Het 325-jarig jubileum van de Beemster. Om een Kind De begrafenis van wijlen mevr. Esther de Boer van Rijk. De rouwstoet bij het verlaten van den Stadsschouw burg te Amsterdam De onthulling van het borstbeeld van Jan Adriaanszn. Leegh- water op het plein voor het Heerenhuis te Midden Beemster ter gelegenheid van het 325-jarig jubileum van de Beemster heeft Donderdag plaats gehad Tijdens de plechtigheid Een geval, dat stof deed opwaaien tijdens de Engelsche golf- kampioenschappen voor meisjes te Stoke Poges Te Rotterdam is Donderdag het huwelijk voltrokken tusschen ir. dr. E. Elien, directeur van het laboratorium voor gistingstechniek en toegepaste chemie te Den Haag en mej. A. H. van Esse. Het bruidspaar betreedt het stadhuis Safety First. De groote seinbrug nabij het station te Rugby (Eng.) ondergaat haar jaarlijksche schoonmaak. Juist passeert een trein V *3 Het internationaal tennistournooi voor beroepsspelers te Scheveningen. Een snapshot tijdens het enkelspel tusschen Tilden en Hemmes De nieuwe reddingsboot der N Z.H. Reddingsmaatschappij, .Abraham Fock" genaamd, op de werf te Katwijk aan Zee. Na de ingebruikneming der boot zal zij te Hollum op Ameland gestationneerd worden FEUILLETON ROMAN VAN NORBERT GAR AI. 20) „Inspecteur", zegt hij, nu weer een en al hoffelijkheid, „u zoudt mij zeer verplichten door mij straks even naar de Theems te vergezellen. Ik heb alles nog eens over dacht en het lijkt mij het beste, dat ik het kind weer bij mij neem. Zoolang het bij vreemde menschen is, heb ik geen rustige minuut meer....'" Mr. C. M. Het passagiersvliegtuig, uit Parijs ko mend, landt precies volgens de dienstrege ling, om twee uur vijftien op het vlieg veld Croydon. Uit de cabine stappen vier personen, o.w. een heer, op wiens bruin lederen koffer de initialen C.M. zijn aangebracht. Mr. C. M. neemt, wanneer hij de pas controle gepasseerd is, zoo haastig afscheid van de overige passagiers, waarmee hij tij dens den overtocht heeft kennis gemaakt, dat een knappe blondine, met wie hij zoo genoegelijk gecauseerd heeft, tot haar groote teleurstelling geen gelegenheid vindt om hem haar telefoonnummer in Londen op te geven. Mr. C. M. wenkt, eenigszins geagiteerd, een taxi. „Oxfordstreet", zegt hij tegen den chauf feur. „Het nummer weet ik niet. Ik zal je wel zeggen, waar je moet stoppen." Als de auto wegrijdt, slaakt hij een zucht van verlichting; hij neemt zijn pet af en laat de wind door zijn haar woe len. Het is grijs, dit dikke, golvende haar. Het moet vroeger blond zijn geweest, want als men goed kijkt, schemeren hier en daar nog eenige blonde haren door het overvloedige grijs. De tropen, die met hun ondermijnende koortsen, het haar zijn oorspronkelijken kleur ontnamen, hebben met hun zonne gloed het jonge, levendige gelaat een don kerbruine tint gegeven. Doch niet aan het gelaat alleen bemerkt men, dat de man met het grijze haar nog geen veertig jaar oud is. In zijn heldere, blauwe oogen ligt een sterke, psychische kracht en elke be weging van zijn slank en lenig lichaam verraadt den goed getrainden sportsman. Mr. C. M. leunt behaaglijk achterover in de kussens. Hij kijkt naar de huizen, die aan beide zijden van de straat aan hem voorbijtrekken en hij lacht hun toe als goede bekenden. Hij bestudeert de richting- borden van de autobussen en trams, wel ke de snel rijdende taxi steeds meer ach ter zich laat. Honderden herinneringen worden in hem wakker. Een uur later slentert Mr. C. M. door de drukte van Oxfordstreet. Voor een filiaal van de Estna-fabrieken blijft hij staan. De opgewektheid is plotse ling van zijn gelaat verdwenen en maakt plaats voor een trek van haat en verbit tering. Het is het gezicht van den man. die vast besloten is alle, ook de laatste consequenties onder de oogen te zien. Hij vervolgt zijn weg en verdwijnt even later in de showroom van een autogarage. Mr. C. M. wil een wagen koopen. Een vier- cylinder Cabriolet. Het merk behoeft hem niet te worden aangeprezen, verklaart hij kort en bondig. Hij kent den wagen door en door. En met een, haast teeder gebaar streelt hij den motorkap. Over den prijs is men het spoedig eens, 200 Pond met vijf procent korting voor contante betaling. De benzinetank wordt onmiddelijk gevuld. Mr. C. M. zet zich ach ter het stuur en de verkooper gaat naast hem zitten. Zij rijden naar een filiaal van de Bank of Engeland, waar Mr. C. M. op een tra velier chèque vijfhonderd pond worden uitbetaald. Met een diepe buiging neemt de verkooper honderd negentig pond in ontvangst. Een krachtige handdruk en dan kijkt de man van de garage den snel wegrijdende wagen met een tevreden lachje na. Dat was ten minste weer eens een vlotte transactie. Het schijnt, dat mr. C. M., hoewel hij sinds lang niet in Londen is geweest, geen moment in twijfel verkeert welken weg hij moet inslaan. Slechts eenmaal, aan het einde van de stad, houdt hij stil om een kaart van Lon den en omgeving te voorschijn te halen. Een vluchtige blik is echter voldoende om zich te oriënteeren. Na een kwartier zet hij de motor op nieuw stop. Ditmaal bestudeert hij zeer nauwkeurig een met potlood geteekende schets. Als hij hiermee gereed is, buigt hij met zijn wagen rechts het bosch in om na enkele minuten een open grasveld op te rijden, waar hij de auto verlaat. Voorzichtig naar alle richtingen om zich heen kijkend, zet hij zijn tocht te voet voort. Reeds na enkele oogenblikken is hij den zoom van het bosch genaderd. Met een tevreden lachje blijft hij staan. Aan den oever der rivier ontwaart hij het terrein, waar eenige wagonladingen steenen opgestapeld liggen, links daarvan het kleine huisje met de lage, houten schut ting en de linde, die haar takken ver daar overheen uitstrekt. Mr. C. M. is plotseling bleek geworden. Het valt hem niet moeilijk een blik over de schutting te werpen. Hij ziet twee jon ge meisjes in een blauw badpak, die juist uit het water komen. Een van haar, de kleinste, draagt op den rug een juichend kind, dat eveneens in een miniatuur bak- pakje gekleed is. „Hop, hop. hop, hop", klinkt het tot hem over. ,,'t Paardje loopt galop, zie het stap pen, zie het springen, kleine Maud, die moet nu zingen...." Het kind brabbelt het vers na Van heel ver, als uit een drom, dringt het stemme tje tot mr. C.M. door. En dan staart hij omhoog, naar den wol- kenloozen, blauwen hemel met een zeld zaam peinzende uitdrukking, alsof hij daar heel in de verte hem, tot in het diepst van z(jn ziel ontroerende beelden uit het ver leden ontwaarde. Met een mechanische handbeweging strijkt hij zich over het voorhoofd; dan treedt hij op het huis toe. Een wonderlijk instinct, doet hem echter plotseling stil houden. Hij voelt, dat er ge vaar dreigt. Eerst nu bemerkt hij door de smalle spie- ten van de schutting een groote dog. die onbeweeglijk op het gras ligt Het dier heeft den kop opgeheven en kijkt thans eveneens in zijn richting. Dan maakt mr. C. M. hastig rechtsom- keerd, loopt terug naar het bosch en springt in zijn wagen. Als hij de deur achter zich in het slot heeft getrokken, begint hij tegen zichzelf te praten als een vader tegen zijn onverstandigen zoon: „Wees geen ezel, Conny! Wat is er met je aan de hand? Een beetje sentimenteel, wat? Zou je niet een deuntje gaan hui len? Ja, ja, daar zit je nu midden in het oude Engeland, waar je zoo naar ver langd hebt! Maar wees nu eens eerlijk, Conny, is het hier nu niet precies hetzelf de als overal elders? Een blauwe hemel, bosch en wei.... alles één pot nat! Nu ja, een klein beetje verschil is er toch wel. Ach wat, je tanden op elkaar, Conny! Je hebt het kind geziengoed, ik kan me voorstellen, dat je dat even aangrijpt.... Wat moet je tegen die twee meisjes zeg gen? En toch zullen we het kind er uit ha lenja...." Terwijl mr. C. M zoo met zichzelf spreekt, heeft hij een merkwaardige ver andering ondergaan Zijn jarenlang ver blijf in de eenzaamheid heeft ook in hem een drang naar alleenspraken gewekt, zoo als die, in geestelijke afzondering levende menschen eigen is. Mr. C. M behandelt zijn tweeden ik als een goeden kameraad, die a f en toe wel eens van den rechten weg afdwaalt, maar per saldo toch een fatsoenlijke, betrouw bare kerel is. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 5