«VOENSDAG 14 JULI 1937 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD - PAG. 15
Correspondentie.
Lies de Heer, Den Haag. Neen,
ik had heelemaal geen last van de warmte.
Ik kan er best tegen. De kaart uit Hoek
van Holland heb ik ontvangen. Dank! Ik
zal je dien naamdag eens stilletjes zeggen,
d. i. 25 Juni. Wanneer is die van jou pre
cies? Zoo'n kiekje van jullie had ik wel
eens willen zien. Ik hou me aanbevolen
voor een kaartje uit Brabant. Dag Lies!
Veel groeten aan Moe en zus! Voor jou
de hand!
Anny en Cor van Diest, Sassen-
h e i m. Ik zal mijn best doen! Zie in dit
nummer! Ik vond het ook fqn, dat juist
Piet het boek moest winnen. Ik wed, dat
ie het mooi vindt. Jullie moet het ook eens
lezen. Dag jongens! Veel groeten voor Moe
en Oom en Tante en de zes! Dank ook voor
jullie mooie lange en zeer interessante
brieven, die waard waren opgenomen te
worden, zooals ze daar voor me liggen.
Jo Wokke, Amsterdam!
Dank voor dit lange, vriendelijk schrijven.
Ja, ik heb dat ook meegemaakt en weet
hoe het gaat. En zooals het vOOr 40 jaar
was zoo is het nu nog. Gelukkig als het
achter den rug is. Daarom ben ik heel blij
voor jullie viertjes! En nu nog een plaats
en de zaak is gezond. Dag Jo! Gaan jul
lie samen maar eens goed uitrusten. Jullie
hebt wat rust noodig en verdient oo^J
Met hand en groet voor U allen!
Piet Homan, Sassenheim. Ja(
krullebol, jij schrijft, zooals je bent en
zooals- je denkt. En zoo is het goed. Zit jij
pas in de eerste klas en kun jij zooal schrij
ven. Nou maar, ik zou hem dat in mijn
tijd niet zoo gelapt hebben. Wat een feest
hebben jullie in zicht, zeg! Ik wou jou wel
eens verkleed zien. Jij komt zeker op, als
„clown" of zoo iets grappigs. Oh ja, dat
gaat niet. Dat moet stemmiger zijn. Als
ik tijd heb, kom ik kijken. Voetballen is
later echt iets voor jou! Wedden? Als jij
zóó doorgaat, zul jij zeker geen „tuinman"
worden. We zullen later eens zien, wie ge
lijk heeft. Dag Piet! Groet alle huisge-
nooten van me! Jij bent een leukerd!
Tim my Wachtendonk, Voor
schoten. Ik hou je aan je woord. Ik
hoor dus af en toe iets van je en dan in een
heusche brief, wat nu precies geen opstel
is. Trouwens die geschiedenis van Piet en
dat hondje heb jij zeer goed uitgewerkt.
En dat Piet nog lang plezier van zijn hond
je had, kan ik me best begrijpen. Dag
Timmy! Groet ook je ouders van me!
Ferdinand Berbée, Leiden.
Ja, vriendje, ik krijg heel wat briefjes en
die van mijn ouwe vriendjes lees ik altijd
met meer dan gewone belangstelling. Zoo,
is Heerom tegenwoordig in Venraai? Dat
wist ik niet. Ik weet wel, dat het een heel
reisje is naar Limburg. Wat pech hadden
jullie op de terugreis! Arnhem is mooi, hé!
Groet wederkeerig Heeroom van me en
ook vader en moeder en 'voor jou de vijf.
Dag Ferdinand! Hoor ik later nog eens,
hoe het je gaat op de H. B. S.?
Greet Krol, Leiden. Nou maar,
met jou kan ik praten! Jij houdt van bloe
men, ik ook! Jij houdt van dieren, ik ook!
Dat je zooveel genoten hebt in den Die
rentuin, begrijp ik best. En dan Scheve-
ningen? Wie zou zich daar niet amuseeren?
Het is er allergezelligst op het strand, zoo
wel als op de Boulevards. Ja, zoo'n uit
stapje vergeet men niet licht. Dag Greetje!
Ik hoor zeker nog wel eens wat van je.
Daag!
Frans Knaapen, Alphen. Wat
is Brussel toch mooi hé! Veel mooier dan
Den Haag! En de kerken? St. Gudule en
St. Jacques? Ik heb ze beide ook vaker
bewonderd. En Laeken is ook zeer interes
sant, evenals Waterloo! Ik kan me best
begrijpen, Frans, dat je oogen te kort
kwam, om alles behoorlijk te zien. In een
volgenden brief vertel je me zeker eens,
hoe het je gaat op de H. B. S. Ik feliciteer
je nog wel! Veel groeten aan Vader en
moeder en alle broertjes en zusjes!
Karei de Koning, Oegs tgeest.
Wat vliegt zoo'n dag om, als men ge
zellig aan het strand zit en naar hartelust
spelen kan, is wel? Zwemmen in zee, blijft
altijd min of meer gevaarlijk, Karei! Er
zijn van die verraderlijke draaikolken en
kuilen en daar moet men altijd op zijn
qui-vive zijn. En zoo'n ondergaande zon
zien? Dtt is een weg alleen waard. Dag
Karei! Groet moeder van me en niet te ver
geten je br ave zusjes..
Sisca Homan, Sassenheim.
Als ik het schrift van jou zie en het verge
lijk met den brief van Piet, dan geloof ik
het niet mis te hebben, als ik zeg: „dat kon
door één hand geschreven zijn!" Heb ik het
mis? En ook wat grappige stijl betreft, en
en., ik geloof, hoe langer hoe meer, dat
Sisca broertjes rechterhand is geweest. Pa
Voor de grooten).
EEN HAAGSCH GEZIN IN
HET JAAR 1672
door Joop Pollmann.
I.
Stel u voor: een lange straat, met aan
weerskanten aardige huizen, trapgeveltjes,
luifels, brede stoepen met lage zitbanken
en een plaveisel van ronde keien, naast
elkaar liggend als kersen ii. een fruitschaal.
Dan hebt ge u een idee gevormd van een
Haagse straat in de 17e eeuw: één van de
huisjes zullen wij binnen gaan.
Eerst klauteren we een trapje van een
paar treden op. Een groot bont-geschilderd
uithangbord vertelt ons met de woorden:
„Hier handeldt men in laeken", dat in dit
vriendelijke huis een lakenkoopman woont.
Pieter Reymer is de naam van deze wel
gestelde heer, die we door de kleine ruit
jes in de winkel bezig zien. En we doen de
groene deur open om de keurige, goed on
derhouden zaal binnen te stappen; een
koperen bel boven de ingang verraadt on
middellijk onze komst. De stoffen liggen
opgeborgen in vele laden, een grote toon
bank en en enkele houten stoelen staan
verder in het met blauwe tegels beslagen
vertrek.
Achter de winkel is het kantoortje en om
daar te komen moeten we weer even klim
men. In deze ruimte staat een lessenaar en
er liggen dikke boeken en zware veder-
pennen. Maar we gaan alweer verder en
door een bruine deur met een glazen knop
komen we in de gezellige woonkamer. Een
eikenhouten tafel, met rood-pluche beklede
stoelen en twee mahoniehouten kasten
vormen het' voornaamste ameublement.
Op een kastje uit de tijd van Lode wijk XIV
staat een fraai, porseleinen servies met
rode, blauwe en gele bloemetjes te pron
ken. Boven de tafel hangt een mooie, ver
gulde gaslamp, een van het allernieuwste
model.
Door de met kanten gordijntjes behangen
ramen zien we uit op een klein tuintje en
op de vensterbank staan enkele oud-Saksi- j
sche beeldjes. Voor de grote vulkachel ligt
een mooie Angorakat behagelijk te spin
nen.
Zo ziet het interieur van het huis van
den heer Pieter Reymer er uit: sober, maar
toch deftig door de eenvoud.
„Zeg Anna, weet je ook waar Willem
zit?" vraagt een rijzige heer aan een vrouw
van middelbare leeftijd, die gekleed is in
een met kant afgezette blouse en een don
kerbruine rok, terwijl haar reeds grijzen
de haar in strengetjes is samengebonden.
Heel haar gelaat drukt een grote goedheid
en edelmoedigheid uit.
De. vrouw, die natuurlijk de echtgenote
van den lakenhandelaar is, antwoordt op
de vraag van haar man ontkennend. „Nu,
de jongen zal zo wel komen opdagen, la
ten we maar gaan eten", besluit de heer
Reymer het gesprek. Even later dient
Kaatje, een gezette dienstbode, met een
wit mutsje en een kraakhelder schort, de
spijzen op in goud-omrande schalen en va
der en moeder Reymer zetten zich aan de
dis.
Daar rinkelt de bel en even later hoort
men een bescheiden klopje op de deur;
dan stapt een blozende, stevige jongen van
een jaar of dertien naar binnen. „Dag va
der, dag moeder", klinkt het schuchter,
want Willem weet wel, dat vader met te
laatkomers aan het eten korte metten
maakt.
„Zo jongen, ben je daar en wat is de
reden van je lange wegblijven?
(Wordt vervolgd).
heeft gelijk: „hoe meer zielen, hoe meer
lawaai" en zoo hoort het ook in een ge
zelschap van gezonde boy's. En nu wil ik
het vandaag laten. Het is een lust een
brief van jou te lezen! De brieven verdien
den eigenlijk beter, dan zoo'n klein ant
woord. Dag Sisca! De hand voor U allen!
Jan van Buël, Leiden. Zeker
vind ik het fijn iets van mijn oude vriend
jes te hooren. Rotterdam is bijzonder als
„havenstad" bezienswaardig. 40 jaar gele
den was de Blaak de groote promenade.
Daar wandelde destijds „de haute chique"
Jan! Een tocht door de havens is zeker
mooi en wie in Rotterdam komt en op
Waalhaven niet eens een kijkje gaat ne
men, mist iets heel bijzonders. Dag Jan!
Later hoor ik zeker nog eens wat!
Marie de Jong, Reeuwijk. Hoe
gaat het nu, Marie? Toch zeker heelemaal
hersteld! Dat patroonsfeest van mijnheer
was zeker luisterrijk! Dat had ik willen
zien! Drie kwartier loopen, is gezond, weet
je? Toen ik nog zoo klein was, als jij nu,
moest ik ook zoo ver loopen en dat heeft
me nooit berouwd. Maar veel groeten aan
vader en moeder.
Oom Wim.
U vraagt?
1. Wat verstaat men onder „galgemaal"?
2. Wanneer wei'den de ambachtsgilden in
ons land afgeschaft?
3. Wat zqn Sacramentaliën?
4. Wat beteekent „phénomenaal"?
5. Wat beteekent „santjes"?
6. Ik las van Saracen en! Wie zijn dat?
Wij antwoorden.
1. Het „galgemaal" was het laatste maal,
dat de gevangenen in de Middeleeuwen
kregen, voor ze ter dood gebracht werden.
Dit maal was beter dan anders en zelfs
werden ze met „wijn" onthaald.
2. Deze werden afgeschaft den 15en Oc
tober 1798.
3. Sacramentaliën staan wel in verband
met de zeven H. Sacramenten, maar zqn ze
zelf niet. Het zijn b.v. de plechtigheden bij
het toedienen der Sacramenten; de zegen
van bisschoppen en priesters; gewijde voor
werpen als medailles, schapulieren, rozen
kransen, wijwater, gewijde kaarsen. En
het groote verschil is: de H. Sacramenten
zijn door Christus zelf ingesteld; de sa
cramentaliën door de Kerk.
4. Komt van het Fransch „Phénoménal"
en beteekent wonder-wonderlijk-vreemd,
wonderbaar. Hij is een phénomenaal; hij is
een wonder; hij is een wondermensch. Dat
is phénomenaal is dat is wonderlijk, bui
tengewoon, vreemd.
5. Santjes is hetzelfde als santé; is een
groet bij het toedrinken.
6. Dat zijn Muzelmannen of Mahome-
danen.
Oom Wim.
„VILLA ZEEZICHT"
door Anton Roels.
V."
Toen Piet den volgenden morgen wak
ker werd, moest hij eerst eens even pein
zen, waar hij was. Hij had de bloemen van
het behang in zijn eigen kamertje ver
wacht, maar zag door de open balkondeu
ren naar de blauwe zee. Maar toen wist hij
het weer en met één ruk stond hq op den
grond en rekte zich heel even behagelijk
uit.
De zon stond al te gloeien als een enorm
bloemehart aan de diep-blauwe lucht. Het
was een prachtige morgen, zoo een, dien je
maar ééns in de zooveel weken verwachten
mag. De vogels zongen al luidkeels en
sprongen snaterend over de takken, alsof
ze elkaar nazaten en gichelden om den
angst van den ander.
In een wip was Piet op het baLton. zoodat
een paar luidruchtige zangertjes ijlings de
lucht inschoten en eerst vanuit een verren
boomtop naar dien robbedoes keken, die
zoo wild en onbedachtzaam hun morgen-
gebed had verstoord,
Beneden in den tuin liep Tante; ze dren
telde tusschen de rozen; ze plukte er hier
en daar een af en vormde er een bouquet
van.
„Dag Tante!", riep Piet, „wat een prach
tig weer is het!"
„Goeiemorgen Piet! Wel! Wel! Je bent
vroeg uit de veeren! Ik dacht, dat je nog
stil te slapen lag!"
In de verte begon een kerkklokje te lui
den. Piet zag in den toren de bronzen
klok heen- en weerwiegen.
„Zal je niet ever naar de kerk gaan,
Piet? Je weet, een dag, die met de H. Mis
begonnen wordt, is goed ingezet!"
Piet had daar ook al aan gedacht. Thuis
verzuimde hij geen enkelen morgen de
H. Mis en Vader had hem nog eens extra
op het hart gt-drukt, ook aan zee die goede
gewoonte vol te houden.
Hij wandelde door de kronkelende straat
jes van het oude dorp. Ze klommen en
daalden, waaruit Piet begreep, dat het
plaatsje op de duinen was gebouwd. Wat
zou het hier heerlijk fietsen zijn! Eerst
trappen van je welste om de hoogte in te
komen en danroetsj naar beneden.
Jammer, dat hij zijn fiets niet hier had,
maar hij zou Tante vragen, of zij daar geen
raad op wist.
j Het kerkje was oud en verweerd, doch
vanbinnen zag het er nog prachtig uit.
Fiet keek zijn oogen uit, want alle banken
waren bezet. Dat v/as hij thuis niet ge
wend! De menschen schenen hier veel lie
ver naar de Mis te gaan.
Een klein uurtje later zat hij met Tante
te ontbijten. „Wat is het jammer, Tante,
dat ik mijn fiets niet heb meegenomen. Ik
dacht er straks aan, hoe fijn hat zou zijn
om zoo langs de duinen te rijden!"
..Ja, dat is waar, jongen! Maar vergeet
niet, ■3~' je bij het afrijden van de duinen
erg voorzichtig mqet zijn. Daar zijn altijd
gevaren aan verbondenWeet je wat
ja doet? Je schrijft aan Vader, of hij je
fiets wil sturen. Dat gaat gemakkelijk per
trein. En dan gaan wij samen fietsen! Ja,
kijk maar niet zoo vieemd? Je Tante is
nog niet zoo oud, dat ze het fietsen ver
leerd zou zijn!"
(Wordt vervolgd).
WIE ZIJN JARIG?
Van 16 tot en met 22 Juli.
16 Juli: Jan en Cor Wayer, Stomp wij ksche-
weg 159, Stomp wijk. 1
16 Juli: Jan Kok, 3e Binnenvestgr. 17.
16 Juli: Jozef Vosters, HaarLstr. 237.
17 Juli: Louis Hug, Oldenbarneveldst. 39.
17 Juli: Nico Stikvoort, W. de Zwijgerstr.
10, Voorschoten.
17 Juli: Stien van Amsterdam, Wetstr. 26.
17 Juli: Henk Ravensberg, Nieuwstraat 41,
Boskoop.
17 Juli: Lucia Bernard, W. Singel 47. i
18 Juli: Jos. Schoenmakers, Kamerlingh
Onneslaan. 1
18 Juli: Simon van Schaik, Staalwijkstr. 7.
18 Juli: Willie van Tol, Langeraar A 41.
18 Juli: Maarten v. d. Meij, Waagdam, te
Warmond.
18 Juli: Alida van Vliet, Hazerswoude D37
18 Juli: Rikie Feitsma, Genestetstr. 31. l
18 Juli: Nellie Hooymans, Voorstr., Voor- 1
schoten.
19 Juli: Rietje de Geus, 2de Looierstr. 62.
20 Juli: Jan Goddijn, Haarl-str. 105a.
20 Juli: Frans Pieck, Stationsweg 23.
20 Juli: Jopie van Mook, i
20 Juli: Piet Otten, v. d. Duynstr. 12.
21 Juli: Ria Pastoors, Tulpenstr. 7.
21 Juli: Rie van Veen, Veursche Straatweg
34, Veur.
21 Juli: Johanna Kuyer, Waardgr. 156.
21 Juli: Truus Hoogeveen, Da Costastraat 31
21 Juli: Jacoba v. d. Geest, Boterhuispol-
der 1, Oegstgeest.
22 Juli: Antje Sloos, St. Agnietenstr. 7.
22 Juli: Dora de Boer, Lindestr. 40.
22 Juli: Anny Berendsen, Rijndijkstr. 80.
22 Juli: Ploon Kok, Rijnzaterswoude.
22 Juli: Toos Disseldorp, B 295, Dorpsstr.,
Hoogmade.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen zien of bij het verlaten der
school van deze lijst wil afgevoerd wor
den, schrijve me minstens 14 dagen voor
den verjaardag. Deze lijst is uitsluitend
bestemd voor schoolgaande kinderen.
Oom Wim.
(Voor de gTOoten).
ONTDEKKINGSREIZIGERS
door Anton Roels.
Ze trekken weg met moed in het hart en
het oog gericht naar den horizon, waar
nieuwe, onbekende werelden zullen opdoe
men met nieuwe schoonheden en nieuwe
gevaren.
Aan de laatste denken zij niet. Zeker,
zij hebben al bij voorbaat rekening gehou
den met moeilijkheden. Zq hébben pro
viand bij zich voor tweemaal zooveel tijd
als ze noodig zullen hebben.
Maar ze denken op dit oogenblik van
vertrek slechts aan de avonturen, die hen
wachten, en aan de nieuwe zaken, die zij
zullen zien en die dienen zullen tot vinger
wijzing voor degenen, die na hen komen.
Duizenden menschen turen hem na, nog
lang, als ze verdwenen zijn. Zij hopen er
allen het beste van en zeggen zachtjes in
hun hart: „Tot weerziens, jongens!"
En de ochtend- en avondbladen staan als
nimmer te voren in het teeken van ieders
belangstelling. Men leest gretig en met
kloppend hart de laatste berichten over de
ontdekkingsreizigers, die al zoo ver ver
wijderd zijn en zoo dicht bij hun doel.
Maar de berichten worden schaarsfher
en schaarscher. Ginds zijn geen telefoon-
en telegraafdiensten meer en het eenige
nieuws komt langs een primitief radiosta
tionnetje, trillend en onduidelijk, onder
broken door hevige, atmosferische storin
gen.
En eindelijk houdt alles op: er klinkt
geen enkel teeken van leven meer vanaf
den pool.
Vooreerst is er geen reden om ongerust
te zijn. Het zendapparaat is wellicht de
fect of de weersgesteldheid verhindert ook
maar de meest sobere en zwakke verbin
ding.
Anderen veronderstellen, dat er geen
nieuws te melden is en dat alle manschap
pen van de expeditie druk in de weer zijn
om verder te trekken, dieper de eeuwige
sneeuwvelden in.
En het leven gaat door en men sust zijn
angst om het onbekende. Maar er wordt
ook na verloop van weken niets meer ver
nomen. Opnieuw doen allerlei geruchten
de ronde. Zooals dat steeds gaat, weten
sommige menschen allerlei bijzonderheden
te vertellen en ze doen dit met een ern
stig gezicht en peinzende oogen, zoodat ze
zelf hun verhalen schijnen te gelooven.
De familieledetn van de reizigers zijn
radeloos. De droevigste gebeurtenissen
spoken door him gedachten en zij wanho
pen aan de terugkomst van hun geliefden.
En de berichten van een ijlings gevormde
hulpexpeditie stellen hen in het gelijk
De moedige poolonderzoekers, die met
zooveel geestdrift en optimisme vertrokken
zijn, zullen nimmer weerkeeren
Nog even een woord over
Columbus
door Ant. Roels.
Op 21 Mei 1506 overleed vergeten en ver
laten in het Spaansche stadje Valladolid
Christophorus Columbus, die door zijn rei
zen een der meest beroemde mannen uit
de wereldgeschiedenis geworden is.
In 1451 werd Christophorus in Genua
geboren als de zoon van een lakenwever
en wijnhandelaar. Door dit laatste beroep
van zijn vader zal hij al wel vroegtijdig
zeereizen hebben gemaakt. Zooals jullie
weten, was Genua een der eerste handels
steden aan de Middellandsche Zee, in dien
tijd meer dan ooit de drukst bevaren we-
reldzeeè Sinds 1479 verblijft Columbus
meestal in Portugal en bezoekt van daar
uit de westkust van Afrika, Madeira en
de Azoren. De Portugeezen waren zeelie
den van de bovenste plank en zijn vooral
bekend gebleven door hun onderzoekings
tochten om den zeeweg naar Indië te vin
den. Langzamerhand verbreidde zich de
meening, dat de aarde een bolvorm had.
Veelal meende men toen nog, dat ze een
drijvende schijf was en uit de ervaring, dat
schepen die een verre reis ondernamen,
nimmer terugkeerden, maakte men op, dat
ze het einde van de schijf bereikt hadden
en, om zoo te zeggen, van de wereld ge
vallen waren.
In 1492 kreeg Columbus, die door al deze
plannetjes hoe langer hoe meer lust naar
avonturen kreeg, steun van de Spaansche
regeering, op voorwaarde, dat de Spaansche
regeering negentienden van de opbrengst
ontvangen zou bij het vinden van delfstof
fen en specerijen in het nieuw te ontdek
ken land en Columbus, Groot-Admiraal
van de zeeën rond Azië werd (want dat
werelddeel zou hij immers gaan ontdek
ken!) en onderkoning van de nieuwe Spaan
sche kolonie.
De zeetocht was voor Columbus in de
eerste plaats een handelsonderneming. Hij
wilde sneller Indië bereiken dan de Portu
geezen en de „eilanden van het Westen"
onder Spaansche vlag brengen.
3 Augustus 1492 vertrok Columbus met
drie schepen. 12 October stapte hij op een
eiland aan wal en noemde dit San Salvador
Columbus dacht, dat hij in Japan was ge
arriveerd. 28 October landde hij op Cuba,
maar hij dacht thans het vasteland van
Azië bereikt te hebben. 5 December kwam
hij op Haïti aan, dat door Columbus His-
paniola werd gedoopt.
Terwijl hij twee van de drie schepen
moest opgeven, keerde hij met het eenig
overgeblevene naar Spanje terug.
Nog drie reizen ondernam Columbus
naar Amerika, maar zijn eerzucht en zqn
aanmatigend, ontactvol optreden brach
ten hem vele vijanden aan, door wier toe
doen hij in moeilijkheden geraakte en zelfs
een oogenblik in de gevangenis terecht
kwam.
In 1504 overleed Koningin Isabella en
met haar verdween de persoon, die Co
lumbus steeds met haar grooten invloed
tot een on ontbeerlijken steun was geweest.
Anderhalf jaar na zijn beschermvrouwe
stierf Christophorus Columbus. Hij werd
bijgezet in het Franciscanerklooster te Val
ladolid, doch later overgebracht naar het
Karthuizerklooster Las Cuévas te Sevilla.
Mijn medewerker Ant. Roels schreef
dit artikel in verband met mijn artikels
over „De Ontdekking van Amerika", be
schouwd als aanvulling van hetgeen ik
schreef over dezen grooten zeevaarder.
Oom Wim.
STRANDMIJMERINGEN
door Diederik.
Onlangs was ik een dagje vrij
En trok naar zee en strand;
Er was heel veel bedrijvigheid
In 't water, op het zand.
Men baadde er naar hartelust
In 't koele zilte nat,
De golven rolden statig aan
Naar 't strand.., dan schuimgespat.
Weer and'ren zochten hun vermaak
In 't bouwen op het strand
Van huis, een fort met gracht er om,
Of maakten er van zand: -
Figuren, allen even fraai,
Van 't een of ander dier;
Zoo werd hun dag daar zoek gebracht
't Verschafte hen pleizier.
Ik trok mijn stoute schoenen aan
En stapte in een boot.
Daar dobberde ik mee op zee,
Waarbij ik veel genoot.
Maar toch ging toen iets in mq om.
Ik dacht wat zee kon zijn
Voor hen., bij storm en regen, wind.
Dan voelt een mensch zich klein.
De zee, wat kan zq schitt'rend zijn
Bij ondergaande zon;
Het licht op golven dan weerkaatst
Het schijnt een gouden bron:
Vol kleurenpracht en lichteffect,
Wat is dat heerlijk schoon;
Hoe groot moet wel de Schepper zijn,
Die ons dit spreidt ten toon!?