DE LEIDSCHE COURANT DE ONTDEKKING VAN AMERIKA DOOR COLUMBUS door Oom Wim. m. (Slot). Slechts water voor en achter, waar men het oog ook wendde, dat was wat men zag. De moedeloosheid der zijnen werd al groo- ter. Het gemopper werd al luider. Men ver weet Columbus reeds een misrekening in zijn plannen. Wat in groepje gisteren nog in stilte werd gezegd, werd nu openlijk hem naar het hoofd geslingerd en.men. sloeg tenslotte tot volslagen muiterij over. Men luisterde niet meer naar de eer en de roem en het vooruitzicht op schatten en rijkdom, die hij hun voorspiegelde, neen, zij wilden terug en dreigde hem zelfs met in zee te gooien, zoo hij niet toegaf aan de dreigende eischen zijner matrozen. Columbus staat daar, hoog opgericht on verschrokken en onvervaard en met blik semende oogen monstert hij de opstande lingen en. wijkt niet. En spreekt dan., wacht nog drie dagen en oordeelt dan. Is I dan nog geen land in zicht, dan zullen we in Gods naam terugkeeren en onzen tocht beschouwen als te zijn mislukt." Hij kon zoo spreken, want wat hij aan zag drijven in zee en aan geluiden, die zijn oor niet ontgingen, kon hij merken, dat weldra „land in zicht" zou zijn. En zieeerder dan hij vermoedde, zou hij het onbekende voor zich zien. Den lien op den 12en October meent de groote man een licht te bespeuren. Met on geduld wacht hij den morgen af. Wat hij brengen zou? Zijn hoop is niet geschokt; zijn vertrouwen niet beschaamd, want zie? Nauwelijks heeft de morgenzon haar stra len over de wijde, wijde vlakten van den onmetelijken Oceaan uitgegoten, of daar ziet hij recht voor zich als uit de nevelen opdoemen een land, een nieuw land, een uitgestrekt en rijk bewassen land. Nu is alle leed geleden. Elke klacht is nu ver stomd op aller lippen. Zijn berekeningen zijn niet gefaald! Nu is Columbus geen idealist, geen fantast meer. Nu is hij, de grooten ontdekker, de stoere zeeman, de groote man, wiens roem luide klinkt over de wateren van den Oceaan! Van alle kan ten wordt hij gelukgewenscht en van hoog tot laag treden ze nader en drukken hem de hand en vragen vergiffenis voor het brutale en overmoedige optreden van gis teren. Aller blikken zijn naar het land ge richt, badende in het gouden zonnelicht. Wat die groote man thans gevoelde, laat zich niet beschrijven. Hij laat zich naar wal roeien en hij zal de eerste zijn, die deze nieuwe wereld be treden zal. Hij zal ook de eerste zijn, die op de knieën valt en zijn Schepper dankt voor dit groote bewijs Zijner liefde voor Columbus. Inmiddels komen de wilden van alle kanten nieuwsgierig aangeloopen om te zien paar die blanke mannen, die van verre kwamen en andere menschen waren dan zij. En in het gezicht van die allen, neemt hij bezit van het land voor den Spaanschen koning en wijdt het toe aan den Verlosser der wereld en noemt het ontdekte land „San Salvador". Nu was de weg gevonden. Nieuwe rijken, nieuwe landen en werelden lagen voor hen. Columbus en zijn tochtgenooten ble ven er slechts kort. Na weinig dagen ont dekten ze andere West-Indische eilanden, vooral het rijke Cuba. En daarna werd de terugtocht aanvaard en was zijn komst in Spanje een zegetocht, zoals te verwachten was. WIE ZIJN JARIG? Van 25 Juni tot en met 1 Juli. 25 Juni: Ans Gertenaar, Hooigracht 63a. 25 Juni: Stef Zonneveld, Kerkehout, Was senaar. 26 Juni: Bets van Dijk, Oosteindscheweg 24, Bergschenhoek. 26 Juni: Antcon Otten, „De Fransche Brug", Rcelofarcnclsveen. 26 Juni: Jan Herreur, Langebrug 29. 26 Juni: Cor de Bruyn, Hoogewoerd. 26 Juni: Marijtje Broekhof, Zuidhoek, Roe- lofarendsveen. 26 Juni: Nelly van Schie, Hoofdstraat 33, Voorhout. 26 Juni: Tonia Verhagen, Stompwijksche- weg 72, Stomp wijk. 27 Juni: Maria de Wilde, Da Costastraat 48. 27 Juni: Theo de Wilde, idem. 27 Juni: Lourens den Hollander, Bijdorp- straat 1'., Voorschoten. 27 Juni: Piet Montanus, Leuvenstr. 29. 27 Juni: Annie v. Niekerk, Rijndijk A 120 Hazerswoude. 28 Juni: Joop Snijers, Botermarkt 15. 28 Juni: Martha en Anna v. d. Meer, te Hoogmade. 28 Juni: Hes v. d. Meer, Noordbuurt E 163, Zoeterwoude. 28 Juni: Truus Vendrig, Hooge Rijndijk 226 28 Juni: Adriaan v. d. Voren, Hooge Rijn dijk 106. 29 Juni: Herman Niekerk, Rijndijk A 120, Hazerswoude. 29 Juni: Treesje v. d. Meer. Pasteurstr. 40a 29 Juni: Emil van Tuyn, N. Rijn 59. 30 Juni: Jan van Ulden, N. Rijn 106. 30 Juni: Maria Creygh on, Hcoigr. 46. 1 Juli: Joke Bonnet, Jan v. Houtkade 7a. 1 Juli: Tiny Menken, Gemeeneweg 11, Hazerswoude. ATTENTIEI Nog een enkel woord over onze „Prijs vraag." Er liggen stapels brieven voor me! Brieven van twee, drie, vier kantjes. Brieven, die getuigen van aanleg en waard zijn geplaatst te worden, ook brie ven, die met minder zorg zijn afgewerkt, maar hoe dan ook, alle brieven, die een antwoord waard zyn, worden in de op volgende nummers van ons „Hoekje" be antwoord. Bij voorbaat mijn dank aan allen, die meededen, bijzonder aan die Heeren en Dames Onderwijzers en Onderwijzeressen, die de heele klasse lieten meedingen. De volgende week zal ik zeggen, wie de boeken gewonnen hebben en tevens zal ik dan de volledige lijst geven van alle deel nemers en deelneemsters. Dan ook begin ik met het beantwoorden. Afgesproken! Dus, tot de volgende week! De hand voor allen! Oom Wim. of het mooi was bij Tante Jo, of Tante lief was, of ze ook kippen en konijntjes had in den tuin en nog vele dingen meer. „Dat zal je straks wel zien" lachte vader, „de kleine man moet maar eens leeren, zijn nieuwsgierigheid en ongeduld te be dwingen!" Het was druk op het perron. Heele fami lies trokken uit, de kinderen gewapend met emmertjes en schoppen. Het behoefde niet gezegd te worden, ,waar die naar toe 1 Juli: Tini v. d. Geer, Lammeschansw. 74. j trokken! i t..k. t t3..^i tt j- tt verre donder, naderde de trein. Als een lawine raasde de zware lo- I comotief langs de overkapping, tot hij ver i daarbuiten stilhield in een damp van ontsnapte stoom. j Even was er het zenuwachtig gedoe van menschen, die altijd vreezen te laat te ko- 1 Juli: Jan van Buël, Hugo de Vriesstr. 1. 1 Juli: Piet Bakker, Levendaal 151. 1 Juli: Bobbie van Schaik, Meloenstr. 1. 1 Juli: Bennie Hosman, Breestraat 111. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien of bij het verlaten der school wil afgevoerd worden, schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag. Oom Wim. Aanteekening. In 1493 deed hij een tweede tocht naar het ontdekte land; in 1498 een derde tocht, vanwaar hij op last van Bobadilla als ge vangene werd teruggevoerd. Hij werd vrij gesproken van de hem ten laste gelegde beschuldigingen, maar toch werd hij be roofd van de voordeelen en onderschei dingen, die hem waren toegezegd. Maar trcts alle wederwaardigheden, verdachtma kingen en tegenwerkingen en belasterin- gene ondernam hij een vierde reis in 1502, waarop hij tevergeefs een doortocht naar het Westen zocht. Hij overleed daarna in 1506 te Valladolid in de overtuiging Indië bereikt te hebben. Dit huis bestaat nog. Het juiste geboortejaar schjjnt niet pre cies opgegeven te kunnen worden. Vol gens sommige schrijvers zou dit zijn 1436 volgens anderen 1466 of 1467. Ik schreef omstreeks het jaar 1447, dat dan zoo wat het midden houdt tusschen de vele rneeningen. En wat ook nog heel vreemd klinkt, is, dat niet minder dan acht, tien steden strijden om de eer van zijn geboor testad te zijn. En dan schijnt men van zijn afkomst evenmin zeker te zijn, daar er ook schrijvers zijn die meenen dat zijn vader wever was en hij bestemd was voor opge leid te worden in het wolweversvak. U vraagt? 1. Hoeveel kardinalen zijn er? 2. Hoeveel landen hebben een vertegen woordiger bij den Paus? 3. Hoeveel bisschoppen zouden wel op de wereld zijn? 4. Gaan veel passagiers met onze Lucht vaartmaatschappij op reis? 5. Waar komen de tulpen oorspronkelijk vandaan? 6. Wat zijn meteoren? 7. Wat is een okshoofd? Wij antwoorden. 1. 66 Kardinalen. 2. 36 landen zijn vertegenwoordigd bij den Paus. 3. 913 Bisschoppen. 4. Het getal neemt van jaar tot jaar toe. De K. L. M. zal weldra of heeft reeds zijn 500.000 passagier geboekt. 5. Uit Perzië. 6. Meteoren zijn vallende stukken van sterren en planeten. Deze „luchtsteenen" kunnen onze aarde bereiken en naar gelang de grootte van den steen geweldige gaten in den grond slaan. 7. Een okshoofd is een inhoudsmaat. Men spreekt van een okshoofd bier, jenever of wijn. Dit is pl.m. 220 liter. „VILLA ZEEZICHT" door Anton Roels. n! Piet was al vroeg op, den eerste dag van Augustus. Het eerste waar hij aan dacht, was Tante Jo en haar villa aan zee. Want vandaag zou Vader hem daarheen brengen! De zon lachte vroolijk naar binnen en toen Piet het gordijn wegschoof, zag hij een strak-blauwe lucht, waarvan je pijn in je oogen krijgt als je er lang naar staat te kijken. „O, heerlijk", juichte hij en hij maakte dolle grimassen in de spiegel van pure blijdschap. Wat later stopte hij zijn krul- lebol diep in het water in de waschbak, zoodat hij heel gauw naar adem snakte en zich luid-proestend afdroogde. De trap was veel te lang vandaag om al die treden af te loopen. Maar daar wist Piet wel raad op, even een been over de leuning geslagen enroetsj, roetsj, daar ging hij! „Jongen, jongen, denk om je leven en om je nieuwe pak!" was vaders morgen groet, maar toch lachte hij, „laten we maar gauw gaan eten! De trein staat al te wach ten!!" En een goed half uur later was Dokter van Roosendaal met zijn zoontje op weg naar het station. Piet was voortdurend aan het woord. Hij wilde nog eens weten. men. De krantenjongens deden hun plicht, er werden wat stukgoederen en fietsen uit- en ingeladen. Dan klonk het waar- schuwend fluitstootje van den hoofdcon- 1 ducteur, de stationschef gaf het welbe- j kende teekende trein kwam in bewe- ging. Even wentelden de wielen van de j locomotief als razenden over de Ijzers, dan i schokte het heele gevolg sneller vooruit, almaar snellerEn de achtergeblevenen op het perron zagen spoedig de wagen- i sliert verdwijnen achter een opdringende J huizenrij bij een bocht in de verte. Piet stond voor het open raampje. Hij keek nog lang naar het verdwijnende stad je met heel ver weg vaders huis in de schaduw van machtige iepen. En dan keek hij naar de koeien en paarden in de wei en de boerenhoeven en tuintjes en stukken bosch, die razend snel voorbij- draaiden. En de trein daverde over een brug, die reikte tot diep in het land. Vader wees in de uiterwaard naar de steenfa brieken, lange gebouwenrijen die zich j strekten over den vruchtbaren grond. Hij vertelde Piet van het bestaan van een een zomer- en winterbedding bij de rivieren; dat het water in den winter ver boven den eersten dijk uitkwam en geheel de uiter waard overstroomde. Het was dus heel be grijpelijk, dat juist tusschen de twee dij ken in de grond zoo vruchtbaar was, om dat de rivier altijd slib met zich mede- voerde. En door vaders interessante verhalen be merkte Piet nauwelijks, dat de reis spoe dig ten einde zou zijn. Aan de horizon glansden al de gele duinen met het sprook jestachtig wit en rood van de villa's en het diepe blauw van de smettelooze lucht. Voor ze het wisten, rolde de trein het aardig stationnetje binnen. (Wordt vervolgd). EEN LOGEETJE WORDT VERWACHT') door Anny van Diest. I. „Thea, we krijgen over eenige weken een logeetje, die eenige jaren hier zal blij ven en met .je naar school gaat", verwel komde mevrouw Beukers haar dochtertje, die om twaalf uur uit school kwam. „Heusch, Mams?", vroeg Thea, „een logée en dan nog wel eenige jaren; wie is dat wel?" En mevrouw Beukers vertelde, dat ze een brief ontvangen had van een der vrienden van haar, die nu in Indië woont en haar dochtertje naar Europa wilde zen den om een degelijk onderwijs te kunnen genieten. En, daar ze geen familie meer in Holland had, vroeg ze of Molly, zoo heette dat meisje, bij haar mocht komen en eeni ge jaren te blijven. „Leuk Moeder", juichte Thea, en omhelsde haar Moeder onstuimig; „en wanneer zal dat wonderkind komen; en hoe heet ze verder; en hoe oud is ze?", ratelde de wildzang verder. Haar moeder stopte de vingers in de oogen en beloofde haar kalm alles te vertellen; maar zooveel vragen tegelijk kon ze heusoh niet beant woorden. Ze vertelde dan verder, dat de nieuwe huisgenoote, die met zooveel span ning verwacht werd, Molly Verschuren heette, ook twaalf jaar oud was en in Soe- rabaja woonde, „maar 't is in 't geheel geen wonderkind", besloot mevrouw Beukers, „ên weet je nu wel zeker, dat je 't leuk zult vinden? Zul je wel goed met haar kunnen opschieten?" „O, natuurlijk Moesepoes, na tuurlijk vind ik haar leuk! En komt ze ook op mijn kamer slapen?" Veel werd er nog over gesproken en heel veel had Thea te vragen; zoo veel, dat ze er van schrok dat 't al zoo laat geworden was en vrees de niet meer op tijd op school te komen. Haastig nam ze afscheid van haar Moeder, schoot vlug in haar mantel, deponeerde haar musje schuin op haar blonde krullen en rende naar school. Met een zucht plofte ze op haar plaats; „alweer bijna te laat, maar nog precies vroeg genoeg", fluisterde Tilly Eras haar toe. Maar Thea kon haar gedachten nie bij haar les houden; al maar dacht ze aan Molly, die haar nieuw vrien dinnetje zou worden. „Thea Beukers", hoor de ze plotseling, „vertel me eens even, wel ke plaatsen zijn vooral- bekend om haar fabrieken en welke fabrieken vindt men daar?" 't Meisje echter, die maar aldoor aan haar logeetje dacht, had de vraag niet gehoord en prompt antwoordde ze: „In Soe- rabaja!" „Sufferd", fluisterde Tilly haar in, „we zijn immers aan Noord-Brabant bezig". Een daverend gelach steeg op in de klas en juffrouw Roorda, de onderwij zeres, die er niets van begreep, vroeg: „Maar Thea, wat heb je nu toch?" Toen vertelde ze van 't nieuwe vriendinnetje, dat over eenige weken komen zou en ook hier op school zou komen. „Maar dan zou zij nu toch maar beter opletten en goed antwoord geven", vond de juffrouw. Ver der verliep de middag zonder ongelukken en na schooltijd liep Thea, omringd door haar vriendinnen, druk babbelend en ver tellend naar huis. PIET door Anton Roels. Piet is een deugniet-eerste-klas, Steeds zit hij je te foppen, En hij vertelt met leuk gezicht De serie nieuwste moppen. Bij spel, vooral bij kattekwaad, Weet hij den boel te leiden; Je weet niet, of je boos moet zijn, Of lachen moet, óf beide. Maar tóch heeft Piet een goedig hart, Dat zal ik je vertellen: Je ziet hem bij een zieken vriend Haast ied'ren middag bellen. Hij montert hem een beetje op En brengt hem mooie boeken; 't Gebeurt soms, dat, als ieder speelt, Je Piet bij Jan kan zoeken. En laatst heeft hij een oude vrouw, Die steeds wordt nageroepen, Omdat ze arm en leelijk is, Eens heerlijk laten snoepen. Hij zei: „Hier heb je wat van mij, Het zijn de fijnste peren! Ik heb ze straks bijeengezocht In 't tuintje van oom Veeren. ZOMERGEDACHTEN door Diederik. Juni is de zomermand, Want dan begint de zomer; Het jaargetij zoo naar verlang, Door jeugd, door kniesoor, droomer. In zomer valt vacantietijd, Wie wil dan niet genieten Van alles, wat natuur ons biedt, Al kan het water gieten! De hengelsport lokt velen aan, Ook kanovaren, roeien; Weer and'ren zoeken hun vermaak In duin, ravotten, stoeien. Het strand, de zee is toevluchtsoord, Waar frissche winden waaien; De een bouwt zich van zand een fort, En and'ren zwemmen, baden. Veel menschen zijn er langs den weg, Het doel is profiteeren, Van alles wat de zomer schenkt, En dragen zomerkleeren. Zij passen zich bij alles aan, Al doet natuur soms rillen; De zomermode moet gediend, Al heeft de zomer grillen. Het zomert nu, dus het staat vast, Dat ieder in deez' tijden, Zich op zijn zomersch voor wil doen, Laat ons daarom verblijden. Want zomerweelde, zonneschijn Is o zoo hard van noode! Brengt zomer waar geen zomer is, In zomer is dat mode!! HOE DE PRINS GENAS door Marie Vaneman. In een zeker land woonde een oude ko ning. Hij had maar één zoon, Adolph ge- heeten, en die was den laatsten tijd zie kelijk. Alle geleerde dokters uit het land waren erbij gehaald en geen een van hen wist, wat hij eigenlijk scheelde. De koning was erg bedroefd. Adolph was zijn eenige zoon en wat moest het land doen, met een zwakke koning, want hij moest toch later koning worden. Ten slotte liet de koning bekend maken, dat iedereen die dacht, dat hij zijn zoon kon genezen, wel kom was in het paleis. De meeste kwak zalvers maakten hiervan gebruik, en de arme prins moest vele poeiers slikken, maar niets hielp. Toen kwam op zekeren dag een oud gebogen mannetje naar het paleis, die vroeg om bij den prins toegela ten te worden. Dit werd hem toegestaan. Nadat hij bij den prins toegelaten was, vroeg hij hem of hij graag beter wilde wor den. De prins antwoordde, dat hij dat heel graag wilde. Toen zei het mannetje tegen de koning, dat hij zijn zoon zou genezen als hij hem zijn gang liet gaan. De koning vond dit goed, en zei het oude mannetje tegen de prins, dat hij een oud pakje moest aan trekken en met hem mee moest gaan. Eerst wilde de prins niet, maar toen de koning j gezegd had, dat hij moest, deed hij het. Per ab.uis is verleden week het vervolg Buiten het paleis stond een handwagen, reeds geplaatst, in plaats van dit nummer, dien hij moest voortduwen. De prins wist niet, hoe hij het had. Na anderhalf uur kwamen ze in het bosch, waar een klein hutje stond. Daar woonde het oude manne tje. De prins was doodmoe. Den volgenden aag moest hij aan he werk. Helpen in den tuin, kippen voeren en nog veel meer. De oude man had hem gezegd, dat hij werken moest, dan kon hij beter worden. Adolph wilde het niet gelooven en den volgenden dag was hij inplaats van de kippen te voe ren languit in het gras gaan liggen. Hij kreeg dien dag geen eten, omdat de kippen ook geen eten gehad hadden. Na een paar weken zag hij er wel een beetje beter uit. Van het harde werken was hij sterk ge worden. Op zekeren avond kwam het mannetje thuis en hij had de groenten in de stad verkocht. Hij bracht een brief mee van den koning. Vlug maakte de prins hem open en las hem met stralende oogen. De koning zou hem de volgende week komen halen. De prins was dol van vreugde. De dag was aangebroken. Adolph had een mooi pakje aan, dat een bode gebracht had. Daar rees in de verte een stofwolk op. De koning en de koningin kwamen in een prachtige koets aangereden, met zes paar den er voor. Ze stopten voor het huisje, stapten uit de koets. Adolph kwam naar buiten gesneld en omhelsde zijn ouders. Ze keerden blij naar huis terug en het oude mannetje ontving een groote belooning, want de prins wasgenezen. dat vooraf moest gaan. Oom Wim. NIEUWE RAADSELS ingestuurd door Marietje. Raadsel I: Mijn naam is.... ,Als ik groot ben word ik Nu ben ik pasjaar. Mijn broertje heet Die is nog zeer klein en eet Dit doet hij met een zilveren Mijn zusje heet Zij spreelt lief met haar. Alle in te vullen woorden kunnen van voor naar achter en van achter naar voor gelezen worden. Raadsel II: Mijn eerste is een halve snor. Mijn tweede is 100 jaar. Mijn geheel is iets kouds. Raadsel IH: Ik ben een verscheurend dier, ontneem mij mijn kop en ik ben 100 jaar oud. Raadsel IV: Ik ben een stad in Zuid-Holland. Neem de eerste letter weg en ik ben een visch. Ontdoe mij daarna van mijn staart en ik ben een getal. Raadsel V: Mijn geheel is een stad in Nederland en bestaat uit 10 letters. 12345 is een verscheurend dier. 67 geeft veel plezier on den winter. 8910 is een boom. Raadsel VI: Een woord van vier letters, van voor naar achter gelezen is 't zwart. Van achter naar voor gelezen is het wit. Wel woord is dat? De oplossingen niet opsturen. Deze geeft Marietje de volgende week zelf. Oom Wim Liesje: „Vader!" Vader: „Ja!" Liesje: „De meester zegt, dat we op de wereld zijn om anderen te helpen. Is dat waar?" Vader: „Zeker Liesje dat is heel juist." Liesje: „Maar vader, waarom zijn die anderen dan op de wereld?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 12