andere Indianen hadden Johnny's maanlicht-telegrafie uit stekend begrepen. Het geseinde bericht was goed doorgekomen, en eveneens had den de stammen van Johnny de plaats aangeduid gekregen, waar het kampvuur van de blanke pingelaar was gezien. Die val van de tak redde Dureski het leven, want hij viel in een meter diepe sneeuwlaag, die hem als een deken om hulde en hem voor bevriezen behoedde. Toen hij zijn oogen opende, was zijn eer ste gedachte, dat hij dood en begraven was. Iedere beweging deed hem ontzet tend veel pijn en zijn voeten behoorden heel zeker aan iemand_ anders, want bene den zijn knie kon hij' niets meer voelen. Het was hem volslagen onmogelijk op te staan zijn beenen waren bevroren. Het zag er kwaad voor hem uit. Alleen een mirakel kon hem van algeheele be vriezing redden, zei hij tot zichzelf. Hij voelde zich bar slaperig, maar hij wist: als ik inslaap ben ik reddeloos verloren. Na een uurtje gaf hij de strijd op en zakte in slaapt. Vanaf heden tot en met 28 Dec. a.s. is de gelegenheid openge steld, aan ons Bureau, Bezorgers in de stad, en bij onze Agenten, om in het nummer van 31 Dec. den gebruikelijken Nieuwjaars groet te plaatsen. De prijzen dezer Advertentiën zijn a contant 1—4 regelsf 0.50 5-8 1.- 9-121.50 13-162.- DE ADMINISTRATIE De ontwapeningsconferen tie is.op het doode spoor hee- ren. Ik stel voor, drie voor» loopig voorbereidende confe renties te organiseeren, om tot een nieuwe voorbereiden de ontwapeningsconferentie tje geraken. (Nebelspalter). Hij lag nog niet, bevend en trillend, op zijn ongemakkelijke bed, of de sinistere wolven-horde naderde een zwarte vlek, die huilend en grommend over de sneeuw op hem toekwam. Langzamerhand kon hij de beesten af zonderlijk onderscheiden en toen ontdek te hij, dat de wolven niet om zijn vleesch en bloed gehuild hadden, maar een groot hert achtervolgden, dat telkens in de dik ke sneeuw wegzonk. De wolven-troep had het hert weldra ingehaald. Snorkend en hijgend stond het hert be neden de boom, waarin Dureski was ge vlucht. Het dier verdedigde zich tegen de grauwende en gillende wolvenbende door met zijn pooten en zijn ontzagwekkend gewei om zich heen te slaan. De uitslag van de strijd was niet moei lijk te raden. De wolven-aanvoerder sprong met een snauw het hert naar de keel en beet de halsslag-ader door. Rochelend zak te het reuzendier in elkaar, 'besprongen door het geheele wolvenpak. De wolven-aanvoerder gilde een wild en woest overwinningsgehuil door de dood stille, witte eenzaamheid. Toen hoorde de van schrik verlamde niets anders meer dan het slobberen en rukken van de wolven aan het lichaam van het gesneuvelde hert. Hoe lang deze wolven-smulpartij duur de, zou Dureski zich niet kunnen herin neren Hij werd door de koude overmand, ofschoon hij bovenmenschelijke pogin gen deed zijn oogen open te houden. Hij viel van de tak omlaag in de sneeuw vlak bij het vuur. De wolven, die zich dik gegeten hadden aan hertenvleesch waren reeds lang weg geslopen om, na deze fortuinlijke nacht, een uiltje te knappen. Dureski werd tot bewustzijn terugge- bractt door een geluid. Toen hij opkeek, zeg hij twee gezichten over zich heen ge bogen een oogenblik later, voelde hij zich optillen. Hij werd bij een vuurtje ge bracht en een hemelsch gevoel van warm te doorstroomde hem. Toen herkende hij de mannen, die bezig waren hem van een wisse dood te redden; het waren twee Indianen, die hij zoo herhaaldelijk ge poogd had af te zetten. Terwijl Dureski met wolvenhonger at van het voedsel, dat de Indianen hem voor zetten, zaten de twee Roodhuiden hem strak te bekijken met gezichten, die vol maakt uitdrukkingsloos waren. Met het nieuwe leven, dat in zijn lichaam stroomde door de behagelijke warmte van het vuurtje en de versterkende kracht van het eten, keerde bij Dureski ook de sluw heid terug. Hij was weer Dureski, de pin gelaar. „Ik wil beverhuiden van je koopen voor 10 dollar", zei hij tot de Indianen. „Is dat geen pracht prijsje?" De beide Roodhuiden schudden hun hoofd. „Bever hooge prijs nu", antwoord den zij stug in gebroken Engelsch. „Je kunt krijgen voor 50 dollar." „Wat!" schreeuwde Dureski verbaasd en verontwaardigd „vorige maal wilde je beverhuiden verkoopen voor 5 dollar per stuk en nu vraag je 50 dollar! Jullie wilt me zeker in de maling nemen." „Tien dollar kan je krijgen, en geen cent meer" voegde hij er nijdig aan toe. Zonder nog een woord te zeggen, ston den twee Indianen op en bonden hun sneeuwschoenen aan. „Good-bye!" en met deze woorden gleden ze over de sneeuw weg. Dureski wist, dat hij verloren was. Wild en smeekend schreeuwde hij tot de India nen: „Kom terug, om 's hemelsch wil, kom terug! Ik zal je vijftig dollars geven voor iedere beverhuid, als je me naar huis brengt!" Langzaam keerde het Indianenpaar op zijn schreden terug. Op een afgescheurd stuk papier werd het „contract" gekrabbeld met houtskool uit het vuurtje. Daarna sloegen de Roodhuiden een ruwe slee van sparretakken, legden den half bevroren Dureski erop en zeulden met hem over de sneeuw dalwaarts naar D ureski's huis. Na zijn terugkeer werd Dureski een an der mensch. Al zijn bevroren teenen moes ten worden geamputeerd, zoodat het hem nog slechts mogelijk was wat rond te wag gelen. En nooit meer probeerde hij een Indiaan af te zetten, maar hij behandelde hen fair en zakelijk. Hij had zijn les ge leerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 15