«VOENSDAG 14 JULI 1937 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD - PAG. 15 Correspondentie. Lies de Heer, Den Haag. Neen, ik had heelemaal geen last van de warmte. Ik kan er best tegen. De kaart uit Hoek van Holland heb ik ontvangen. Dank! Ik zal je dien naamdag eens stilletjes zeggen, d. i. 25 Juni. Wanneer is die van jou pre cies? Zoo'n kiekje van jullie had ik wel eens willen zien. Ik hou me aanbevolen voor een kaartje uit Brabant. Dag Lies! Veel groeten aan Moe en zus! Voor jou de hand! Anny en Cor van Diest, Sassen- h e i m. Ik zal mijn best doen! Zie in dit nummer! Ik vond het ook fqn, dat juist Piet het boek moest winnen. Ik wed, dat ie het mooi vindt. Jullie moet het ook eens lezen. Dag jongens! Veel groeten voor Moe en Oom en Tante en de zes! Dank ook voor jullie mooie lange en zeer interessante brieven, die waard waren opgenomen te worden, zooals ze daar voor me liggen. Jo Wokke, Amsterdam! Dank voor dit lange, vriendelijk schrijven. Ja, ik heb dat ook meegemaakt en weet hoe het gaat. En zooals het vOOr 40 jaar was zoo is het nu nog. Gelukkig als het achter den rug is. Daarom ben ik heel blij voor jullie viertjes! En nu nog een plaats en de zaak is gezond. Dag Jo! Gaan jul lie samen maar eens goed uitrusten. Jullie hebt wat rust noodig en verdient oo^J Met hand en groet voor U allen! Piet Homan, Sassenheim. Ja( krullebol, jij schrijft, zooals je bent en zooals- je denkt. En zoo is het goed. Zit jij pas in de eerste klas en kun jij zooal schrij ven. Nou maar, ik zou hem dat in mijn tijd niet zoo gelapt hebben. Wat een feest hebben jullie in zicht, zeg! Ik wou jou wel eens verkleed zien. Jij komt zeker op, als „clown" of zoo iets grappigs. Oh ja, dat gaat niet. Dat moet stemmiger zijn. Als ik tijd heb, kom ik kijken. Voetballen is later echt iets voor jou! Wedden? Als jij zóó doorgaat, zul jij zeker geen „tuinman" worden. We zullen later eens zien, wie ge lijk heeft. Dag Piet! Groet alle huisge- nooten van me! Jij bent een leukerd! Tim my Wachtendonk, Voor schoten. Ik hou je aan je woord. Ik hoor dus af en toe iets van je en dan in een heusche brief, wat nu precies geen opstel is. Trouwens die geschiedenis van Piet en dat hondje heb jij zeer goed uitgewerkt. En dat Piet nog lang plezier van zijn hond je had, kan ik me best begrijpen. Dag Timmy! Groet ook je ouders van me! Ferdinand Berbée, Leiden. Ja, vriendje, ik krijg heel wat briefjes en die van mijn ouwe vriendjes lees ik altijd met meer dan gewone belangstelling. Zoo, is Heerom tegenwoordig in Venraai? Dat wist ik niet. Ik weet wel, dat het een heel reisje is naar Limburg. Wat pech hadden jullie op de terugreis! Arnhem is mooi, hé! Groet wederkeerig Heeroom van me en ook vader en moeder en 'voor jou de vijf. Dag Ferdinand! Hoor ik later nog eens, hoe het je gaat op de H. B. S.? Greet Krol, Leiden. Nou maar, met jou kan ik praten! Jij houdt van bloe men, ik ook! Jij houdt van dieren, ik ook! Dat je zooveel genoten hebt in den Die rentuin, begrijp ik best. En dan Scheve- ningen? Wie zou zich daar niet amuseeren? Het is er allergezelligst op het strand, zoo wel als op de Boulevards. Ja, zoo'n uit stapje vergeet men niet licht. Dag Greetje! Ik hoor zeker nog wel eens wat van je. Daag! Frans Knaapen, Alphen. Wat is Brussel toch mooi hé! Veel mooier dan Den Haag! En de kerken? St. Gudule en St. Jacques? Ik heb ze beide ook vaker bewonderd. En Laeken is ook zeer interes sant, evenals Waterloo! Ik kan me best begrijpen, Frans, dat je oogen te kort kwam, om alles behoorlijk te zien. In een volgenden brief vertel je me zeker eens, hoe het je gaat op de H. B. S. Ik feliciteer je nog wel! Veel groeten aan Vader en moeder en alle broertjes en zusjes! Karei de Koning, Oegs tgeest. Wat vliegt zoo'n dag om, als men ge zellig aan het strand zit en naar hartelust spelen kan, is wel? Zwemmen in zee, blijft altijd min of meer gevaarlijk, Karei! Er zijn van die verraderlijke draaikolken en kuilen en daar moet men altijd op zijn qui-vive zijn. En zoo'n ondergaande zon zien? Dtt is een weg alleen waard. Dag Karei! Groet moeder van me en niet te ver geten je br ave zusjes.. Sisca Homan, Sassenheim. Als ik het schrift van jou zie en het verge lijk met den brief van Piet, dan geloof ik het niet mis te hebben, als ik zeg: „dat kon door één hand geschreven zijn!" Heb ik het mis? En ook wat grappige stijl betreft, en en., ik geloof, hoe langer hoe meer, dat Sisca broertjes rechterhand is geweest. Pa Voor de grooten). EEN HAAGSCH GEZIN IN HET JAAR 1672 door Joop Pollmann. I. Stel u voor: een lange straat, met aan weerskanten aardige huizen, trapgeveltjes, luifels, brede stoepen met lage zitbanken en een plaveisel van ronde keien, naast elkaar liggend als kersen ii. een fruitschaal. Dan hebt ge u een idee gevormd van een Haagse straat in de 17e eeuw: één van de huisjes zullen wij binnen gaan. Eerst klauteren we een trapje van een paar treden op. Een groot bont-geschilderd uithangbord vertelt ons met de woorden: „Hier handeldt men in laeken", dat in dit vriendelijke huis een lakenkoopman woont. Pieter Reymer is de naam van deze wel gestelde heer, die we door de kleine ruit jes in de winkel bezig zien. En we doen de groene deur open om de keurige, goed on derhouden zaal binnen te stappen; een koperen bel boven de ingang verraadt on middellijk onze komst. De stoffen liggen opgeborgen in vele laden, een grote toon bank en en enkele houten stoelen staan verder in het met blauwe tegels beslagen vertrek. Achter de winkel is het kantoortje en om daar te komen moeten we weer even klim men. In deze ruimte staat een lessenaar en er liggen dikke boeken en zware veder- pennen. Maar we gaan alweer verder en door een bruine deur met een glazen knop komen we in de gezellige woonkamer. Een eikenhouten tafel, met rood-pluche beklede stoelen en twee mahoniehouten kasten vormen het' voornaamste ameublement. Op een kastje uit de tijd van Lode wijk XIV staat een fraai, porseleinen servies met rode, blauwe en gele bloemetjes te pron ken. Boven de tafel hangt een mooie, ver gulde gaslamp, een van het allernieuwste model. Door de met kanten gordijntjes behangen ramen zien we uit op een klein tuintje en op de vensterbank staan enkele oud-Saksi- j sche beeldjes. Voor de grote vulkachel ligt een mooie Angorakat behagelijk te spin nen. Zo ziet het interieur van het huis van den heer Pieter Reymer er uit: sober, maar toch deftig door de eenvoud. „Zeg Anna, weet je ook waar Willem zit?" vraagt een rijzige heer aan een vrouw van middelbare leeftijd, die gekleed is in een met kant afgezette blouse en een don kerbruine rok, terwijl haar reeds grijzen de haar in strengetjes is samengebonden. Heel haar gelaat drukt een grote goedheid en edelmoedigheid uit. De. vrouw, die natuurlijk de echtgenote van den lakenhandelaar is, antwoordt op de vraag van haar man ontkennend. „Nu, de jongen zal zo wel komen opdagen, la ten we maar gaan eten", besluit de heer Reymer het gesprek. Even later dient Kaatje, een gezette dienstbode, met een wit mutsje en een kraakhelder schort, de spijzen op in goud-omrande schalen en va der en moeder Reymer zetten zich aan de dis. Daar rinkelt de bel en even later hoort men een bescheiden klopje op de deur; dan stapt een blozende, stevige jongen van een jaar of dertien naar binnen. „Dag va der, dag moeder", klinkt het schuchter, want Willem weet wel, dat vader met te laatkomers aan het eten korte metten maakt. „Zo jongen, ben je daar en wat is de reden van je lange wegblijven? (Wordt vervolgd). heeft gelijk: „hoe meer zielen, hoe meer lawaai" en zoo hoort het ook in een ge zelschap van gezonde boy's. En nu wil ik het vandaag laten. Het is een lust een brief van jou te lezen! De brieven verdien den eigenlijk beter, dan zoo'n klein ant woord. Dag Sisca! De hand voor U allen! Jan van Buël, Leiden. Zeker vind ik het fijn iets van mijn oude vriend jes te hooren. Rotterdam is bijzonder als „havenstad" bezienswaardig. 40 jaar gele den was de Blaak de groote promenade. Daar wandelde destijds „de haute chique" Jan! Een tocht door de havens is zeker mooi en wie in Rotterdam komt en op Waalhaven niet eens een kijkje gaat ne men, mist iets heel bijzonders. Dag Jan! Later hoor ik zeker nog eens wat! Marie de Jong, Reeuwijk. Hoe gaat het nu, Marie? Toch zeker heelemaal hersteld! Dat patroonsfeest van mijnheer was zeker luisterrijk! Dat had ik willen zien! Drie kwartier loopen, is gezond, weet je? Toen ik nog zoo klein was, als jij nu, moest ik ook zoo ver loopen en dat heeft me nooit berouwd. Maar veel groeten aan vader en moeder. Oom Wim. U vraagt? 1. Wat verstaat men onder „galgemaal"? 2. Wanneer wei'den de ambachtsgilden in ons land afgeschaft? 3. Wat zqn Sacramentaliën? 4. Wat beteekent „phénomenaal"? 5. Wat beteekent „santjes"? 6. Ik las van Saracen en! Wie zijn dat? Wij antwoorden. 1. Het „galgemaal" was het laatste maal, dat de gevangenen in de Middeleeuwen kregen, voor ze ter dood gebracht werden. Dit maal was beter dan anders en zelfs werden ze met „wijn" onthaald. 2. Deze werden afgeschaft den 15en Oc tober 1798. 3. Sacramentaliën staan wel in verband met de zeven H. Sacramenten, maar zqn ze zelf niet. Het zijn b.v. de plechtigheden bij het toedienen der Sacramenten; de zegen van bisschoppen en priesters; gewijde voor werpen als medailles, schapulieren, rozen kransen, wijwater, gewijde kaarsen. En het groote verschil is: de H. Sacramenten zijn door Christus zelf ingesteld; de sa cramentaliën door de Kerk. 4. Komt van het Fransch „Phénoménal" en beteekent wonder-wonderlijk-vreemd, wonderbaar. Hij is een phénomenaal; hij is een wonder; hij is een wondermensch. Dat is phénomenaal is dat is wonderlijk, bui tengewoon, vreemd. 5. Santjes is hetzelfde als santé; is een groet bij het toedrinken. 6. Dat zijn Muzelmannen of Mahome- danen. Oom Wim. „VILLA ZEEZICHT" door Anton Roels. V." Toen Piet den volgenden morgen wak ker werd, moest hij eerst eens even pein zen, waar hij was. Hij had de bloemen van het behang in zijn eigen kamertje ver wacht, maar zag door de open balkondeu ren naar de blauwe zee. Maar toen wist hij het weer en met één ruk stond hq op den grond en rekte zich heel even behagelijk uit. De zon stond al te gloeien als een enorm bloemehart aan de diep-blauwe lucht. Het was een prachtige morgen, zoo een, dien je maar ééns in de zooveel weken verwachten mag. De vogels zongen al luidkeels en sprongen snaterend over de takken, alsof ze elkaar nazaten en gichelden om den angst van den ander. In een wip was Piet op het baLton. zoodat een paar luidruchtige zangertjes ijlings de lucht inschoten en eerst vanuit een verren boomtop naar dien robbedoes keken, die zoo wild en onbedachtzaam hun morgen- gebed had verstoord, Beneden in den tuin liep Tante; ze dren telde tusschen de rozen; ze plukte er hier en daar een af en vormde er een bouquet van. „Dag Tante!", riep Piet, „wat een prach tig weer is het!" „Goeiemorgen Piet! Wel! Wel! Je bent vroeg uit de veeren! Ik dacht, dat je nog stil te slapen lag!" In de verte begon een kerkklokje te lui den. Piet zag in den toren de bronzen klok heen- en weerwiegen. „Zal je niet ever naar de kerk gaan, Piet? Je weet, een dag, die met de H. Mis begonnen wordt, is goed ingezet!" Piet had daar ook al aan gedacht. Thuis verzuimde hij geen enkelen morgen de H. Mis en Vader had hem nog eens extra op het hart gt-drukt, ook aan zee die goede gewoonte vol te houden. Hij wandelde door de kronkelende straat jes van het oude dorp. Ze klommen en daalden, waaruit Piet begreep, dat het plaatsje op de duinen was gebouwd. Wat zou het hier heerlijk fietsen zijn! Eerst trappen van je welste om de hoogte in te komen en danroetsj naar beneden. Jammer, dat hij zijn fiets niet hier had, maar hij zou Tante vragen, of zij daar geen raad op wist. j Het kerkje was oud en verweerd, doch vanbinnen zag het er nog prachtig uit. Fiet keek zijn oogen uit, want alle banken waren bezet. Dat v/as hij thuis niet ge wend! De menschen schenen hier veel lie ver naar de Mis te gaan. Een klein uurtje later zat hij met Tante te ontbijten. „Wat is het jammer, Tante, dat ik mijn fiets niet heb meegenomen. Ik dacht er straks aan, hoe fijn hat zou zijn om zoo langs de duinen te rijden!" ..Ja, dat is waar, jongen! Maar vergeet niet, ■3~' je bij het afrijden van de duinen erg voorzichtig mqet zijn. Daar zijn altijd gevaren aan verbondenWeet je wat ja doet? Je schrijft aan Vader, of hij je fiets wil sturen. Dat gaat gemakkelijk per trein. En dan gaan wij samen fietsen! Ja, kijk maar niet zoo vieemd? Je Tante is nog niet zoo oud, dat ze het fietsen ver leerd zou zijn!" (Wordt vervolgd). WIE ZIJN JARIG? Van 16 tot en met 22 Juli. 16 Juli: Jan en Cor Wayer, Stomp wij ksche- weg 159, Stomp wijk. 1 16 Juli: Jan Kok, 3e Binnenvestgr. 17. 16 Juli: Jozef Vosters, HaarLstr. 237. 17 Juli: Louis Hug, Oldenbarneveldst. 39. 17 Juli: Nico Stikvoort, W. de Zwijgerstr. 10, Voorschoten. 17 Juli: Stien van Amsterdam, Wetstr. 26. 17 Juli: Henk Ravensberg, Nieuwstraat 41, Boskoop. 17 Juli: Lucia Bernard, W. Singel 47. i 18 Juli: Jos. Schoenmakers, Kamerlingh Onneslaan. 1 18 Juli: Simon van Schaik, Staalwijkstr. 7. 18 Juli: Willie van Tol, Langeraar A 41. 18 Juli: Maarten v. d. Meij, Waagdam, te Warmond. 18 Juli: Alida van Vliet, Hazerswoude D37 18 Juli: Rikie Feitsma, Genestetstr. 31. l 18 Juli: Nellie Hooymans, Voorstr., Voor- 1 schoten. 19 Juli: Rietje de Geus, 2de Looierstr. 62. 20 Juli: Jan Goddijn, Haarl-str. 105a. 20 Juli: Frans Pieck, Stationsweg 23. 20 Juli: Jopie van Mook, i 20 Juli: Piet Otten, v. d. Duynstr. 12. 21 Juli: Ria Pastoors, Tulpenstr. 7. 21 Juli: Rie van Veen, Veursche Straatweg 34, Veur. 21 Juli: Johanna Kuyer, Waardgr. 156. 21 Juli: Truus Hoogeveen, Da Costastraat 31 21 Juli: Jacoba v. d. Geest, Boterhuispol- der 1, Oegstgeest. 22 Juli: Antje Sloos, St. Agnietenstr. 7. 22 Juli: Dora de Boer, Lindestr. 40. 22 Juli: Anny Berendsen, Rijndijkstr. 80. 22 Juli: Ploon Kok, Rijnzaterswoude. 22 Juli: Toos Disseldorp, B 295, Dorpsstr., Hoogmade. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijst wil opgenomen zien of bij het verlaten der school van deze lijst wil afgevoerd wor den, schrijve me minstens 14 dagen voor den verjaardag. Deze lijst is uitsluitend bestemd voor schoolgaande kinderen. Oom Wim. (Voor de gTOoten). ONTDEKKINGSREIZIGERS door Anton Roels. Ze trekken weg met moed in het hart en het oog gericht naar den horizon, waar nieuwe, onbekende werelden zullen opdoe men met nieuwe schoonheden en nieuwe gevaren. Aan de laatste denken zij niet. Zeker, zij hebben al bij voorbaat rekening gehou den met moeilijkheden. Zq hébben pro viand bij zich voor tweemaal zooveel tijd als ze noodig zullen hebben. Maar ze denken op dit oogenblik van vertrek slechts aan de avonturen, die hen wachten, en aan de nieuwe zaken, die zij zullen zien en die dienen zullen tot vinger wijzing voor degenen, die na hen komen. Duizenden menschen turen hem na, nog lang, als ze verdwenen zijn. Zij hopen er allen het beste van en zeggen zachtjes in hun hart: „Tot weerziens, jongens!" En de ochtend- en avondbladen staan als nimmer te voren in het teeken van ieders belangstelling. Men leest gretig en met kloppend hart de laatste berichten over de ontdekkingsreizigers, die al zoo ver ver wijderd zijn en zoo dicht bij hun doel. Maar de berichten worden schaarsfher en schaarscher. Ginds zijn geen telefoon- en telegraafdiensten meer en het eenige nieuws komt langs een primitief radiosta tionnetje, trillend en onduidelijk, onder broken door hevige, atmosferische storin gen. En eindelijk houdt alles op: er klinkt geen enkel teeken van leven meer vanaf den pool. Vooreerst is er geen reden om ongerust te zijn. Het zendapparaat is wellicht de fect of de weersgesteldheid verhindert ook maar de meest sobere en zwakke verbin ding. Anderen veronderstellen, dat er geen nieuws te melden is en dat alle manschap pen van de expeditie druk in de weer zijn om verder te trekken, dieper de eeuwige sneeuwvelden in. En het leven gaat door en men sust zijn angst om het onbekende. Maar er wordt ook na verloop van weken niets meer ver nomen. Opnieuw doen allerlei geruchten de ronde. Zooals dat steeds gaat, weten sommige menschen allerlei bijzonderheden te vertellen en ze doen dit met een ern stig gezicht en peinzende oogen, zoodat ze zelf hun verhalen schijnen te gelooven. De familieledetn van de reizigers zijn radeloos. De droevigste gebeurtenissen spoken door him gedachten en zij wanho pen aan de terugkomst van hun geliefden. En de berichten van een ijlings gevormde hulpexpeditie stellen hen in het gelijk De moedige poolonderzoekers, die met zooveel geestdrift en optimisme vertrokken zijn, zullen nimmer weerkeeren Nog even een woord over Columbus door Ant. Roels. Op 21 Mei 1506 overleed vergeten en ver laten in het Spaansche stadje Valladolid Christophorus Columbus, die door zijn rei zen een der meest beroemde mannen uit de wereldgeschiedenis geworden is. In 1451 werd Christophorus in Genua geboren als de zoon van een lakenwever en wijnhandelaar. Door dit laatste beroep van zijn vader zal hij al wel vroegtijdig zeereizen hebben gemaakt. Zooals jullie weten, was Genua een der eerste handels steden aan de Middellandsche Zee, in dien tijd meer dan ooit de drukst bevaren we- reldzeeè Sinds 1479 verblijft Columbus meestal in Portugal en bezoekt van daar uit de westkust van Afrika, Madeira en de Azoren. De Portugeezen waren zeelie den van de bovenste plank en zijn vooral bekend gebleven door hun onderzoekings tochten om den zeeweg naar Indië te vin den. Langzamerhand verbreidde zich de meening, dat de aarde een bolvorm had. Veelal meende men toen nog, dat ze een drijvende schijf was en uit de ervaring, dat schepen die een verre reis ondernamen, nimmer terugkeerden, maakte men op, dat ze het einde van de schijf bereikt hadden en, om zoo te zeggen, van de wereld ge vallen waren. In 1492 kreeg Columbus, die door al deze plannetjes hoe langer hoe meer lust naar avonturen kreeg, steun van de Spaansche regeering, op voorwaarde, dat de Spaansche regeering negentienden van de opbrengst ontvangen zou bij het vinden van delfstof fen en specerijen in het nieuw te ontdek ken land en Columbus, Groot-Admiraal van de zeeën rond Azië werd (want dat werelddeel zou hij immers gaan ontdek ken!) en onderkoning van de nieuwe Spaan sche kolonie. De zeetocht was voor Columbus in de eerste plaats een handelsonderneming. Hij wilde sneller Indië bereiken dan de Portu geezen en de „eilanden van het Westen" onder Spaansche vlag brengen. 3 Augustus 1492 vertrok Columbus met drie schepen. 12 October stapte hij op een eiland aan wal en noemde dit San Salvador Columbus dacht, dat hij in Japan was ge arriveerd. 28 October landde hij op Cuba, maar hij dacht thans het vasteland van Azië bereikt te hebben. 5 December kwam hij op Haïti aan, dat door Columbus His- paniola werd gedoopt. Terwijl hij twee van de drie schepen moest opgeven, keerde hij met het eenig overgeblevene naar Spanje terug. Nog drie reizen ondernam Columbus naar Amerika, maar zijn eerzucht en zqn aanmatigend, ontactvol optreden brach ten hem vele vijanden aan, door wier toe doen hij in moeilijkheden geraakte en zelfs een oogenblik in de gevangenis terecht kwam. In 1504 overleed Koningin Isabella en met haar verdween de persoon, die Co lumbus steeds met haar grooten invloed tot een on ontbeerlijken steun was geweest. Anderhalf jaar na zijn beschermvrouwe stierf Christophorus Columbus. Hij werd bijgezet in het Franciscanerklooster te Val ladolid, doch later overgebracht naar het Karthuizerklooster Las Cuévas te Sevilla. Mijn medewerker Ant. Roels schreef dit artikel in verband met mijn artikels over „De Ontdekking van Amerika", be schouwd als aanvulling van hetgeen ik schreef over dezen grooten zeevaarder. Oom Wim. STRANDMIJMERINGEN door Diederik. Onlangs was ik een dagje vrij En trok naar zee en strand; Er was heel veel bedrijvigheid In 't water, op het zand. Men baadde er naar hartelust In 't koele zilte nat, De golven rolden statig aan Naar 't strand.., dan schuimgespat. Weer and'ren zochten hun vermaak In 't bouwen op het strand Van huis, een fort met gracht er om, Of maakten er van zand: - Figuren, allen even fraai, Van 't een of ander dier; Zoo werd hun dag daar zoek gebracht 't Verschafte hen pleizier. Ik trok mijn stoute schoenen aan En stapte in een boot. Daar dobberde ik mee op zee, Waarbij ik veel genoot. Maar toch ging toen iets in mq om. Ik dacht wat zee kon zijn Voor hen., bij storm en regen, wind. Dan voelt een mensch zich klein. De zee, wat kan zq schitt'rend zijn Bij ondergaande zon; Het licht op golven dan weerkaatst Het schijnt een gouden bron: Vol kleurenpracht en lichteffect, Wat is dat heerlijk schoon; Hoe groot moet wel de Schepper zijn, Die ons dit spreidt ten toon!?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 15