Het Koningin Emma-gedenkteeken
3)e Êéictodie 0ou4omt
De bekende tienkamper Brasser (geheel rechts) werd winnaar van het nummer 110 meter horden
loop tijdens den Olympischen Dag In het stadion te Amsterdam
Te Wassenaar is Zaterdag door den vertegenwoordiger van H. M. de
Koningin, den heer Juckema van Burmania baron Sengers van Warmenhuizen,
het moment ter nagedachtenis aan wijlen Koningin-Moeder onthuld
Als laatste demonstratie voor de a s. Wereld-jamboree is Zaterdagmiddag
op het iJsclubterrein te Amsterdam het zgn. Jamboree appel gehouden,
waarvan hierboven een aardig snapshot
Luitenant Greter op .Carina*, winnaar van het concours
hippique op den Olympischen Dag in het stadion te Am
sterdam, neemt een hindernis
De heer A. J. van Buuren. de benoemd
is tot burgemeester der gemeente
Nieuwenhoorn (eiland Voorne)
Onder groote belangstelling had Zaterdagmiddag in de Haarlemmerhout het
wielercriterium .Ronde van Haarlem* plaats. De amateurs in actie
Een spelmoment uit den hockey
wedstrijd tusschen Amsterdam en het
Nederlandsch hockeyteam als onderdeel
van den Olympischen Dag in het stadion
te Amsterdam
It BSB
FEUILLETON
DE MOEIZAME WEG
Naar het Engelsch
door
THEA BLOEMERS.
(Nadruk verboden).
38)
„Ik zou waarschijnlijk minder bang zijn,
als ik alleen was", was 't bruske antwoord.
„Zoudt u werkelijk? Waarom?" -
„Dat weet u heel goed, zou ik zeggen",
zei hij op denzelfden toon.
,Neen, heusch niet, ik wou dat u 't mij
eens vertelde."
„Goed dan," antwoordde hij met bar-
sche beslistheid in zijn zware stem.
„Ik ben bang, om op deze vreemde, een
zame plek met u alleen te zijn, omdat
omdat ik in de verzoeking gebracht word
om u in mijn armen te nemen en u te kus
sen, totdat u belooft met me te trouwen."
„Werkelijk?" vroeg ze, met een lichte
trilling in haar stem. „Dan komt 't me voor,
dat ik bang moest zijn, om hier met u te
zijn."
„U hebt niet 't recht om zoo te spre
ken" .sprak hij ernstig.
„De zeide, dat ik in de verzoeking word
gebracht, maar niet dat ik aan de verlei
ding zou toegeven."
Ze waren nu aan de brug gekomen en
Edna stond een oogenblik stil om een paar
van de paddestoeltje* te plukken Van
brugh'» fakkel wierp lugubere flikkeringen
over het inktzwarte water.
De raet van het gezelschap was reeds ver
vooruit en uit 't gehoor waarop Vanbrugh
met een zachte stem en een beetje geagi
teerd voortging: „Maar ik heb er nu ge
noeg van u hoeft niet bang te zijn, dat ik
u zal vragen met me te trouwen. Ik ben
dwaas geweest dat ik vanmorgen niet ben
weggegaan. Ik was gek, om alleen met u
te blijven. Allang ben ik onverstandig ge
weest ten opzichte van u, maar ik ik
bedoel dat ik besloten heb, me voortaan
als een verstandig mensch te gedragen.
Vandaag hebt u me voor het laatst gezien.
U bent het knapste en liefste meisje dat
ik ooit heb ontmoet, heusoh en u hebt me
betooverd en zóó gemaakt, dat ik niet meer
weet wat ik zeg of doe, maar u bent dui-
velsch wreed en ik ben geweldig dankbaar
dat ik dit bijtijds weet."
Terwijl hij sprak, sloeg hij met zijn hand
wat hard tegen de vermolmde houten leu
ning, waarop een scheurend, krakend ge
luid, en hevige plons en het knetteren van
de uitgedoofde fakkel volgde. Toen was 't
donker en 'n oogenblik stil.
Edna gaf een zachten schreeuw; ze was
te verschrikt om te gillen en knielde op
de gladde planken, met ingespannen blik
pogend in de diepte daar beneden te zien.
't Leek haar een onbegrijpelijk langen tijd,
ofschoon 't in werkelijkheid maar een paar
seconde waren, voordat ze de stem van Van
brugh tamelijk dichtbij hoorde.
„Blijf waar u bent! Hoort u mij?" riep
hij met schorre stem. „In vredesnaam, be
weeg niet."
Bevend hurkte ze neer.
Toen hoorde ze 't aanstrijken van een lu
cifer en bij 't kleine vlammetje zag ze Van
brugh ongeveer een meter van zich af op l
de brug zittend, terwijl zijn lange beenen j
angstwekkend boven 't water van de poel I
hingen. Zij wist niet hoe ze in veiligheid
kwam op den rotsachtigen grond aan 't an
dere einde van de glibberige plank, terwijl
ze zich met beide handen aan Vanbrugh's
natte mouw vasthield.
,,'t Is niets hoor", zei hij op kalmeeren
den, maar eenigszins bevenden toon. „Er
is niets gebeurd wees maar niet bang.
Wat een schrik was dat, ik dacht dat u in
't water gevallen was!"
„En hoe is 't met u?" vroeg ze half snik
kend, „ik dacht vast en zeker dat u ver
dronken was: ik begrijp zelfs nu nog niet,
hoe u er uit bent gekomen!"
„Ik zwaaide me om en greep de rots en
toen de planken", klonk het gejaagd. „Er
was voor mij geen gevaar, maar ik was
bang voor uit. Toen ik u hoorde schreeu
wen, wist ik pas dat u nog op de brug was.
Wat is dat goed afgeloopen. 't Water is
hier wel twintig voet diep. Hoe had ik u
ooit kunnen vinden in die vervloekte duis
ternis." Ze voelde hem beven alsof hij een
visioen zag.
„Steek nog 'n lucifer aan."
Hij gehoorzaamde met nog niet al te
vaste hand.
„Bent u er zeker van dat u niet gewond
bent." vroeg ze met een angstigen klank, in
haar anders zoo vroolijke, jonge stem. „Ik
geloof van wel, uw stem klinkt zoo vreemd
en u ziet 3r zoo ongewoon en bleek uit."
De lucifer doofde. Ze hoorde hem zwaar
en onregelmatig ademhalen.
„Ik ben in orde, dat verzeker ik u", ant
woordde hij. Er was in zijn stem iets wilds,
wat haar angstig en bezorgd maakte.
„U moet niet zoo spreken", mompelde
ze, hem steeds bij zijn mouw vasthoudend.
„Ik ben zoo vreeselijk geschrokken ik
ik dacht dat u dood was."
„Zou 't u wat hebben kunnen schelen?
Zoudt u er zich iets van hebben aangetrok
ken?" klonk het heesch door de duisternis.
„O, dat weet u wel."
„Daar ben ik niet zeker van. Hoe zou
ik ook?"
„Ja".
Zijn hand omvatte de hare.
„Dus per slot van rekening geeft u toch
om mij?"
„Ik weet het niet, ik geloof van wel."
Hij sloeg zijn arm om haar heen en kuste
haar.
„Waarom heb je me dat niet eerder ge
zegd?" vroeg hij na 'n oogenblik van stilte.
„Dat weet ik niet", fluisterde ze. „Mis
schien wist ik het zelf niet."
„Ben je er nu zeker van?" vroeg hjj.
Hij voelde haar hand zacht naar zijn
hals gaan. „Ja, lieve David", zei ze, met
meer gevoel in haar stem, dan iemand ooit
voor mogelijk gehouden zou hebben, „ik
ben er heel, heel zeker van."
Hierop hoorden zij 't geluid van naderen
de voetstappen en zagen 't flikkeren van
fakkels.
„Komen jullie lunchen?" vroeg Kirwin
op vroolijken toon, „of willen jullie dë lunch
naar hier gestuurd hebben?"
„We komen", riep Vanbrugh terug, waar
op ze langzaam in 't daglicht traden.
„Hallo, ouwe jongen", merkte Warwick
op, toen de slenteraars in de buurt van de
lunchmand kwamen: ,,'t lijkt wel of je in
het water gelegen hebt."
„Dat heb ik ook voor 'n oogenblik",
antwoordde de ander kalm.
„Ik ben uitgegleden op die vervloekte
brug, maar ik zal in de zon wel gauw op
drogen."
w't Schijnt je wonderlijk ongefrischt te
hebben", merkte Kirwin op. „Er is niets zoo
goed als koud water, om iemand van zijn
neerslachtigheid af te helpen..,."
XXV.
Tijdens de picnic op 't steenachtig, onge
lijke terrein dicht bij de mijn, was Edna
ongewoon stil, maar er was in Vanbrugh's
houding iets van onderdrukte opwinding
wat niet onopgemeikt bleef.
„Zeg, meneer Vanbrugh", vroeg Gaddy
plotseling met zijn hooge kinderstem,
„waarom hebt u juffrouw Mornington daar
zoo lang in 't donker gehouden? Ik geloof,
dat u haar bang hebt gemaakt, sinds ze hier
kwam zitten, heeft ze geen enkele maal ge
lachen".
„Dat is 'n beschuldiging", zei Kirwin,
veelbeteekenend knipoogend. „Hoe denk je
je te verdedigen?"
„Ik heb niets te zeggen", antwoordde de
aangesprokene, verrukt op Edna's mooie
gezichtje neerziend, toen ze zich over Tar
tar bukte, die een stuk taart verslond.
„Heb ik je erg aan 't schrikken ge
maakt?" voegde hij er aan toe, zijn stem
wat zachter dan tevoren.
„Ja", antwoordde ze, zonder haar oogen
op te slaan.
„Daar, zie je wel!" constateerde Gaddy
verontwaardigd. „Dat is niet mooi van u,
meneer Vanbrugh. Als ik dat geweten had,
zou ik aldoor bij haar gebleven zijn. Dat
zal ik 'n volgende keer doen."
„Graag Gaddy", antwoordde Edna met
haar zedige stem.
(Wordt vervolgd.)