VRIJDAG 29 OCTOBER 1937 DE 'LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD - PAG. 14 huis te Leiden in 1873 vermelden om on middellijk in aansluiting daaraan ons te herinneren, hoe in Maart 1928 het groote complex, waarin thans te Leiden het kli nisch onderwijs, wel grootendeels, maar nog niet geheel is gehuisvest, door den Mi nister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen werd geopend. Wel accentueert het verschil tusschen de twee sobere zalen van het St. Caecilia-gast- huis en de indrukwekkende uitgestrektheid van het tegenwoordige ziekenhuis de enorme differentiatie, die de ontwikkeling der geneeskunde heeft gebracht en dit is nog sprekender, als men overweegt, dat van de 300 jaren, die wij thans herdenken, de grootste helft, 162 jaren, in het oude St. Caecilia-gasthuis is doorgebracht. Als de glorie onzer faculteit in heden en toekomst mocht worden afgemeten naar evenredigheid van de hulpmiddelen, die het St. Caecilia-gasthuis bood en die ons thans ten dienste staan, voorwaar, Leiden zou een kapitalen „goodwill" verdisconteeren kun- Onze generatie viert feest om wat het voorgeslacht tot stand bracht. Ik wil deze herdenkingsrede niet beslui ten zonder met een enkel woord het be wustzijn te hebben verlevendigd, dat als deze onze generatie heden, zij het beschei den, feest viert, zij dit niet doet om wat zy zelf heeft tot stand gebracht, maar om het groote, dat ons intellectueele voorge slacht ons ten voorbeeld heeft gesteld. Al leen als wij ons hierop bezinnen kan deze feestelijke herdenking eenige beteekenis bezitten en rechtmatig zijn. En dan wil het mij voorkomen, dat voor al twee dingen in de geschiedenis van ons klinisch onderwijs sprekend relief hebben: de noodzakelijkheid van deugdelijke orga nisatie en de noodzakelijkheid der volwaar dige en bewuste njenschelijke individuali teit. Zonder het psychologisch inzicht en de vigilantie van Otto Heurnius, van wiens vader wij in de persoon van freule Magda van Heurn een rechtstreeksche afstamme linge onder onze tegenwoordige leerlingen tellen, zou de Leidsche organisatie van het klinisch onderwijs niet zijn tot stand geko men. Zonder de deugdelijke doelmatigheid van organisatie en hulpmiddelen zou het Leidsch klinisch onderwijs waarschijnlijk spoedig den weg zijn gegaan van zoo vele pogingen op dit gebied. Zonder het falen onzer toenmalige ambtgenooten in him beroepsplicht, om welke reden dan ook, zou de langdurige en fatale inzinking van Boer- haave's nalatenschap zijn uitgebleven. Een tekort aan uitgebreidheid van orga nisatie kan moeilijk als karakteristiek gel den voor onzen tijd. Wel dreigt het gevaar, dat het persoonlijk verantwoordelijkheids gevoel onder het regime van het organisa tieapparaat zal vervluchtigen en dat men vergeten gaat, hoe bij iederen vorm van samenwerking toch het individu de onher leidbare eenheid blijft, -waarvan alle acti viteit uitgaat en waarop in laatste instan tie alle activiteit moet gericht zijn. Mogen wij, die heden een van de meest roemrijke perioden in de geschiedenis on zer oude Academie dankbaar gedenken, de noodzakelijkheid eener evenwichtige ver houding tusschen organisatie en persoon lijkheid steeds indachtig zijn. En vergeten wij daarbij nimmer, dat beter organisatie en grooter rijkdom aan hulpmiddelen voor ons alleen des te zwaarder verantwoorde lijkheid schept, wijl alleen het plichtsge trouw en onafgebroken inzetten van onze naar eigen vermogen, aard en aanleg ge cultiveerde persoonlijkheid hetgeen ge steld is tot onzen dienst waarlijk doet vruchtbaar zijn. y Het Sinte Caecilia-gasthuis blijve behouden als monument. Ten slotte een wensch! Nog altijd omsluiten de verweerde mu ren van het voormalig St. Caecilia-gasthuis de ruimten, waar hetgeen wij heden herden ken een aanvang nam. Nog dekt de oor spronkelijke sierlijke kapconstructie de zalen, waar zoo tallooze studentengeslach ten hunne leermeesters zijn gevolgd. Nog valt door de hoogre ramen het zonlicht, dat aan menig lijder in bangen nood een straal van hoop eens toezond. Wie echter deze thans kille ruimten be treedt moet zijn verbeelding geweld aan doen, om zich te kunnen voorstellen, dat hier eenmaal de stem heeft geklonken van Boerhaave, van Sylvius en van vele an deren, dat hier studenten uit welhaast alle landen van Europa zyn samengestroomd en dat zij van hieruit, wat zij in Leiden als voortreffelijk en onwaardeerbaar hebben leeren kennen naar elders hebben over geplant. Sinds het oogenblik, dat het Collegium medico-practicum in 1799 het St. Caecilia- gasthuis verliet, is de bestemming van deze ruimten herhaaldelijk van karakter veran derd. Wij willen hierbij niet stilstaan. Wij willen alleen in het licht stellen, dat het karakter dezer bestemmingen langzamer hand de eerbiedwaardigheid van deze plek uit het oog heeft doen verliezen en dat sinds de vele jaren, dat de Gemeente het bestemde voor „werkhuis", het gevaar be staat, dat het eenmaal „ganschelijck affghe- sleten" zal worden opgeruimd met dezelf de grondigheid, waarmee reeds zooveel, dat wij hartelijk betreuren, ten offer viel. Wat wij zouden willen is, dat dit oudste Academisch Ziekenhuis ter we reld tot monument werd verklaard. -Wij weten niet, in hoeverre het hier op als bouwwerk aanspraak kan doen gelden, al lijkt het ons, zij het preten tieloos, representatief voor de periode van zijn ontstaan. Hoe dit moge zijn, doet ten slotte weinig ter zake. Hoofd zaak is, dat openlijk erkend worde, hoe monumenten van zoo eminente inter nationaal cultuurhistorische beteeke nis, als dit er ongetwijfeld een is, recht hebben op openbare bescherming, ook al zou dit op aesthetische gronden al leen niet gewettigd zijn. Het eenvoudigste zou wellicht zijn, dat het Rijk trachtte het gebouw in eigendom te verwerven, teneinde het beschikbaar te stellen voor een bestemming, die beter dan de huidige de groote beteekenis accen tueert, die het in het verleden gehad heeft en waarin de herinnering aan hen, die er hebben gearbeid tot heil der menschheid en tot roem onzer Universiteit, levend b Jijft. Zou het moeilijk zijn een zoodanige be stemming te vinden? Och neen. Nog altijd is het Instituut voor de geschiedenis der genees-, natuur- en wiskunde als een „cor pus alienum" gelogeerd in de oogheelkun dige kliniek, een toestand, als minimale nooddruft gewaardeerd, maar noch voor den gastheer, noch voor den gast op lang durige continuatie berekend. Wat ligt meer voor de hand, dan dit Instituut met zijn be langrijke boekerij en prentenverzameling onder te brengen in een der zalen van het voormalige St. Caeciliagasthuis en de an dere zaal te bestemmen voor medisch-his- torisch museum. Hierin zou in het bijzon der de herinnering levend gehouden kun nen worden aan al degenen, die in het St. Caecilia-gasthuis hebben gedoceerd, door een portretten-galerij, door hun verzamel de werken en voorts door alles, wat op hun persoon betrekking heeft. En verder ware daar gemakkelijk onder te brengen al het geen van de geschiedenis der vaderlandsche geneeskunde getuigt. Moge een eventueele herdenking van Boerhaave op zijn 200en sterfdag het ko mend jaar een eerste aanleiding zijn om door de samenwerking van Rijk en Ge meente, wetenschappelijke genootschappen en particulieren in binnen- en buitenland tot een verwezenlijking van dit denkbeeld te geraken. Dan zullen de thans schamele resten van het eerbiedwaardig St. Caecilia- gasthuis worden tot een levend monument, een monument niet slechts in dien zin, dat het ons herinnert aan hetgeen voorbij is, maar ook zoo, dat het ons tot in verre toe komst vermaant, steeds indachtig te zijn, hoe niet slechts in de natuur, maar ook in de cultuur uit een kleine, onaanzienlijk schijnenende kiem grootsche dingen kun nen voortkomen. REDE VAN MINISTER SLOTEMAKER DE BRUiNE. Na de rede van den rector magnificus werd het woord gevoerd door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap pen, prof. dr. J. R. Slotemaker de Bruine. De Minister noemde het een gelukkige gedachte, dat men opzettelijk wil herden ken, wat in het verleden als ontwikkeling van de wetenschap of haar toepassing ver kregen is. Er is immer een gevaar dat wij, het verleden vergetende, uitsluitend het tegenwoordige waardeeren en dat v/ij dit aanvaarden als een natuurlijk en van zelfsprekend gegeven in plaats van als een gave, die ons geschonken wordt en die ons nieuwe verplichtingen oplegt. Dit algemeene vindt ook toepassing, als het gaat over klinisch onderzoek en zijn in schakeling in het universitaire instituut. De rede van den rector-magnificus heeft klaar uiteengezet, welk een belangrijke stap ge daan werd, toen men besloot, dit onder zoek te incorporeeren in de academie. Prof. Dr. Slotemaker de Bruïne Minister van Onderw., K. en W. Wat de rector-magnificus zeide over het St. Caecilia-gasthuis als oudste Academisch gasthuis ter wereld, verdient volgens den minister om dezelfde reden als hij zoo even noemde, alle aandacht. Daargelaten of het gebouw een monument is en bijzón dere architectonische waarde heeft, het moet in elk geval worden gewaardeerd als een cultuurhistorisch element en omdat wij rijker worden, doordat wij het verle den voortdurend tot ons laten spreken, acht ook de minister de gedachte zeer der over weging waard, dat het gebouw zou bewaard blijven; hetgeen uiteraard niet tegelijk be- teekent het in uitzicht stellen van een rijkssubsidie. Trouwens het moet moge lijk zijn voor de maatschappelijke krach ten, om het ideaal van den rector-magni ficus te verwezenlijken zonder financieelen overheidssteun en aldus vol piëteit een mijl paal te bewaren langs den weg, dien we tenschap en kunnen hebben afgelegd. REDE VAN DEN PRESIDENT-CURATOR Mr. A. v. <L SANDE BAKHUIJZEN. Hierna verkreeg de president-curator, burgemeester A. v. d. Sande Bakhuyzen, het woord. Drie lichamen, aldus spr., houden zich heden ten dage in het bijzonder bezig met de behartiging der belangen eener Rijks- Universiteit. De in faculteiten verdeelde Senaat, de Regeering en het College van Curatoren. Ik mag mij dus met eenig recht scharen bij de beide voorgaande spre kers en ook uit naam van het College van Curatoren der Leidsche Universiteit mijn stem doen klinken bij de herdenking van de organisatie in universitair verband der klinische methode bij het onderwijs in de Geneeskunde en hare gevolgen voor de stu die in dit vak. Deze herdenking vindt hare rechtvaar- digng niet in het wijzen op de glorie, die daaxdoor onze Universiteit ten deel werd; zij heeft en hebbe de strekking onze aan dacht te vestigen op en ons inzicht te ver diepen in niet zoozeer de wetenschap, waarom het hier gaat, als wel in de metho de harer bevordering, opdat wij, uit de ge schiedenis puttende, de toekomst van haar ontwikkelingsgang verzekeren en verbe teren. De eerste voorganger op dezen middag heeft zich dan ook bepaald tot het aan duiden van de groote wetenschappelijke be teekenis van een maatregel, voorgesteld door een hoogleeraar, gesteund door diens faculteit en uitgevoerd door de „Cura- teurs ende Burgemeesteren" dezer Stad. Noodig was het ook niet, dat hij daarop dieper inging, want voor ieder is het dui delijk, dat de doorgronding der genees kundige problemen en de verbetering der bestrijding der ziekten, die telkens weer op schijnbaar nieuwe wijzen ons leven en ons geluk belagen, gebaat, ja eerst recht goed mogelijk gemaakt worden door de inscha keling van een, zij het ook nog zoo sobere kliniek met een twaalftal bedden met snij kamer in het toenmalige medisch onder wijs. Het groote feit, dat wij zooeven met die pen eerbied en grpote dankbaarheid voor cnze voorgangers in een zoo helder dag licht zagen gesteld door de voortreffelijke redevoering van den gelukkige samen loop der omstandigheden! daartoe wel bij uitstek bevoegden Rector-Magnificus en waarbij wij hedenmiddag onze gedachten laten stilstaan, is in wezen een gelukkig voorbeeld hoe wetenschappelijk inzicht eener faculteit en een juist besef daarvan door het beheerende College, samengaan de, groote dingen tot stand kwamen. Het is een geval dat zich in het leven der Universiteit zeer veelvuldig voordoet, dat meer of minder 'ingrijpende voorstel len worden te berde gebracht en dat daar voor de medewerking der beheerende machten noodig is; telkens weer hangt het dan af van een wederzijdsch juist inzicht en een wederzij dsche bereidheid of er iets tot stand komt. Zoo was het met de gedachte van Otto Heurnius, die, om zoa vruchtdragend te worden als gebleken is, den materieelen en moreelen steun der tot beheeren bevoeg den niet kon ontberen. Dit gelukkige voorbeeld, dat ons van daag ter herdenking wordt aangeboden, moge ons dus voor oogen blijven staan en ons den weg naar de toekomst wijzen en verlichten! In Heurnius' tijd waren de beheerders der Hoogeschool uitsluitend de Curatoren en Burgemeesteren der Stad Leiden; zeer gelukkig is sinds jaren een derde tot den bond van Curatoren en Senaat toegetre den in den vorm der Landsregeering, niet langer nu uitsluitend als subsidieerend li chaam, maar als medebeheerende en dat nog wel'met overwegende stem. Ook zij moge zich bedenken wat hare medewerking beteekenen kan en hoe groot dus haar verantwoordelijkheid is voor het verzorgen van het apparaat dat haar ten dienste staat om de wetenschappelijke be teekenis van ons volk te handhaven en vooruit te brengen. Ik zeg dit geenszins, omdat ik zou twijfelen aan die medewer king, want dagelijks ontvang ik de bewij zen daarvan. Het zou ook van grove on dankbaarheid getuigen tegenover den te- gcnwoordigen verantwoordelijken raads-" man der Kroon voor dezen tak van staats zorg, waar wij weten, dat hij, ook zelfs in de nog steeds zoo zorgelijke omstandig heden, met warme belangstelling en toe wijding tracht de middelen te vinden, om aan de meest dringende behoeften tege moet te komen. Ik zeg het, omdat ook zij vandaag, even als wij, mogen bedenken, dat wij drieën het zijn, die slechts tezamen de verwezen lijking van het doel der Universiteit kun nen verzekeren. Er is nog een gedachte, die mij reeds eenige jaren niet met rust laat en die door de eenvoudige, door den Rector-Magnificus verhaalde geschiedenis met aandrang bij mij opwelt. In Heurnius' dagen gingen onderwijs en wetenschapsbeoefening als vanzelf teza men: de verzorging der onderwijstaak brengt vanzelf wetenschappelijk onder zoek mede, maar in die dagen en gelukkig nog lang daarna was er evenwicht in die twee-eenheid, die een geleerde heeft te verplegen. Sinds de laatste anderhalve de- kas echter is dat evenwicht naar het mij schijnt in ernstige mate verstoord gewor den. Wanneer ik naga, hoe vele hoog leeraren belast zijn met de buiten alle vroegere verhoudingen uitgegroeide zor gen voor het onderwijs door den daaraan gekoppalden en al te tijdroovenden exa menvloed, waarbij dan nog voor velen hunner komen de beheersbemoeienissen van de uitgebreide instituten, dan vraag ik mij af hoe het moet gaan met de bevruch ting die het onderwijs in zoo sterke mate placht te geven en ook moet geven aan de ontwikkeling en de ontplooiing van zelf standig wetenschappelijk onderzoek, waar toe de Universiteit toch zeker niet in de tweede plaats oproept en dat vóór alles Mr. A. van de Sande Bakhuyzen. ongestoorde en onaf geleide toewijding als voorwaarde stelt. Van harte hoop ik, dat uit deze herden king in dit opzicht voor ons allen, die ver antwoordelijk zijn voor den bloei der Uni versiteit, een nieuwe prikkel mcge geboren worden om er voor te waken, dat de voor waarden, die zuivere wetenschapsbeoefe ning stelt, vervuld blijven. Het is verblijdend te mogen vaststellen, dat de te Leiden in 1637 ingevoerde me thode door tal van andere Universiteiten werd overgenomen, maar dan rust op ons de dure plicht, dat wij, die den invloed on zer toen nog zeer jeugdige hoogeschool reeds tot ver over 's lands grenzen zagen groeien, trachten dezen onverzwakt te doen voortduren en daarop, hoe groot de moei lijkheden ook zijn, die daartoe moeten wor den overwonnen, gestadig het oog geves tigd te houden. GELUKWENSCHEN UIT WEENEN EN EDINBURGH. Na deze rede bracht prof. dr. E. P. Piek uit Weenen de hartelijke gelukwenschen over namens de Universiteit van Weenen en namens de Weensche medische facul teit. Als Leiden en tevens geheel Neder-, land den naam van Herman Boerhaave nog heden met diepe vereering noemen en de herinnering aan hem, dien zijn tijdge- nooten betitelden met „Europae Commu nis mediocorum praeceptor" levendig hou den, heeft Weenen aan hem feijn leerlin gen Van Swieten en de Haen te danken, deze beide groote hervormers van de me dische- en natuurwetenschap. Door de groote Keizerin Maria Theresia naar Weenen geroepen, hebben de Leidsche medici Gerhard van Swieten en Anton de Haen, de leer van Boerhaave naar Wee nen overgeplant, waarmede de eerste bloeiperiode aanving, waaruit later de wereldreputatie van de Weensche medi sche school geboren is. Zij hebben boven dien de wetenschappelijke geneeskunde van den geest der Middeleeuwsche Scho lastiek bevrijd en deze in een onverbreke lijk verband gebracht met de natuurwe tenschappen. Het is de onuitsprekelijke verdienste van Boerhaave en van zijn leer lingen geweest de kerngedachte naar vo ren te hebben gebracht, dat de medische wetenschap zich slechts kan ontplooien bij den vooruitgang van de natuurweten schap. Dit grondprincipe heeft reeds eeu wen lang rijpe vruchten gedragen en ze dient ons ook voor de geheele verdere toe komst tot richtsnoer te zijn. Het kan geen toeval zijn, dat uit deze groote Leidsche traditie, de medische we tenschap in nauwe samenwerking met de natuurwetenschappelijke onderzoekingen, juist in deze stad de grootere successen behaald zijn, om slechts één voorbeeld te noemen: de baanbrekende ontdekking van de snaargalvanometer door Wilhelm Eint- hoven. Na nog gewezen te hebben op de be teekenis van den Leidschen botanicus Nico- h.as Joseph Jacquin voor Weenen, besloot spr. met als vertegenwoordiger van de Weensche medische faculteit, de goedleer- sche dochter, den diepgevoelden dank en de beste wenschen voor de toekomst uit te brengen aan de zoo rijkelijk gevende we reldberoemde moeder: aan. de Rijksuni versiteit te Leiden. Tenslotte sprak namens de Universiteit van Edinburgh prof. dr. Logan Turner. Deze herinnerde eraan hoe in 1926 prof. v. d. Hoeven gast was van Edinburgh. Thans mag spr. het zijn van Leiden. De universiteit en de faculteit van Edin burgh maken van deze gelegenheid gaarne gebruik -om u geluk te wenschen met de herdenking van het 300-jarig bestaan van het klinisch onderwijs. De faculteit, herdenkt met oprechte blijdschap en diepgevoelde dankbaar heid hetgeen zij verschuldigd is aan uw medisch onderwijs. In het centrum van Europeesche ver maardheid in de dagen van haar groo- ten docent en physicus, Herman Boer haave, oefende zij zoo'n veelomvatten- den invloed uit op den gedachtengang van de jonge Schotten Alexander Mon ro en Jean Rutherford, die aan zijn voeten zaten, dat zij bij him thuis komst de medische faculteit van Edin burgh stichtten, haar opbouwend naar het Leidsche voorbeeld. Daarom wenscht de dochter-faculteit bij deze bijzondere gelegenheid haar hartelij ke gelukwenschen te zenden aan haar moe der, daarbij de hoop uitsprekend, dat zij in de komende jaren rnoge groeien en bloeien. Floreat res medica! Na de toespraken begaven allen zich naar het voormalig St. Caecilia-gasthuis, waarna het gemeentebestuur een thee aanbood in het Stedelijk Museum de Lakenhal. Hierop komen we morgen nader terug. Het bekende poortje van het St. Caecilia- gasthuis, het eerste Leidsche Ziekenhuis (16371799). BEKLEED MET GOBELINSTOF ƒ1775

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 14