JE LEIDSCHE COURANT CORRESPONDENTIE Kees Hosman, Leiden. Als ik je heele brief liet afdrukken zou je zelf verbaasd staan, hoe klein dat plaats je was. Haast zou je moeten opa's bril opzetten, om dat epistel terug te vinden. En toch had je dat „mussenverhaal'' niet slecht verteld, als het maar wat meer uit gewerkt was. „Hierna beter" zullen we ■met Uilenspiegel zeggen. Dag Kees! Groe ten thuis! Cor Bik, Leiden. Ja, ik herin ner me jou nog heel goed. Dat is al ruim twee jaar geleden. Wat gaat de tijd toch vlug, hé vent! Zoo vlug haast als een uitstapje naar Marken, Volendam, Edam en Monnikendam. Dat was nog 'ris fijn, hé Cor! Marken viel je tegen, geloof ik. Trouwens ik ben er ook geweest en ik zeg het ook: „er is zooveel niet te zien" Dag vriendje! Groet je ouders van me en van jou hoor ik zeker nog wel eens wat! Theo Berendsen, Leiden. Een reisje per boot naar Schiphol en te rug, is zeker zeer interessant. Dan ziet men pas, hoe groot de Kager- en de West- einderplassen zijn en het vliegveld, wie zou dat niet leuk vinden. Weet je wat, ik laat jouw briefje als voorbeeld eens af drukken. Zie hierachter! Dag Theo! Je schrijft me zeker wel eens. hoe het je op de H.B.S. gaat. Veel groeten aan je ouders! Jansje Peters, Leiden. Zoo, Jansje heb jij zoo'n mooi boek gehaald in de R. K. Leesbibliotheek? En wie vond •dat zoo mooi? Dat doet me plezier. Ik ken die werken van Daantje wel. Zeker weet ik wel waar de bibliotheek ligt. Het is naast de pastorie van de Petruskerk, zeg je. Ja Jansje, daar is het. En daar kun je met alle leesgrage vriendinnetjes terecht. Dag Jansje! Groet moeder van me en ook grootmoeder, die de boekjes ook zoo mooi vindt. En nu ook aan den wedstrijd meedoen? Margootjt Verdegaal te Noord w ij kerhout. Dat is ze ker al lang geleden' dat ik iets van ons Margootje hoorde. Het doet me dan ook plezier te hooren, dat je het wel maakt, zooals ik ook zeggen kan. De verjaarda gen zijn genoteerd en 22 Sept. feliciteer ik, al is het in den geest, de kleine brief- schrijfster van vandaag. Dien langen brief wacht ik met ongeduld af. En dan min stens drie kantjes vol. Maar ook veel groe ten aan vader en moeder, broertje en zusjes en ontvang jij de hand ter afscheid! Dag Margootje! Piet Jansen. Leiden. Wat heb jij me toch een plezier gehad! Geen won der! Zoo met je grooten broer en je bes ten vriend naar Vogelenzang en den vol genden dag naar zee en toen naar Den Haag het is me nog al niks! Op de Jam boree was het vreeselijk druk, zeg je! Dit betwijfel ik niet! En dat je gelachen hebt met die vreemde jongens, die een ge wone klomp voor iets bijzonders mee naar huis namen, begrijp ik! Maar als wij nu eens nooit een klomp gezien hadden, ik wed, dat jij ook zoo'n souvenier graag zou gehad hebben en hem met aandacht zou bekeken hebben als je nu deed, met een doedelzak, die voor de Iersche pad vinders het aanzien niet waard is. Zoo gaat het in de wereld! Dag Piet! Ik hoor zeker nog wel eens wat! Groet moedertje van me! Het logeetje van tante Luus.. Of jij me ook eens mag schrijven en zeggen hoe leuk je ons krantje vindt. Wel dat vind ik buitengewoon aardig van je. En blijf je de heele vacantie hier? Dat zal Tante prettig vinden. Scheveningen vond je zeer druk en Noordwijk zelfs nog mooier. Dat vind ik ook Ria! Als je later weer bij moeder terugbent, hoor ik zeker nog wel, hoe het op school gaat en hoe de reis is afgeloopen. Dag Ria! Groeten aan Tante! Jannie Brugman, Leiden. Dat mijnheer kapelaan de processie zoo mooi vond, verwondert mij 'niet. Als ik er bij geweest was, zou ik ook dien omme gang door den tuin en om het H. Hart beeld en jullie gezang bewonderd hebben. Dat was zeker een fijne dag geweest. Hoe is het nu met vader? Heeft hem de Lim- burgsche lucht en rust goed gedaan? En was hij verdwaald? Hoe kan dat nu? Die bosschen zijn toch zoo groot niet. Wees voortaan maar niet bevreesd Jannie! Maak vader en moeder de hartelijke groeten van me en van jou hoor ik zeker nog wel eens wat! Daag! Doortje Pieters, Noordwijk. Zoo Doortje, ga jij zoo wat iederen dag naar Zee en ben jij nu al zoo bruin als een Nikkertje! Wei; wel, vind je zoo'n kleur zoo erg mooi! Ik kan er zoo niet mee dwepen en vind nog altijd het wit van onze huid mooier. Maar over de smaken valt niet te twisten. Hoe lang duurt jou vacantie nog Doortje? Jij zult zeker wel weer naar school verlangen, is niet. En nu krijg ik later een langen brief van je! Dat vind ik fijn! Dag Doortje! Groet je ouders van me! Mien Langeveld, Leiden. Lest, best! Met dezen brief heb ik de heele klasse beantwoord enhet zou me zeer aangenaam zijn, weer eens van allen te vernemen, hoe de vacantie verloopen is en welke groote en kleine avonturen beleefd werden. Heiloo wordt meer en meer be zocht en dat is goed ook! Waarom het ver te zoeken als men een genade-oord kort bij heeft. Leuk, dat mijnheer de Deken zelf meeging. Daar wordt op zoo'n reis heel wat afgebeden, nog meer dan bij jullie op het H. Hartfeest! Dag Mien! Groet je ouders van me, en denk er al vast eens aan, waarover je den volgenden brief zult vullen. Clazien Ammerlaan, Z. 'woude Ik wed voor nog zooveel, dat jij al ge dacht hebt, „waar blijf mijn antwoord"! Nu dan, daar ben ik en vind je briefje heel aardig. Die kleine Quirina mag er wel zijn en dat jij moeder zoo trouw al terzijde staat, vind ik mooi van je. Zoo hoort het ook! Een groot gezin is gezellig. Jammer dat eentje gestorven is, dan had jij nog een pop erbij gehad, om ermee te sollen hé zusje! Dag Clazien! Zul je nu èn vader èn moeder en de zeven broertjes en zusjes van me groeten! Catrientje Parlevliet, Was senaar. Zusje heb ik genoteerd voor het volgend jaar. Zeker veel plezier op de kermis gehad. Dat moet je me eens allemaal in een langen brief vertellen en dan ook meedoen aan den wedstrijd. Zul je? Dag Catrientje! Veel plezier wensch ik je toe! Gro ten aan je ouders! Jan Nieuwenhoven, Leiden. Ik dacht het, dat jij het was, maar wist het niet zeker. En 'nu zie ik je zeker en ook broer en zusje, want die heb je toch zeker ook aan den wedstrijd deelne men. Hoe vind je de prijzen? Dag Jan! Ik verwacht nu zeker den langen brief en de opl. der raadsels en de opgaven uit de andere af deelingen. Veel groeten aan va der en moeder! Voor jou de hand. Jan Post, Leiden. Heb jij zooveel plezier gehad aan 't strand. Dat geloof ik graag. Daar had ik bij willen zijn. Leuk hé, dat Joop en haar vriendinnetje en Jan met dat aardige jongetje mochten spelen en in de tent van die mevrouw mochten zitten. Nu hoop ik jullie drietjes ook bij de velen te ontmoeten, die aan den wed strijd deelnemen! Dag ouwë vriend! Groet Joop van me en groote zus en kleine broer en vooral vader en moeder en tante. Tot de volgende week. Oom W i m. „VILLA ZEEZICHT" door Anton Roels. XII Op een Zondagmorgen kwam plotseling Vader een kijkje op „Zeezicht" nemen. „Ik kom eens zien, hoe mijn kleine scha vuit het maakt en of hij zijn Tante niet te veel last bezorgt!" zei hij lachend. Piet vertelde honderd uit over alles, wat hij al genoten had. Natuurlijk had hij het ook druk over Ari den Zeerob en Vader vond in dit verhaal gereede aanleiding om op te merken: „Ik hoor het wel: je amu seert je best hier en je laat je Vader van avond weer in zijn eentje vertrekken". Tante had het plan geopperd dien mid dag gezamenlijk een flinke wandeltoch te gaan maken door de duinen. Maar tegen twaalf uur begon de lucht leelijk te be trekken en weldra regende het, dat het goot. „We zullen binnen moeten blijven" zei Tante, „hoogstens kunnen we in de veran da gaan zitten om naar den regen te kijken en de druppeltjes te tellen!" „Kom, kom!" aldus Vader, „hebben we niet wat beters te doen?Weet je wat? We zullen gaan sjoelbakken, als je daar ten minste niets op tegen hebt. Piet heeft dat misschien nog nooit gedaan; dan kan hij dit spel gelijk leeren". En alzoo was het drietal weinige minu ten later reeds druk aan het „sjoelen". Tante Jo had weinig succes. Ze gooide niet hard genoeg, zoodat de meeste schijven niet eens tot bij de openingen gleden. „Doe jij het nu maar eerst" zei Vader tegen Piet en hij voegde er lachend aan toe: „Tante Jo heeft je laten zien, hoe je het niet moet doen!" Piet deed het weinig beter. Hij smakte de schijven veel te wild naar hun doel. Ze schoven op elkaar en versperden de voor naamste openingen. Een paar gleden er maar naar binnen bij de „een" en de „twee". Nu was Vader aan de beurt. Piet zag in spanning toe, want hij wist dat Vader alles secuur deed en het beste gaf, wat hij geven kon. Vader legde nauwkeurig aan, de schijf gleed recht over het gladde hout en ver dween precies in het hoxje „vijf". Nog eens en nog eens verdwenen de schijven in dit hokje, toen bleven er een paar steken, maar de volgende zorgden dat deze hun weg eveneens vonden. Piet was opgetogen. Hij klapte van blijd schap in de handen en hij kreeg een vurig verlangen om ook eens als Vader te wor den. Vader die alles wist en kon, die niet alleen een geleerd en vriendelijk genees heer was maar ook een goede vriend, die graag eens een pleziertje maakte. Ongemerkt gingen de uren voorbij en de zon stond weer aan den hemel, toen ze eindelijk ophielden. „Hè, hè", zei Vader, „dat kost inspanning. Wel verdraaid, het is al vijf uur! Om zeven moet ik weer naar huis!" „Zullen we dan nog even naar buiten gaan?" opperde Tante, „om zes uur kunnen we dan soupeeren". (Wordt vervolgd). DE VERLEIDING door Jeanne v. d. Kroft. I Het was op een heete Junidag. Stralend stond de zon aan de eindeloos blauwe hemel en goot haar stralen uit over de aarde. Door een der drukke straten van een zeker dorpje liep 'n jongeman. Hij was groot en forsch van gestalte en gekleed m 'n donkerbruin costuum en toch lag op zijn knap gebruind gelaat du;delijk de verveling te lezen. De oorzaak was dat zijn patroon vandaag werd begraven en al 't personeel dus vrijaf had vandaag. Voor vele was dat een buitenkansje, maar voor hem die vijf uren reizen moest om zijn ouders te kunnen bereiken was 't juist 't tegen overgesteld. Hij wist met zijn vrije tijd geen raad. Zoo liep hij nu al een uur door de straten te slenteren niet wetende wat te doen, om den tijd te dooden, toen zijn op merkzaamheid getrokken werd door lawaai dat tot op de straat doordrong. Toen hij die kant opkeek zag hij met groote letters staan: Café „Zomerlust" Ja, dat was niet kwaad bedacht, daar kon hij wel even bin- nenloopen en de daad bij 't woord voegen de, stapte hij binnen, liep de gelagkamer door en zette zich' nede: in 'n met klimop begroeid prieëeltje. Onmiddellijk stond de waard naast hem, tikte aan zijn pet en vroeg wat „mijnheer" wenschte. Hij be stelde 'n glas bier en toen hij 't gevraagde had nestelde hij zich nog wat dieper in zijn tuinstoel om eens echt te genieten van de drukte rondom hem. Vlak bij hem op 'n stoel zat 'n dikke zware heer die naar 't scheen er wampjes bijzat. Hij kocht en verkocht tenminste zoo maar zonder 't gekochte te hebben gezien. Haalde dan 'n welgevulde portefeuille voor den dag en betaalde prompt. Ook de waard had 'n goede klant aan hem. In 't eerst ging 't goed maar langzameihand werd hij uit bundiger en om die uitbundigheid dan kracht bij te zetten, stampte hij met de voet van 't glas op de tafel, ten teeken dat hij meer moest hebben en had men dan dat glas tot den rand toe gevuld dan slokte hij 't met twee teugen op en bestelde weer een ander. Maar wat wel te begrijpen was, dat kon niet goed gaan en ook bij hem miste het zijn uitwerking niet. „Nou, die kan het", dacht de jongeman hardop. „Ja zeg dat wel", deed een stem in zijn nabijheid zich hopren. Verschrikt keek de jongeman op en toen hij het hoofd omwende keek hij in 't licht spottende gezicht van den ander. Deze was klein en tenger. Hij had geen onknap ge laat doch de kleine sp.eetoogjes bevielen hem niet. De jongeman had iets over zich dat wantrouwen inboezemde. „Ik hoop dat ik U niet heb doen schrik ken" exuceerde hij zich en toen de ander niets antwoordde, hernam hij. „Met z'n tweeën is gezelliger dan alleen vind je ook niet?" De jongeman antwoordde met een hoofd knik, want hij begreep wel waar hij heen wilde. De eerste tijd vlotte 't gesprek niet al te best doch langzamerhand toen ze al wat aan elkaar gewend waren, ging 't beter. De jongeman verwonderde er zich over dat de andere niets dronk, doch al gauw werd hem dit duidelijk. (Wordt vervolgd). Afscheid van den zomer. door Anton Roels. Dra heeft de zomer alweer afgedaan En gaat zijn weeldepracht ons weer verlaten; Dra deelt een nieuwe heer de lakens uit En jaagt hij stormend door de stille straten. De zomer was zoo heerlijk met zijn zon, Zijn blauwe luchten en zijn koele windef Het valt ons ongetwijfeld straks niet licht, Een goeden plaatsvervanger voor zijn pracht te vinden. Wél kan September nog héél zonnig zijn En kan het licht op bruine blaren spelen, Wél tint de lucht zich vaak nog smetloos-blauw En blijft een vogel in de boomen kweelen. Maar dra is heel dit zomerspel voorbij; Er drijven grauwe wolken met hun regen; Met dat vooruitzicht moet dit afscheid wel, Als van een goeden vriend, heel drukkend wegen. WIE ZIJN JARIG? 17 Sept. Charles Verstraten, Munniken- straat 82. 17 Sept. Marietje de Grijs, Bakkerhoof- straat 11. 18 Sept. Cor Nijssen, Leliestr. 17. 18 Sept. Wim Loomans D 244, H'Woude. 18 Sept. Wim v. d. Linden, Breestr. 30. 19 Sept. Corrie van Leeuwen, Weipoort B 64, Zoeterwoude. 19 Sept. Catrientje v. d. Walle, Binnenl. 3. 20 Sept. Marietje Waayei, Dr. van Noort- straat 95. Stompwijk. 20 Sept. Tonnie Nieuwenhuizen, N. Betes- straat 25. 20 Sept. Reiny Ruigrok, Thorbeckstr. 66. 21 Sept. Bep van Wel, Garenmarkt 44. 22 Sept. Jaantje Jansen, Transvaalkade 9a. 22 Sept. Margootje Verdegaal, Tespeld 21, Noord wij kerhout. 22 Sept. Piet Bosman, Spoorstraat 476, Roe- lofarendsveen. 22 Sept. Gerard van der Meer, Spoorstraat 483, Roelofsarendsveen. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijst wil opgenomen zien, of bij het verlaten der school van deze lijst wil afgevoerd worden, schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag. Oom Wim. U vraagt? 1. Hoe oud zou Parijs wel zijn? 2. Hoeveel inwoners telt Parijs nu? 3. Wanneer is de Eiffeitoren gebouwd? 4. Waar komen de rijstvogels vandaan? 5. Wie was „Rinaldini"? 6. Wat verstaat men eigenlijk onder „vasteland". Wij antwoorden. 1. Parijs heette oorspr. Lutetia, later Pa- risea, is omstreeks 300 jaar vóór Christus door de Kelten gesticht op een eilandje in de Seine. 2. Met inbegrip van de aangebouwde ge meenten ongeveer 4 millioen. Na Londen is Parijs de meest bevolkte stad van Euro pa. 3. Gebouwd van 18871889 door Ir. Eif fel; hoogte is 300 m., wordt gebruikt als radiostation eri reclamedoeleinden. Schit terend gezicht over Parijs. 4. Rijstvogels zijn vinken. Zij komen van Java en worden hier veel in kooien ge houden. 5. Rinaldo Rinaldini is de naam van een Italiaansch rooyerhoofdman en volksheld. 6. Vasteland of continent noemt men de groote landen der aarde, welke, al zijn ze met water omgeven, toch niet tot de eilanden gerekend worden, b.v. alle we- relddeelen bestaan uit vasteland en eilan den. (Voor de kleinen). 'N GEZELLIG FIETSTOCHTJE door Nelly van der Hoorn. Toos werd morgen 15 jaar. Ze was zoo blij dat ze de uren, ja, zelfs de minuten telde. Haar moeder had als gezegd, dat ze haar vriendinnen mocht gaan halen. Dat had ze dan ook gedaan. Maar ze wisten niet goed, wat te gaan doen. Coba (haar vriendin) had een idee. „Ik weet wat", riep ze. „We gaan een fietstochtje ma ken. „Ja, ja", riepen ze allemal als uit één mond. Dat deden ze. Ze zouden brood meenemen, want dat zouden ze wel ergens opeten. Ze vertrokken 's morgens om 11.30 uur. Ze fietsten maar langzaam door, want 't was heerlijk weer. Toen ze een poosje gereden hadden, kwamen ze voor bij 'n lunchroom. Daar gingen ze in. Er kwam een juffrouw met een wit schortje aan, voor. „Zoo dames", zei ze. En wat is er van uw dienst?" „Astublieft drie kop pen warme melk", zei Toos. Nu ging de juffrouw het halen. Na 'n minuut of 5 kwam ze weer terug. „Astublieft", zei ze. „Eet smakelijk." Nou ze hadden ook wat 'n honger. Nadat er 'n kwartier verloopen was, hadden ze het op. Ze betaalden en gingen de deur uit. „Dag juffrouw", rie pen ze. „Dag dames", riep ze terug. Het was 1 uur. Nu konden ze nog 'n heel poos je fietsen. Wat een drukke straten! Nou dat is uitkijken", zei Toos. Ze kwamen voorbij winkels en mooie groote gebou wen. Dat was nog eens de moeite waard, om zoo'n fietstocht te maken. Ze waren al voorbij Alphen ook geweest. Dat was ook 'n mooie dorp. „We kunnen nu deze rich ting wel eens uit gaan", vond Nel, „dan zien we nog eens wat nieuws. Dat was dus besloten. Nu fietsten ze flink door, want 't begon zachtjes aan donker te wor den. Ze waren precies om 5 uur thuis. „Nou", zei Coba, „dat is niet de laatste keer dat we dit gedaan hebben." WIE IS DE KWAJONGEN? door Antje Keizer-Klaasen. We zaten zoo gezellig aan tafel te bab belen, toen we opeens schrokken door een flinke knal, ik riep: hallo! daar, maar m'n kleine broertje Jan was wit geworden tot aan z'n neus. He, zegt m'n groote broer, die op de Mulo is, en in het kleine balkon- kamertje aan 't lezen was, ba, wat is dat toch vervelend, wat is dat akelig, zoo kan ik niet lezen! Nou, kalm maar aan, vadertje, die knal was meer bij. mij dan bij jou, dus wjj zijn meer geschrokken ,dan jij! Och, loop heen, zegt mijn oudste broer vriendelijk tegen me. Zeker, lieve Karei, ik ga al, maar waarheen moet ik volgens jou gaan? Voor mijn part naar „O praat jij ook al op afbetaling? Met een bons vloog de deur dicht. Morgen broer, tot ziens! Ik hoorde een gebrom achter de gesloten deur, en riep: „Kareltje mijn hand! au, mijn hand! Verschrikt vloog hij naar de deur en deze opengooiende riep hij: „Wat is er?" en ik zeg: mijn „Sarie Marijs!" Boem! dicht was de deur, en Janneman had zoo'n lol en sloeg mij op m'n arm van plezier. „Kom Jan", zei ik, we gaan die knal eens onderzoeken, wat of dat was". „Ja, Tilly, met jou durf ik wel, ik zeg: „Nou, dat is vleiend voor me,allo dan klei ne Janneman, weet je wat we doen, we gaan eerst naar den gang, daar staan de fietsen van mij en Karei, o pardon ik bedoel van Karei en mij!" Jantje keek me aan met groote oogen: „Maar Tilly, wat zou 't dan zijn?" En hij hield me stevig aan m'n arm vast. „Laten we maar naar binnen gaan, jochie, en de boel een beetje opruimen, voor moeke weer uit de stad komt". Nauwelijks waren wij in de kamer weer of: pang, ik zeg plechtig, nou is het spook hier in de kamer met een Oranje-knal, ter eere van onze Juliana en Bernhard. Niets liet ik merken, daar ik gezien had, dat onze Piet, m'n broer van 8 jaar, onder tafel zat, met een paar boodschapzakken bij zich. Ik schoof een stoel onder tafel, per onge luk expres kwam de stoelpoot op Piet terecht, au, zei hij heel zachtjes, ach o ja, netjes blijven, Tilly, op de hand van Jantje, wat doe je daar, trap jij de poes op z'n staartje? Nee, zegt Jan, de poes is in de keuken, nou ga eens kijken onder tafel, Jan, dan zie je nog meer knallen! He, wat flauw, zei Piet, en kroop onder tafel uit, ik krijg je wel weer heel gauw terug, hoor nare meid. Tot je dienst Pieter! Hij heeft juist zoo'n hekel aan Pieter, en hij wordt vulkanisch als ik zeg Pieter man! Karei, wil je 'n kop thee, riep ik. Heel graag, zus, klonk het terug. Nou ga dan naar de keuken en schenk voor mij ook een kopje in, Kareltje! Wat ben jij toch altijd even lollig, jij bent de lolmaakster uit de familie! Dank u broer, als ik dan ook maar wat te doen krijg, dan gaan we samen, hè Pietje? En Karei mag mee als brombeer, dat is nog wel zoo makkelijk, wat jij Jan? En ik dan, Tilly? Jij mag mee, Jan, als pianist, want je kunt al aardig beuken op de piano. Zie zoo, nu ga ik toch thee halen, hoor Karei? O 't wordt tijd, meen ik! Stil maar ventje, dan krijg je er een leuk koekje bij. Hè, hier ben ik weer Karei met een fijne kop thee. Alsjeblieft! en wat zegt 't ventje dan, van een koekske? Schiet maar op, nar, geef mij thee, en loop jij heen. Guns broer ken jij dichten? Dat klonk niet gek. Nou in jou zit nog een slapende genie! Zeg dichter, schiet je al op? En zacht tegen Piet: geef mij zoo'n zak stikum hier heen! Net wat voor Piet, hij begreep het, en bracht de zak plus een ademstraal er in. Nou. Karei, veel plezier dan, en meteen: poem, achter z'n stoel, wat schrok die ke rel daar van, hij had net een slok thee in z'n mond, en wat toen gebeurde is best te begrijpen. Wat ben jij toch een. Ja, dat weet ik, tabé Karei, ik ga je nu verlaten, en door de gesloten deur riep ik: moet je nog thee, broer? Dank je wel, ik wacht tot moeder komt. En daar kwam moe al aangeloopen, met een tasch voor boodschappen. Ik zei moe: Karei wil wel thee van u en niet van mij hebben! Even de boodschappen opbergen, zei moe. Ach moe, mag ik de zakkken hebben, zei Piet. En ik zei: ja moe maar bewaard er een voor mij, want je kunt er schik mee heb ben. En moeder keek me aan net of ze zeggen wou: jou ken ;l-i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 12