Het grootbedrijf
der posterijen.
Om een Kind
In het moderne grootbedrijf der posterijen. Een tweetal foto's
van het nieuwe postkantoor, dat in het .Anhalter Bahnhof* te
Berlijn is gebouwd. Bijna drie millioen zendingen worden hier
dagelijks door 1900 ambtenaren verwerkt
Het interieur der Nieuwe Kerk te Delft, waarvan de algeheele restauratie
nagenoeg voltooid is en die op 8 September a.s. officieel weer in gebruik zal
worden genomen
In het voormalig paleis van H. K. H. Prinses Juliana aan den Kneuterdijk te
Den Haag wordt thans het Departement van Algemeene Zaken geïnstalleerd.
Het inbrengen der kantoorinventaris
Jkvr. J. W. von Fisenne, dochter van het lid der Gedep. Staten van
Zuid Holland, trad Donderdag te Rijswijk in het huwelijk met den
heer F. M. Heerkens Thijssen, zoon van het lid der Eerste Kamer
mr J. N. J. E. Heerkens Thijssen
De opbouw der nationale tentoonstelling op volkstuingebied „Natova",
welke door den Bond van Volkstuinders in het R.A.I.-gebouw te
Amsterdam georganiseerd wordt
FEUILLETON
ROMAN VAN NORBERT GARAI.
14)
Maar hij haalt den haan niet over. Wat
baat het hem, of hij dien daar neerschiet?
De andere, rechts van hem, zal immers on
middellijk een waar vuurgevecht met hem
beginnen. De schoten zullen de anderen,
die hier waarschijnlijk nog verdekt zijn
opgesteld, alarmeeren en wat dan?
Een plotselinge windvlaag buigt voor
een oogenblik de berkentoppen ter zijde.
Men hoort het ruischen van de rivier.
Klaterend slaat golf na golf tegen den
kant.
De man, die zich stijf tegen de berken-
stammen heeft aangedrukt, spiedt naar alle
richtingen. Dan laat hij zich bliksemsnel
op den grond vallen en tuurt ingespannen
naar de bramenstruik.
Nog schijnt hij niet volkomen zeker van
zijn zaak te zijn, want eenige minuten lang
blijft hij in dezelfde houding liggen, onaf
gebroken de donkere, smalle schaduw van
de struik in het oog houdend.
Dan springt hij echter plotseling over
eind. Zijn kreet alarmeert zijn collega. Bei
den rennen zij in de richting van de bra
menstruik.
Doch ook de man, die daar verborgen
lag, is overeind gevlogen.
Slechts een oogenblik aarzelt hij; dan
snelt hij met groote, zonderlinge spron
gen op de rivier af. Zijn jas fladdert als
een ,zeil achter hem aan; zijn armen slin
geren langs het lichaam als de klepels van
een klok.
Een spook gelijkt de man, die daar met
zijn schaduw om het hardst schijnt te loo-
pen.
Hij heeft den oever bereikt. Met een wan-
hopigen sprong werpt hij zich in de rivier.
Dè plons van het zware lichaam is tot ver
in den omtrek hoorbaar.
De man schijnt een geoefend zwemmer
te zijn, In een oogwenk heeft hij zich van
zijn jas ontdaan om dan met snelle, krach
tige slagen naar het midden van de rivier
Een oogenblik staan de beide politieman
nen verbluft aan den kant.
Zij hebben den vluchteling geen enkel
schot nagezonden, daar zij in de veronder
stelling verkeerden, dat de rivier hem wel
tot staan zou brengen.
Hun besluiteloosheid duurt echter niet
lang. Helmen, uniformen en koppels wor
den op den grond geworpen. Tegelijkertijd,
als op commando, glijden zij beiden in
het water.
Met elke seconde vermindert de afstand
tusschen hen en den vluchteling. Onder
deze omstandigheden kan de jacht slechts
enkele minuten duren.
De man wendt eenige malen het hoofd
om en al spoedig dringt het tot hem door,
dat hij zijn beiden achtervolgers niet zal
kunnen ontkomen.
Nog een paar wanhopige slagen, dan
geeft hij het op, werpt zich op den rug en
laat zich door den stroom voortdrijven.
Een der beide agenten heeft hem thans
bereikt.
Het steunen van den man, die zichtbaar
aan het einde van zijn krachten is en zich
nog slechts op water laat drijven, misleidt
hem. Hulpvaardig schuift hij zijn hand on
der den nek van den uitgeputten arrestant
In de volgende seconde echter klemmen
vijf vingers zich in een ijzeren greep om
zijn keel
Met een kreet laat hij den man los, slaat
de armen in de hoogte en zinkt als een
steen in de diepte.
Op het allerlaatste moment echter weet
zijn collega hem nog te grijpen.
Op den rug ligend en zich met krachtige
beenslagen door het water werkend, trekt
hij den bewustelooze met zich mee om hem
ten slotte aan den oever in veiligheid te
brengen.
Met een van woede verwrongen gelaat
kijkt hij over de rivier.
„Ellendige schoft!" vloekt hij zachtjes.
„Wij krijgen je nog wel!"
Eerst thans, nu de ontzettende spanning
van zijn zenuwen langzaam wij^h voelt de
vluchteling de koude van het water.
Door krachtige slagen tracht hij de lang
zaam verstijvende ledematen lenig te hou
den. Zijn, met water volgezogen kleeren
hangen als ware gewichten aan zijn
lichaam.
De man behoort niet meer tot de jong-
sten. Nu .bemerkt hij dat eerst recht en hij
heeft het gevoel of zijn kracht hem lang
zamerhand begeeft, zoodat hij straks in de
ze peillooze diepte van koude en water zal
verzinken, zonder zich daartegen te kun
nen verzetten.
Het volgende oogenblik echter klemt hij
•de tanden opeen en werpt zich met alle
kracht voor uit. Snuivend gaat zijn adem,
proestend legt hij meter na meter af, tot
h;i eindelijk uitgeput den oever bereikt.
Zich met beide handen aan het buigende
riet vastklemmend, trekt hij zich op om
zich daarna met trage, zware schreden over
den drassigen grond voort te sleepen.
Midden door het riet baant hij zich een
weg. De scherpe randen van de bladeren
schrammen zijn gelaat en handen.
Eindelijk krijgt hij vasten grond onder de
voeten, maar voor hij aan land gaat, kijkt
hy schuw om zich heen, teneinde zich te
overtuigen, dat niemand van zijn achter
volgers hem ontdekt heeft. Hij bevind zich
op een terrein, dat aan drie zijden door
een schutting is omgeven. De boomen zijn
hier blijkbaar pas kort geleden geveld. Een
in aanbouw zijnd huis van twee verdiepin
gen, waaraan het dak nog ontbreekt en dat
door zijn openingen voor ramen en deuren
een verwaarloosden indruk maakt, doet bij
den man het vermoeden rijzen, dat hij hier
waarschijnlijk een beschut hoekje zal
vinden, dat hem als schuilplaats kan die
nen.
Nauwelijks echter is hij het huis gena
derd, of een hond op het aangrenzende per
ceel slaat woedend aan.
Andere honden stemmen onmiddellijk
met het geblaf in.
De man geeft er de voorkeur aan haas
tig te verdwijnen, temeer omdat de koude,
die zich in zijn druipnatte kleeren vastzet,
hem doet beven als een riet.
Als hij zich in snel tempo over het, langs
de rivier loopend boschpad voortspoedt,
wordt hij langzamerhand wat warmer.
Hij overlegt, of het niet beter zou zyn
ergens een boot los te maken en daarmee
over de rivier te roeien. Op die manier
zou hij spoedig het door hem gehuurde
huisje kunnen bereiken. Maar voorloo-
pig durft hij dat toch niet aan. Reeds over
dag heeft hij het gevoel gehad, dat het
Ihuis bewaakt wordt.
Bovendien heeft hij zijn pruik en zijn
bril bij zijn overhaaste vlucht ingeboet,
zoodat hem voorloopig de mogelijkheid ont
nomen is zich hier, zonder gevaar herkend
te worden, op te houden.
En danhij is zoo moe, zoo ontzet
tend moe! Tot zijn schrik bemerkt hij, dat
hij niet meer in staat is helder te denken.
Dat doet de koude, die zijn ledematen ver
lamt en zijn hart in eef^doodelijke greep
omklemt.
De man buigt van den weg af en ver
dwijnt in het bosch.
Hij gaat op een boomstronk zitten, ont
doet zich van zijn jasje en probeert het
uit te wringen. Doch deze poging geeft hy
spoedig op.
Zijn hoofd valt naar voren. Zoo zit hij
daar huiverend in zijn druipnatte kleeding.
Zijn bleek verwrongen gelaat gelijkt een
doodenmasker.
Twee dagen duurt de jacht der politie
naar den geheimzinnigen vluchteling. De
geheele wijk is gealarmeerd. Systematisch
wordt het land aan beide oever van de
Theems door patrouilles afgezocht.
Op den ochtend van den tweeden dag
worden twee kinderen, die op weg zijn naar
school, opgeschrikt door een man, die uit
het bosch op hen toerent en een hunner
het boterhammentrommeltje ontrukt. De
kinderen zijn stom van angst en staren hul
peloos naar den man, die het trommeltje
opent en de, zoo zorgvuldig door moeder
klaar gemaakte boterhammen er uit neemt.
Doch dan ontwaart de man blijkbaar
plotseling de hevig ontstelde kindergezich
ten; hij ontwaakt als uit een droom, lacht
schor en laat het trommeltje met de bo
terhammen op den grond vallen.
(Wordt vervolgd).