JE LEIDSCHE COURANT
CORRESPONDENTIE
Kees Hosman, Leiden. Als
ik je heele brief liet afdrukken zou je
zelf verbaasd staan, hoe klein dat plaats
je was. Haast zou je moeten opa's bril
opzetten, om dat epistel terug te vinden.
En toch had je dat „mussenverhaal'' niet
slecht verteld, als het maar wat meer uit
gewerkt was. „Hierna beter" zullen we
■met Uilenspiegel zeggen. Dag Kees! Groe
ten thuis!
Cor Bik, Leiden. Ja, ik herin
ner me jou nog heel goed. Dat is al ruim
twee jaar geleden. Wat gaat de tijd toch
vlug, hé vent! Zoo vlug haast als een
uitstapje naar Marken, Volendam, Edam
en Monnikendam. Dat was nog 'ris fijn,
hé Cor! Marken viel je tegen, geloof ik.
Trouwens ik ben er ook geweest en ik
zeg het ook: „er is zooveel niet te zien"
Dag vriendje! Groet je ouders van me en
van jou hoor ik zeker nog wel eens wat!
Theo Berendsen, Leiden.
Een reisje per boot naar Schiphol en te
rug, is zeker zeer interessant. Dan ziet
men pas, hoe groot de Kager- en de West-
einderplassen zijn en het vliegveld, wie
zou dat niet leuk vinden. Weet je wat, ik
laat jouw briefje als voorbeeld eens af
drukken. Zie hierachter! Dag Theo! Je
schrijft me zeker wel eens. hoe het je op
de H.B.S. gaat. Veel groeten aan je
ouders!
Jansje Peters, Leiden. Zoo,
Jansje heb jij zoo'n mooi boek gehaald
in de R. K. Leesbibliotheek? En wie vond
•dat zoo mooi? Dat doet me plezier. Ik
ken die werken van Daantje wel. Zeker
weet ik wel waar de bibliotheek ligt. Het
is naast de pastorie van de Petruskerk,
zeg je. Ja Jansje, daar is het. En daar
kun je met alle leesgrage vriendinnetjes
terecht. Dag Jansje! Groet moeder van
me en ook grootmoeder, die de boekjes
ook zoo mooi vindt. En nu ook aan den
wedstrijd meedoen?
Margootjt Verdegaal te
Noord w ij kerhout. Dat is ze
ker al lang geleden' dat ik iets van ons
Margootje hoorde. Het doet me dan ook
plezier te hooren, dat je het wel maakt,
zooals ik ook zeggen kan. De verjaarda
gen zijn genoteerd en 22 Sept. feliciteer
ik, al is het in den geest, de kleine brief-
schrijfster van vandaag. Dien langen brief
wacht ik met ongeduld af. En dan min
stens drie kantjes vol. Maar ook veel groe
ten aan vader en moeder, broertje en
zusjes en ontvang jij de hand ter afscheid!
Dag Margootje!
Piet Jansen. Leiden. Wat heb
jij me toch een plezier gehad! Geen won
der! Zoo met je grooten broer en je bes
ten vriend naar Vogelenzang en den vol
genden dag naar zee en toen naar Den
Haag het is me nog al niks! Op de Jam
boree was het vreeselijk druk, zeg je!
Dit betwijfel ik niet! En dat je gelachen
hebt met die vreemde jongens, die een ge
wone klomp voor iets bijzonders mee naar
huis namen, begrijp ik! Maar als wij
nu eens nooit een klomp gezien hadden,
ik wed, dat jij ook zoo'n souvenier graag
zou gehad hebben en hem met aandacht
zou bekeken hebben als je nu deed, met
een doedelzak, die voor de Iersche pad
vinders het aanzien niet waard is. Zoo
gaat het in de wereld! Dag Piet! Ik hoor
zeker nog wel eens wat! Groet moedertje
van me!
Het logeetje van tante Luus..
Of jij me ook eens mag schrijven en
zeggen hoe leuk je ons krantje vindt. Wel
dat vind ik buitengewoon aardig van je.
En blijf je de heele vacantie hier? Dat zal
Tante prettig vinden. Scheveningen vond
je zeer druk en Noordwijk zelfs nog
mooier. Dat vind ik ook Ria! Als je later
weer bij moeder terugbent, hoor ik zeker
nog wel, hoe het op school gaat en hoe de
reis is afgeloopen. Dag Ria! Groeten aan
Tante!
Jannie Brugman, Leiden.
Dat mijnheer kapelaan de processie zoo
mooi vond, verwondert mij 'niet. Als ik er
bij geweest was, zou ik ook dien omme
gang door den tuin en om het H. Hart
beeld en jullie gezang bewonderd hebben.
Dat was zeker een fijne dag geweest. Hoe
is het nu met vader? Heeft hem de Lim-
burgsche lucht en rust goed gedaan? En
was hij verdwaald? Hoe kan dat nu? Die
bosschen zijn toch zoo groot niet. Wees
voortaan maar niet bevreesd Jannie! Maak
vader en moeder de hartelijke groeten van
me en van jou hoor ik zeker nog wel eens
wat! Daag!
Doortje Pieters, Noordwijk.
Zoo Doortje, ga jij zoo wat iederen dag
naar Zee en ben jij nu al zoo bruin als
een Nikkertje! Wei; wel, vind je zoo'n
kleur zoo erg mooi! Ik kan er zoo niet
mee dwepen en vind nog altijd het wit van
onze huid mooier. Maar over de smaken
valt niet te twisten. Hoe lang duurt jou
vacantie nog Doortje? Jij zult zeker wel
weer naar school verlangen, is niet. En
nu krijg ik later een langen brief van je!
Dat vind ik fijn! Dag Doortje! Groet je
ouders van me!
Mien Langeveld, Leiden.
Lest, best! Met dezen brief heb ik de heele
klasse beantwoord enhet zou me zeer
aangenaam zijn, weer eens van allen te
vernemen, hoe de vacantie verloopen is en
welke groote en kleine avonturen beleefd
werden. Heiloo wordt meer en meer be
zocht en dat is goed ook! Waarom het ver
te zoeken als men een genade-oord kort
bij heeft. Leuk, dat mijnheer de Deken
zelf meeging. Daar wordt op zoo'n reis
heel wat afgebeden, nog meer dan bij jullie
op het H. Hartfeest! Dag Mien! Groet je
ouders van me, en denk er al vast eens
aan, waarover je den volgenden brief zult
vullen.
Clazien Ammerlaan, Z. 'woude
Ik wed voor nog zooveel, dat jij al ge
dacht hebt, „waar blijf mijn antwoord"!
Nu dan, daar ben ik en vind je briefje heel
aardig. Die kleine Quirina mag er wel zijn
en dat jij moeder zoo trouw al terzijde
staat, vind ik mooi van je. Zoo hoort het
ook! Een groot gezin is gezellig. Jammer
dat eentje gestorven is, dan had jij nog
een pop erbij gehad, om ermee te sollen
hé zusje! Dag Clazien! Zul je nu èn vader
èn moeder en de zeven broertjes en zusjes
van me groeten!
Catrientje Parlevliet, Was
senaar. Zusje heb ik genoteerd
voor het volgend jaar. Zeker veel plezier
op de kermis gehad. Dat moet je me eens
allemaal in een langen brief vertellen en
dan ook meedoen aan den wedstrijd. Zul
je? Dag Catrientje! Veel plezier wensch
ik je toe! Gro ten aan je ouders!
Jan Nieuwenhoven, Leiden.
Ik dacht het, dat jij het was, maar wist
het niet zeker. En 'nu zie ik je zeker en
ook broer en zusje, want die heb je toch
zeker ook aan den wedstrijd deelne
men. Hoe vind je de prijzen? Dag Jan!
Ik verwacht nu zeker den langen brief en
de opl. der raadsels en de opgaven uit de
andere af deelingen. Veel groeten aan va
der en moeder! Voor jou de hand.
Jan Post, Leiden. Heb jij zooveel
plezier gehad aan 't strand. Dat geloof ik
graag. Daar had ik bij willen zijn. Leuk
hé, dat Joop en haar vriendinnetje en Jan
met dat aardige jongetje mochten spelen
en in de tent van die mevrouw mochten
zitten. Nu hoop ik jullie drietjes ook bij
de velen te ontmoeten, die aan den wed
strijd deelnemen! Dag ouwë vriend! Groet
Joop van me en groote zus en kleine broer
en vooral vader en moeder en tante.
Tot de volgende week.
Oom W i m.
„VILLA ZEEZICHT"
door Anton Roels.
XII
Op een Zondagmorgen kwam plotseling
Vader een kijkje op „Zeezicht" nemen.
„Ik kom eens zien, hoe mijn kleine scha
vuit het maakt en of hij zijn Tante niet te
veel last bezorgt!" zei hij lachend.
Piet vertelde honderd uit over alles, wat
hij al genoten had. Natuurlijk had hij het
ook druk over Ari den Zeerob en Vader
vond in dit verhaal gereede aanleiding om
op te merken: „Ik hoor het wel: je amu
seert je best hier en je laat je Vader van
avond weer in zijn eentje vertrekken".
Tante had het plan geopperd dien mid
dag gezamenlijk een flinke wandeltoch te
gaan maken door de duinen. Maar tegen
twaalf uur begon de lucht leelijk te be
trekken en weldra regende het, dat het goot.
„We zullen binnen moeten blijven" zei
Tante, „hoogstens kunnen we in de veran
da gaan zitten om naar den regen te kijken
en de druppeltjes te tellen!"
„Kom, kom!" aldus Vader, „hebben we
niet wat beters te doen?Weet je wat?
We zullen gaan sjoelbakken, als je daar ten
minste niets op tegen hebt. Piet heeft dat
misschien nog nooit gedaan; dan kan hij
dit spel gelijk leeren".
En alzoo was het drietal weinige minu
ten later reeds druk aan het „sjoelen".
Tante Jo had weinig succes. Ze gooide
niet hard genoeg, zoodat de meeste schijven
niet eens tot bij de openingen gleden.
„Doe jij het nu maar eerst" zei Vader
tegen Piet en hij voegde er lachend aan
toe: „Tante Jo heeft je laten zien, hoe je
het niet moet doen!"
Piet deed het weinig beter. Hij smakte de
schijven veel te wild naar hun doel. Ze
schoven op elkaar en versperden de voor
naamste openingen. Een paar gleden er
maar naar binnen bij de „een" en de „twee".
Nu was Vader aan de beurt. Piet zag in
spanning toe, want hij wist dat Vader alles
secuur deed en het beste gaf, wat hij geven
kon. Vader legde nauwkeurig aan, de schijf
gleed recht over het gladde hout en ver
dween precies in het hoxje „vijf". Nog eens
en nog eens verdwenen de schijven in dit
hokje, toen bleven er een paar steken, maar
de volgende zorgden dat deze hun weg
eveneens vonden.
Piet was opgetogen. Hij klapte van blijd
schap in de handen en hij kreeg een vurig
verlangen om ook eens als Vader te wor
den. Vader die alles wist en kon, die niet
alleen een geleerd en vriendelijk genees
heer was maar ook een goede vriend, die
graag eens een pleziertje maakte.
Ongemerkt gingen de uren voorbij en
de zon stond weer aan den hemel, toen ze
eindelijk ophielden.
„Hè, hè", zei Vader, „dat kost inspanning.
Wel verdraaid, het is al vijf uur! Om zeven
moet ik weer naar huis!"
„Zullen we dan nog even naar buiten
gaan?" opperde Tante, „om zes uur kunnen
we dan soupeeren".
(Wordt vervolgd).
DE VERLEIDING
door Jeanne v. d. Kroft.
I
Het was op een heete Junidag. Stralend
stond de zon aan de eindeloos blauwe
hemel en goot haar stralen uit over de
aarde. Door een der drukke straten van een
zeker dorpje liep 'n jongeman. Hij was
groot en forsch van gestalte en gekleed m
'n donkerbruin costuum en toch lag op zijn
knap gebruind gelaat du;delijk de verveling
te lezen. De oorzaak was dat zijn patroon
vandaag werd begraven en al 't personeel
dus vrijaf had vandaag. Voor vele was dat
een buitenkansje, maar voor hem die
vijf uren reizen moest om zijn ouders te
kunnen bereiken was 't juist 't tegen
overgesteld. Hij wist met zijn vrije tijd
geen raad. Zoo liep hij nu al een uur door
de straten te slenteren niet wetende wat te
doen, om den tijd te dooden, toen zijn op
merkzaamheid getrokken werd door lawaai
dat tot op de straat doordrong. Toen hij die
kant opkeek zag hij met groote letters
staan: Café „Zomerlust" Ja, dat was niet
kwaad bedacht, daar kon hij wel even bin-
nenloopen en de daad bij 't woord voegen
de, stapte hij binnen, liep de gelagkamer
door en zette zich' nede: in 'n met klimop
begroeid prieëeltje. Onmiddellijk stond de
waard naast hem, tikte aan zijn pet en
vroeg wat „mijnheer" wenschte. Hij be
stelde 'n glas bier en toen hij 't gevraagde
had nestelde hij zich nog wat dieper in zijn
tuinstoel om eens echt te genieten van de
drukte rondom hem.
Vlak bij hem op 'n stoel zat 'n dikke
zware heer die naar 't scheen er wampjes
bijzat. Hij kocht en verkocht tenminste zoo
maar zonder 't gekochte te hebben gezien.
Haalde dan 'n welgevulde portefeuille voor
den dag en betaalde prompt. Ook de waard
had 'n goede klant aan hem. In 't eerst ging
't goed maar langzameihand werd hij uit
bundiger en om die uitbundigheid dan
kracht bij te zetten, stampte hij met de
voet van 't glas op de tafel, ten teeken dat
hij meer moest hebben en had men dan dat
glas tot den rand toe gevuld dan slokte hij
't met twee teugen op en bestelde weer een
ander. Maar wat wel te begrijpen was, dat
kon niet goed gaan en ook bij hem miste
het zijn uitwerking niet.
„Nou, die kan het", dacht de jongeman
hardop. „Ja zeg dat wel", deed een stem
in zijn nabijheid zich hopren.
Verschrikt keek de jongeman op en toen
hij het hoofd omwende keek hij in 't licht
spottende gezicht van den ander. Deze was
klein en tenger. Hij had geen onknap ge
laat doch de kleine sp.eetoogjes bevielen
hem niet. De jongeman had iets over zich
dat wantrouwen inboezemde.
„Ik hoop dat ik U niet heb doen schrik
ken" exuceerde hij zich en toen de ander
niets antwoordde, hernam hij. „Met z'n
tweeën is gezelliger dan alleen vind je ook
niet?"
De jongeman antwoordde met een hoofd
knik, want hij begreep wel waar hij heen
wilde. De eerste tijd vlotte 't gesprek niet
al te best doch langzamerhand toen ze al
wat aan elkaar gewend waren, ging 't beter.
De jongeman verwonderde er zich over dat
de andere niets dronk, doch al gauw werd
hem dit duidelijk.
(Wordt vervolgd).
Afscheid van den zomer.
door Anton Roels.
Dra heeft de zomer alweer afgedaan
En gaat zijn weeldepracht ons weer
verlaten;
Dra deelt een nieuwe heer de lakens uit
En jaagt hij stormend door de stille
straten.
De zomer was zoo heerlijk met zijn zon,
Zijn blauwe luchten en zijn koele
windef
Het valt ons ongetwijfeld straks niet
licht,
Een goeden plaatsvervanger voor zijn
pracht te vinden.
Wél kan September nog héél zonnig zijn
En kan het licht op bruine blaren
spelen,
Wél tint de lucht zich vaak nog
smetloos-blauw
En blijft een vogel in de boomen
kweelen.
Maar dra is heel dit zomerspel voorbij;
Er drijven grauwe wolken met hun
regen;
Met dat vooruitzicht moet dit
afscheid wel,
Als van een goeden vriend, heel
drukkend wegen.
WIE ZIJN JARIG?
17 Sept. Charles Verstraten, Munniken-
straat 82.
17 Sept. Marietje de Grijs, Bakkerhoof-
straat 11.
18 Sept. Cor Nijssen, Leliestr. 17.
18 Sept. Wim Loomans D 244, H'Woude.
18 Sept. Wim v. d. Linden, Breestr. 30.
19 Sept. Corrie van Leeuwen, Weipoort B
64, Zoeterwoude.
19 Sept. Catrientje v. d. Walle, Binnenl. 3.
20 Sept. Marietje Waayei, Dr. van Noort-
straat 95. Stompwijk.
20 Sept. Tonnie Nieuwenhuizen, N. Betes-
straat 25.
20 Sept. Reiny Ruigrok, Thorbeckstr. 66.
21 Sept. Bep van Wel, Garenmarkt 44.
22 Sept. Jaantje Jansen, Transvaalkade 9a.
22 Sept. Margootje Verdegaal, Tespeld 21,
Noord wij kerhout.
22 Sept. Piet Bosman, Spoorstraat 476, Roe-
lofarendsveen.
22 Sept. Gerard van der Meer, Spoorstraat
483, Roelofsarendsveen.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen zien, of bij het verlaten der
school van deze lijst wil afgevoerd worden,
schrijve me minstens 14 dagen vóór den
verjaardag.
Oom Wim.
U vraagt?
1. Hoe oud zou Parijs wel zijn?
2. Hoeveel inwoners telt Parijs nu?
3. Wanneer is de Eiffeitoren gebouwd?
4. Waar komen de rijstvogels vandaan?
5. Wie was „Rinaldini"?
6. Wat verstaat men eigenlijk onder
„vasteland".
Wij antwoorden.
1. Parijs heette oorspr. Lutetia, later Pa-
risea, is omstreeks 300 jaar vóór Christus
door de Kelten gesticht op een eilandje in
de Seine.
2. Met inbegrip van de aangebouwde ge
meenten ongeveer 4 millioen. Na Londen
is Parijs de meest bevolkte stad van Euro
pa.
3. Gebouwd van 18871889 door Ir. Eif
fel; hoogte is 300 m., wordt gebruikt als
radiostation eri reclamedoeleinden. Schit
terend gezicht over Parijs.
4. Rijstvogels zijn vinken. Zij komen van
Java en worden hier veel in kooien ge
houden.
5. Rinaldo Rinaldini is de naam van een
Italiaansch rooyerhoofdman en volksheld.
6. Vasteland of continent noemt men de
groote landen der aarde, welke, al zijn ze
met water omgeven, toch niet tot de
eilanden gerekend worden, b.v. alle we-
relddeelen bestaan uit vasteland en eilan
den.
(Voor de kleinen).
'N GEZELLIG FIETSTOCHTJE
door Nelly van der Hoorn.
Toos werd morgen 15 jaar. Ze was zoo
blij dat ze de uren, ja, zelfs de minuten
telde. Haar moeder had als gezegd, dat ze
haar vriendinnen mocht gaan halen. Dat
had ze dan ook gedaan. Maar ze wisten
niet goed, wat te gaan doen. Coba (haar
vriendin) had een idee. „Ik weet wat",
riep ze. „We gaan een fietstochtje ma
ken. „Ja, ja", riepen ze allemal als uit één
mond. Dat deden ze. Ze zouden brood
meenemen, want dat zouden ze wel ergens
opeten. Ze vertrokken 's morgens om 11.30
uur. Ze fietsten maar langzaam door,
want 't was heerlijk weer. Toen ze een
poosje gereden hadden, kwamen ze voor
bij 'n lunchroom. Daar gingen ze in. Er
kwam een juffrouw met een wit schortje
aan, voor. „Zoo dames", zei ze. En wat is
er van uw dienst?" „Astublieft drie kop
pen warme melk", zei Toos. Nu ging de
juffrouw het halen. Na 'n minuut of 5
kwam ze weer terug. „Astublieft", zei ze.
„Eet smakelijk." Nou ze hadden ook wat 'n
honger. Nadat er 'n kwartier verloopen
was, hadden ze het op. Ze betaalden en
gingen de deur uit. „Dag juffrouw", rie
pen ze. „Dag dames", riep ze terug. Het
was 1 uur. Nu konden ze nog 'n heel poos
je fietsen. Wat een drukke straten! Nou
dat is uitkijken", zei Toos. Ze kwamen
voorbij winkels en mooie groote gebou
wen. Dat was nog eens de moeite waard,
om zoo'n fietstocht te maken. Ze waren al
voorbij Alphen ook geweest. Dat was ook
'n mooie dorp. „We kunnen nu deze rich
ting wel eens uit gaan", vond Nel, „dan
zien we nog eens wat nieuws. Dat was
dus besloten. Nu fietsten ze flink door,
want 't begon zachtjes aan donker te wor
den. Ze waren precies om 5 uur thuis.
„Nou", zei Coba, „dat is niet de laatste
keer dat we dit gedaan hebben."
WIE IS DE KWAJONGEN?
door Antje Keizer-Klaasen.
We zaten zoo gezellig aan tafel te bab
belen, toen we opeens schrokken door een
flinke knal, ik riep: hallo! daar, maar m'n
kleine broertje Jan was wit geworden tot
aan z'n neus. He, zegt m'n groote broer,
die op de Mulo is, en in het kleine balkon-
kamertje aan 't lezen was, ba, wat is dat
toch vervelend, wat is dat akelig, zoo kan
ik niet lezen!
Nou, kalm maar aan, vadertje, die
knal was meer bij. mij dan bij jou, dus wjj
zijn meer geschrokken ,dan jij!
Och, loop heen, zegt mijn oudste broer
vriendelijk tegen me.
Zeker, lieve Karei, ik ga al, maar
waarheen moet ik volgens jou gaan?
Voor mijn part naar
„O praat jij ook al op afbetaling?
Met een bons vloog de deur dicht.
Morgen broer, tot ziens!
Ik hoorde een gebrom achter de gesloten
deur, en riep: „Kareltje mijn hand! au,
mijn hand!
Verschrikt vloog hij naar de deur en
deze opengooiende riep hij: „Wat is er?"
en ik zeg: mijn „Sarie Marijs!"
Boem! dicht was de deur, en Janneman
had zoo'n lol en sloeg mij op m'n arm
van plezier.
„Kom Jan", zei ik, we gaan die knal eens
onderzoeken, wat of dat was".
„Ja, Tilly, met jou durf ik wel, ik zeg:
„Nou, dat is vleiend voor me,allo dan klei
ne Janneman, weet je wat we doen, we
gaan eerst naar den gang, daar staan de
fietsen van mij en Karei, o pardon ik bedoel
van Karei en mij!"
Jantje keek me aan met groote oogen:
„Maar Tilly, wat zou 't dan zijn?" En hij
hield me stevig aan m'n arm vast.
„Laten we maar naar binnen gaan,
jochie, en de boel een beetje opruimen,
voor moeke weer uit de stad komt".
Nauwelijks waren wij in de kamer weer
of: pang, ik zeg plechtig, nou is het spook
hier in de kamer met een Oranje-knal, ter
eere van onze Juliana en Bernhard.
Niets liet ik merken, daar ik gezien had,
dat onze Piet, m'n broer van 8 jaar, onder
tafel zat, met een paar boodschapzakken
bij zich.
Ik schoof een stoel onder tafel, per onge
luk expres kwam de stoelpoot op
Piet terecht, au, zei hij heel zachtjes, ach
o ja, netjes blijven, Tilly, op de hand van
Jantje, wat doe je daar, trap jij de poes op
z'n staartje?
Nee, zegt Jan, de poes is in de keuken,
nou ga eens kijken onder tafel, Jan, dan
zie je nog meer knallen!
He, wat flauw, zei Piet, en kroop onder
tafel uit, ik krijg je wel weer heel gauw
terug, hoor nare meid.
Tot je dienst Pieter!
Hij heeft juist zoo'n hekel aan Pieter,
en hij wordt vulkanisch als ik zeg Pieter
man!
Karei, wil je 'n kop thee, riep ik.
Heel graag, zus, klonk het terug.
Nou ga dan naar de keuken en schenk
voor mij ook een kopje in, Kareltje!
Wat ben jij toch altijd even lollig, jij
bent de lolmaakster uit de familie!
Dank u broer, als ik dan ook maar wat te
doen krijg, dan gaan we samen, hè Pietje?
En Karei mag mee als brombeer, dat is
nog wel zoo makkelijk, wat jij Jan?
En ik dan, Tilly? Jij mag mee, Jan,
als pianist, want je kunt al aardig beuken
op de piano.
Zie zoo, nu ga ik toch thee halen, hoor
Karei?
O 't wordt tijd, meen ik!
Stil maar ventje, dan krijg je er een leuk
koekje bij. Hè, hier ben ik weer Karei
met een fijne kop thee. Alsjeblieft! en wat
zegt 't ventje dan, van een koekske?
Schiet maar op, nar, geef mij thee, en
loop jij heen.
Guns broer ken jij dichten? Dat klonk
niet gek.
Nou in jou zit nog een slapende genie!
Zeg dichter, schiet je al op?
En zacht tegen Piet: geef mij zoo'n zak
stikum hier heen!
Net wat voor Piet, hij begreep het, en
bracht de zak plus een ademstraal er in.
Nou. Karei, veel plezier dan, en meteen:
poem, achter z'n stoel, wat schrok die ke
rel daar van, hij had net een slok thee
in z'n mond, en wat toen gebeurde is best
te begrijpen.
Wat ben jij toch een.
Ja, dat weet ik, tabé Karei, ik ga je nu
verlaten, en door de gesloten deur riep
ik: moet je nog thee, broer?
Dank je wel, ik wacht tot moeder komt.
En daar kwam moe al aangeloopen, met
een tasch voor boodschappen. Ik zei moe:
Karei wil wel thee van u en niet van mij
hebben! Even de boodschappen opbergen,
zei moe.
Ach moe, mag ik de zakkken hebben, zei
Piet.
En ik zei: ja moe maar bewaard er een
voor mij, want je kunt er schik mee heb
ben. En moeder keek me aan net of ze
zeggen wou: jou ken ;l-i