Driehonderd jaar klinisch onderwijs te Leiden Plechtige herdenkingszitting van den Leidschen Academischen Senaat VRIJDAG 29 OCTOBER 1937 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD - PAG. 13 Prof. Barge over: de stichting van het Collegium medico-practicum, de huisves ting van het klinisch onderwijs en het Sinte Caecilia-gasthuis als monument In een plechtige zitting van den Acade- 1 mischen Senaat, gehouden in de aula van het Academisch Ziekenhuis in het Boer- haavekwartier aan den Rijnsburger weg te Leiden is heden het feit herdacht, dat voor driehonderd jaar voor het eerst Klinisch on derwijs, als onderdeel van het academisch onderwijs gegeven is. Voor deze herdenking bestond groote be langstelling zoowel uit het binnen- als bui tenland. Onder de talrijke genoodigden bevonden zich o.m. de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, prof. dr J. R. Slotemaker de Bruïne, de chef van de af- deeling Hooger Onderwijs, mr. A. J. L. van Beeck Calkoen, de directeur-generaal van de'Volksgezondheid mr. C. v. d. Berg en de hoofdinspecteur van de Volksgezond heid, de heer R. N. M. Eykel, de voorzitter van de Kon. Academie van Wetenschap pen prof, dr. J. van der Hoeve, vertegen woordiger van de Ned. Mij. tot Bevorde ring der Geneeskunde, van het Genoot schap der Genees-, Natuur- en Wiskunde, van de medische faculteiten van Utrecht en Amsterdam, de directeur van het Acad. Ziekenhuis te Leiden dr. H. H. Maas en de directeuren van de Acad. Ziekenhuizen te Groningen en Amsterdam, voorts de Com missie van Toezicht op het Academisch Ziekenhuis te Leiden, de garnizoenscom mandant te Leiden, overste de Jongh, de dijkgraaf van Rijnland mr. P. A. Pijnacker Hordijk, mr. dr. C. E. van Strijen, secre taris der gemeente Leiden en de wethou ders mr. A. F. L. M. Tepe en M. G. Ver- wey. Verder waren aanwezig de president-cu rator der Leidsche Universiteit mr. A. van de Sande Bakhuyzen, de secretaris van cu ratoren mr. P. J. Idenburg en verschillen de leden van het college van curatoren, de rector magnificus der Leidsche Universiteit prof. dr. J. A. J. Barge, de secretaris van den Acad. Senaat prof. dr. P. C. Flu, de pro secretaris van den Acad. Senaat prof. dr. N. J. Krom; verder prof. dr. E. P. Piek en prof. di". Logan Turner, 'esp, namens de Universiteiten van Weenen en Edinburg. de meeste leden van den Acad. Senaat der Leidsche Universiteit, lectoren, privaat-do centen, vertegenwoordigers van verschil lende studenteneorporati- afstammelin gen van den eersten hoogleeraar in de ge neeskunde te Leiden Van Heurne, enz. REDE PROF. BARGE. Toen allen gezeten waren, betrad prof. A. J. A. J. Barge het spreekgestoelte tot houdêh van de herdenkingsrede. Hisraan ontleëhen we het volgende: Herinnering is een elementaire eigen schap van alle leven. De bewuste herinne ring echter, die tot herdenking wordt, is een specifieke uiting van den menscheiij- ken geest, waaraan menigeen, niet zonder lust, zich overgeeft. Toch is niet lust alléén een prikkel tot herdenking. Er zijn ook oogenblikken, dat herdenking plicht is, al kan, Goddank, die plicht in lust verkeeren. Een dergelijk oogenblik beleven wij thans, nu wij zijn saamgekomen om plech tig te herdenken, dat drie eeuwen geleden het klinisch onderwijs als organisch met onze Universiteit verbonden instituut werd gesticht. Het eerste, dat ons bij een terugblik op valt, is wel dit, dat er sinds de inwijding der Leidsche Academie in 1575 niet min der dan 62 jaren verliepen, voordat tot de stichting van het klinisch onderwijs werd overgegaan. Nu zou men kunnen meenen, dat te Leiden niet terstond met het geven van geneeskundig onderwijs een aanvang was gemaakt. Deze meening is echter on juist. Wel bleek het feit, dai, in den somp- tueusen stoet, die op den 8en Februari 1575 zich van het Raadhuis in de Breestraat langs vele en verre kronkelpaden naar het voormalig Ste. Barbarenklooster aan het Prof. dr. J. A. J. Rapenburg begaf, drie hoogleeraren in de Geneeskunde voortschreden, al spoedig een „Vorspiegelung falscher Tatsachen" te zijn geweest. Immers van deze drie zou alleen Gerard de Bont voorloopig de geheele me dische faculteit uitmaken. Niettegenstaan de deze ijdele onwaarachtigheid, is echter met het medisch onderwijs aanstonds be gonnen, zoodra zich gegadigde studenten aanmeldden. Het aantal dezer, aanvankelijk zeer klein, groeide toch gestadig en zoo werd na 6 jaren door de benoeming van Johannes Heurnius dl faculteit tot twee en in 1589 door de benoeming van Pieter Pauw tot drie hoogleeraren uitgebreid. Er is dus zeker van meet af te Leiden geneeskundig onderwijs gegeven. Van wel ken aard echter was dit onderwijs? Wij weten, dat het geheel theoretisch was en bovendien gebonden aan de klassieke schrijvers. Men doceerde zoodoende minder een vak dan wel een bepaald boek. Voor het verwerven van praktische kennis ech ter, voor het zien, onderzoeken en behan delen van patiënten waren de toenmalige studenten geheel aangewezen op de prakti seerende geneesheeren ter plaatse. Alleen als ueze hun toestonden hen bij het dage- lijksch ziekenbezoek te vergezellen, had den zij gelegenheid niet slechts met ziek ten doch ook met zieken in kennis te ko- Men meene niet, dat deze verhoudingen specifiek Leidsch waren. Integendeel, het was aldus aan alle Universiteiten dier da gen. Alleen van Padua staat vast, dat het gedurende een korte poos hierop een uit zondering vormde. In 1578 of '79 werd daar n.l. besloten, dat twee hoogleeraren op ge zette tijden in het St. Franciscusgasthuis onderwijs zouden geven aan het ziekbed. Dat ook te Leiden aan dezen voor de stu die der Geneeskunde alleen juisten vorm van onderwijs behoefte bestond, weten wij zeker uit het feit, dat de Resoluties van Cu ratoren van 4 December 1591 zinspelen op een request der faculteit. Er zou iets anders, iets belangrijkers dan een eenvoudig faculteitsverzoek zich moe ten presenteeren, vóór de Universiteit be sluiten kan tot de tastbare verwezenlijking van hetgeen zóózeer in de rede lag en het is wel verleidelijk hier even te on derstrepen, hoe het de veel gesmade con currentie der Universiteiten was, die hier iets voor het heil der menschheid waarlijk groots deed geboren worden. Op 16 Maart 1636 toch, ruim 44 jaren na dat de poging der Leidsche faculteit tot klinisch onderwijs te geraken, was mislukt, werd de Utrechtsche Illustre School tot Universiteit verheven. Met dit belangrijk gebeuren is de stichting van het Leidsch klinisch onderwijs ten nauwste verbonden; het was hierdoor, dat zich de Leidsche Academie op eenmaal van haar kunnen en van haar plicht bewust werd. Wat toch was het geval? Op 17 Maart, daags na de plechtige in wijding der Utrechtsche Universiteit, hield de eerste hoogleeraar der Medische Facul teit aldaar, Willem van der Straaten zijn inaugureele oratie, waarin hij onder meer te verstaan gaf, dat hij, behalve hoogleeraar in de geneeskunde ook directeur zijnde van het onder toezicht der Staten staande Ca- tharijne-gasthuis, deze coïncidentie zou be nutten om de studenten aan het ziekbed te brengen. Aldus zou hij hun de waarheid van het door hem gesprokene voor oogen brengen, opdat hij langs beide zinnen den weg tot onze wetenschap zou openen en zijne leerlingen niet slechts als theoretisch, maar ook als praktisch onderlegden aan den Staat zou afleveren. Het zal de onwaardeerbare verdienste blijven van Otto Heurnius, sinds 1601 op volger zijns vaders in de Leidsche facul teit, de psychologische beteekenis van dit moment onmiddellijk te hebben begrepen. Onmiddellijk nadat hem de inhoud der door van der Straaten te Utrecht gehou den oratie bekend was geworden, heeft zich Heurnius, ten diepste ervan doordrongen, dat het plan van Stratenus, na hetgeen zij reeds had doorstaan, de doodsteek.beteeken- de voor de Leidsche faculteit, zonder rug gespraak te houden met de overige facul teitsleden, „motu proprio" schriftelijk ge wend tot Curatoren. In dit stuk betoogt Heurnius nog eens met nadruk de groote beteekenis, die het onderwijs aan het ziekbed voor de studen ten heeft; hij onderstreept het onmiddel lijk dreigend gevaar, dat de studenten thans in Utrecht zullen gaan zoeken het geen zij in Leiden zoo noode ontberen en ontwikkelt een uitvoerig concreet plan, hoe het klinisch onderwijs praktisch zou te re gelen zijn. Als op 29 September het schriftelijk ad vies der faculteit op de missive van Heur nius is ingediend, blijkt dit de volgende be langrijke punten te bevatten. Men zal een of meer van de oudste prac tici der faculteit aanwijzen om telkens om de drie maanden twee malen per week, Woensdags en Zaterdags in de openbare ziekenhuizen aanwezig te zijn, ten einde aldaar de studenten te onderwijzen aan het ziekbed, zoowel in de kennis der ziekten naar hare oorzaken en symptomen, als in de behandeling daarvan met geneesmidde len overeenkomstig de daarvoor bestaande indicatie. Doet zich een zeldzaam geval voor of een buitengewone operatie, die niet tot de gewone dagen kan wachten, dan staat het den betrokken Professor vrij de studen ten ook op andere dagen in het ziekenhuis bijeen te roepen, op voorwaarde, dat de openbare lessen in de medicijnen daarbij niet in het gedrang komen. Daar de met het onderwijs t laste Profes sor slechts op twee dagen in bet ziekenhuis komt en dus niet kan weten, welke bijzon dere gevallen zich daar op andere dagen voordoen, noch ook van het verloop der ziekte en de verdere behandeling op de hoogte kan zijn, tenzij hij met de behande lende geneesheeren in contact zij, zoo is het noodig, dat voor dit doel twee stadsgenees- heeren worden aangewezen. Hun taak zal hierin dienen te bestaan dat zij den hoogleeraar daags voor zijn be zoek in de ziekenhuizen schriftelijk of mon deling berichten, welke zieken zij onder behandeling hebben en hem ook, in geval zich zeldzame gevallen of bijzondere ope- ratiën voordoen, tijdig in kennis stellen. De behandelende geneesheeren zullen de recepten, die zij voorschrijven met dag en datum, met naam van ziekte en patiënt in boeken, opdat de studenten hiervan kennis kunnen nemen. Ook de eventueele bijzon dere voorschriften van den hoogleeraar moeten worden te boek gesteld. Ook op andere dagen moeten de docto ren de studenten tot de zieken toelaten en hun behulpzaam zijn, doch steeds onder Het oud Academisch Ziekenhuis (18731928) langs den Morschsingel, thans Museum voor Volkenkunde. Het Academisch Ziekenhuis (18181873) aan de Oude Vest. Het Nosocomium Academicum (1799—1818) achter de Pieterskerk. voorwaarde, dat de openbare lessen hier van geen schade ondervinden. Tenslotte is het noodig, dat de lichamen der overleden patiënten, waarvan te ver wachten is, dat er zichtbare af wij kingen zich zullen vertoonen, door een chirurgijn in tegenwoordigheid van den Professor en van de Doctoren voor de studenten worden geopend, ten einde dezen de afwijkingen te leeren kennen. Ik geloof, geen faculteit ter wereld zou dit eerste ontwerp voor universitair kli nisch onderwijs ook maar in één enkel op zicht willen desavoueeren, en de behoefte aan de verwezenlijking van dezen elemen- tairen eisch moet wel lang in het bewust zijn der medici hebben gestaan, dat deze zich terstond in zoo gave omlijning formu leeren liet. Een eeresaluut zij daarom hier gebracht aan hen, die als leden der Leidsche facul teit dit ontwerp teekenden: Adolphus Vorstius, Otto Heurnius, Ewaldus Screve- lius en Adrianus Falcoburgius. Geen geringer lof echter verdienen Cura- teurs en Burgemeesteren dier dagen om de onnavolgbare vlotheid, waarmede zij, toen de nood drong, het faculteitsplan tot in details hebben overgenomen. Over de plaats, waar het praktisch me disch onderwijs werd gegeven, zijn in de Resoluties van Curatoren uit dien tijd gee nerlei aanwijzingen te vinden. Uit hetgeen men bij van Mieris vermeld vindt, blijkt echter, dat hiertoe van meet I af het St. Caecilia-gasthuis heeft gediend. In dit gebouw werden twee zalen, elk van j zes bedden ten dienste der faculteit als Collegium medico-practicum gereserveerd, terwijl bovendien een afzonderlijk vertrek voor het openen van lijken werd in gereed heid gebracht. Twee zalen dus, twaalf bedden en een sectiekamer. Voor wie het terrein van het huidig Leidsch Academisch Ziekenhuis heeft betreden en ook voor hen, wien een minder wijdsch apparaat voor het klinisch onderwijs ten dienste staat, lijkt het mi- niatuurkliniekje van 1637 lachwekkend klein. Dat wij ons desniettemin weerhouden deze eerste proeve eener academische kli niek aan den opkomenden lachlust prijs te geveji, vindt zijn grond in de overweging, dat wij hier staan voor de kiem, van waar uit het academisch klinisch onderwijs zich over de geheele wereld heeft verbreid en dat deze kiem al het essentieele, dat voor het praktisch onderwijs noodzakelijk is, be vatte: zieken ter oefening van observatie, onderzoek en behandeling en bovendien het onontbeerlijk complement hiervan, de gelegenheid zich na den dood ervan te ver gewissen of de voorstelling, die men zich van de ziekte gevormd had, juist was of niet. Academisch klinisch onderwijs derhalve in optima forma: een kliniek, behoorend tot de wetenschappelijke hulpmiddelen der Universiteit en door de hoogleeraren, hun ne assistenten en studenten rechtens betre den; onderwijs aan het ziekbed, gegeven niet uit eigen aandrang of lust der betrok ken docenten, doch op voorschrift van het Bestuur der Academie, nadrukkelijk op de Series lectionum aangekondigd en afzon derlijk gehonoreerd. Het lijkt vrijmoedig staande te houden, dat juist van dit miniatuurkliniek je uit het methodisch geneeskundig onderwijs aan het ziekbed, zooals wij dit thans kennen, zijn weg over de wereld heeft gevonden. Toch meenen wij deze bewering te kunnen en te moeten handhaven. Vooreerst omdat wij van hare waarheid overtuigd zijn en ten tweede, omdat juist deze waarheid den grondslag en de innerlijke motiveering vormt voor dit bescheiden herdenkings feest. Men moet daarbij echter wel verstaan. Wij denken er niet aan te zeggen, dat in Leiden voor de eerste maal in de geschie denis der menschheid geneeskundig onder wijs aan het ziekbed is gegeven. Wat wij van Leiden wel meenen te mo gen getuigen is dit. De Leidsche Academie is de eerste geweest, die aan de overal le vende gedachte van het klinisch onder wijs een bepaalden vorm heeft gegeven door het onafhankelijk te maken van vaak wisselende uiterlijke omstandigheden, on- i afhankelijk van soms geboden en soms ge- j weigerde hulp van buitenstaanders, onaf- hankelijk van lust of onlust van hooglee raren. Van al degenen, die in het St. Caecilia- gasthuis de voortreffelijkheid der klinische methode hebben doen uitstralen, noemt spr. naast Otto Heurnius twee namen: ïkanciscus de le Boe Sylvius en Herman Boerhaave, die beiden door de macht hun ner persoonlijkheid de klinische methode tot de grootste hoogte hebben opgevoerd. Wel merkwaardig is het intusschen, dat de verbreiding der methode over Europa zich zóó lang heeft latenwachten en dat gedurende meer dan een eeuw, van 1637 1745, Leiden alleen in de geheeie wereld een academisch goed georganiseerde in richting voor klinisch onderwijs heeft be zeten. Het zijn deze feiten: de stichting van het Collegium medico-practicum te Lei den in 1637 als eerste en oudste acade mische kliniek en de verbreiding van het klinisch onderwijs van daaruit over de geheele wereld, die wij heden her denken als Leidens rechtmatige glorie. „En wat dan te denken" zoo meen ik te hooren opmerken, „wat dan te denken van „het door van der Straaten in zijn oratie „aangekondigd klinisch onderwijs? Had dat „niet de prioriteit boven Leiden? Was het „niet juist, geprikkeld door dit klinisch on derwijs te Utrecht, dat Leiden ertoe over- „ging het klinisch onderwijs in te voeren?" Het is nauwelijks voegzaam en zeker niet elegant te polemiseeren in een feestrede, wij weten het. Toch meenen wij de voor de hand liggende vragen, die geenszins nieuw zijn, niet onbeantwoord te mogen laten. Zonder twijfel'heeft van der Straaten te Utrecht een jaar vóór de stichting van het Leidsch Collegium medico-practicum kli nisch onderwijs gegeven, zooals dit ook el ders en nog veel vroeger is geschied. Het heeft dan ook geen zin, zoolang hiervoor geen duidelijke aanwijzingen bestaan, te veronderstellen, zooals wel gedaan is, dat de poging in 1591 te Leiden ondernomen, wel tot iets geleid zal hebben en dus toch in Leiden eerder dan te Utrecht klinisch onderwijs zal gegeven zijn. Zooals wij echter uiteenzetten, is dit he den de vraag niet. Hetgeen Leiden van daag herdenkt is niet het eerst gegeven kli nisch onderwijs, maar wel de stichting van de eerste onderwijskliniek in academisch verband. Van een onderwijskliniek van Universiteitswege is in Utrecht, althans te dien tijde, geen sprake. De huisvesting van het klinisch onderwijs. Toen na de beschamend diepe inzinking, die het klinisch onderwijs te Leiden na het verscheiden van Boerhaave's kloeken me dewerker Oosterdijk Schacht in 1744 lang zamerhand vertoonde, in 1787 een reorga nisatie van dit onderwijs met goed gevolg was voltrokken, bleef het Collegium me dico-practicum voorloopig nog op de oor spronkelijke plaats in het Ct. Caecilia-gast huis gehuisvest. Al spoedig echter was men genoodzaakt naar ruimer woning om te zien. De aanzienlijke ontwikkeling toch, die inmiddels de chirurgie en de verlos kunde als praktische vakken van academi sche standing hadden verkregen, maakte toepassing der klinische methode ook voor deze beide onontbeerlijk, zoodat naar uit breiding van het Collegium medico-prac ticum met een Nosocomium chirurgicum en een Tocodochium verlangend werd uitge zien. Hierop was echter het oude St. Cae cilia-gasthuis allerminst berekend en Cu ratoren besloten derhalve in 1798 voor de ontworpen uitgebreidere praktische inrich ting een afzonderlijk huis te huren. De po gingen, de beide nieuwe inrichtingen in een huurhuis onder te brengen, leden echter schipbreuk, zoodat ten slotte werd over gegaan tot den aankoop van een huis te genover het koor der Pieterskerk. Dit werd in Augustus 1799 als Nosocomium acade micum, waarin èn de interne kliniek, èn de chirurgie èn de verloskunde waren op genomen, geopend, zoodat het St. Caecilia- gasthuis, na 162 jaren te hebben dienst ge daan, werd verlaten. Van zóó langen duur zou de huisvesting van het thans uitgebreid klinisch onder wijs in het nieuwe Nosocomium niet zijn. In 1818 reeds ruilde het Bestuur der Aca demie onder toebetaling van 20.000 haar Nosocomium tegen het Waalsche Wees- en Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan de Oude Vest. De snelle ontwikkelingsgang der geneeskunde in de 19e eeuw deed spoe dig gevoelen, dat alleen een terstond ad hoe ontworpen gebouw een zoo bij uitstek vi tale wetenschap passende woning bieden kon. De eindelooze, vaak onverkwikkelijke de- liberatiën tusschen Rijk, Gemeente en Cu ratoren in dezen voorbijgaande, kunnen wij de opening van het eerste, terstond als zoo danig geprojecteerde Academisch Zieke*"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 13