LICtIT IN DUIJTCDNII
De epidemie van het sentiment.
VRIJDAG 21 MEI 1937
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BUD - PAG. 9
VD.AGEN OVEQ Om GELOOF
Vraag 172. Ik was onlangs tegenwoordig
bij de toediening van het H. Doopsel aan
een volwassene. Voordat de priester een
aanvang nam met de ceremoniën, nam hij
den doopeling mee naar de biecht
stoel. Mijn vraag is nu: moest die per
soon dan eerst biechten? Maar niemand
kan toch geldig het Sacrament der biecht
ontvangen voordat hij gedoopt is?
Antwoord. Ter verduidelijking van het
antwoord maken we eerst onderscheid
tusschen twee mogelijkheden:
ten eerste: de oandidaat ontving het doop
sel onvoorwaardelijk; ten twee
de: hij werd onder voorwaarde
gedoopt, (overgedoopt).
Ten eerste: Een volwassene wordt on
voorwaardelijk gedoopt, als vaststaat, dat
hij nooit gedoopt is, ook niet in een Pro-
testantsche of schismatieke sekte. Door het
doopsel wordt hij dan lid van de H. Kerk,
ontvangt de heiligmakende genade; alle
zonden van zijn geheele leven worden hem
vergeven, maar alleen, als hij ook b e-
r o u w heeft over die zonden, omdat
zonder berouw nooit zonden vergeven
kunnen worden. Nu is het beste middel
om dat berouw op te wekken, dat hij eerst
gaat biechten, d. w. z. die zonden gaat b e-
1 ij d e n. Alleen dus om berouw op te wek
ken is het nuttig (niet noodzakelijk), dat
hij eerst biecht; de absolutie wordt dan na
tuurlijk niet gegeven; hij kan deze niet
geldig ontvangen, en zijn zonden worden
vergeven door het doopsel.
Ten tweede: misschien is u tegenwoor
dig geweest bij het doopsel van iemand,
die vroeger reeds in een Protestantsche
sekte of schismatieke Kerk het doopsel
had ontvangen, maar die geen zekere be
wijzen kon overleggen, dat hij geldig
was gedoopt.
Wenscht zoo iemand nu te worden opge
nomen in de Katholieke Kerk, dan wordt
hij met toestemming van den bisschop
„overgedoopt", wordt hem het doopsel-on
der-voorwaarde toegediend. Volledigheids
halve voegen we er hier aan toe, dat de
uitdrukking „overdo open" eigenlijk
onjuist is, omdat de mensch maar ééns ge
doopt kan worden. De Kerk dient het
doopsel-onder-voorwaarde toe, om z e-
k e r h e i d te hebben van het doopsel, dat
toch immers een noodzakelijk middel is ter
zaligheid.
Wordt nu iemand onder voorwaarde her
doopt, dan moet de priester ook rekening
houden met de mogelijkheid, dat het vroe
gere doopsel geldig is geweest. Want, zou
dat het geval zijn, zou dat doopsel geldig
zijn geweest, dan worden de zonden, die
na dat doopsel zijn bedreven niet verge
ven door het nieuwe doopsel-onder-voor-
waarde, omdat dit laatste dan geen echt
doopsel is. Die zonden worden dan alleen
vergeven door het Sacrament der Biecht
of door een volmaakt berouw: in ieder
geval moeten die zonden eenmaal in een
goede biecht beleden worden.
Dus in dit laatste geval: Hij gaat biech
ten en ontvangt onder voorwaarde
de absolutie. Was zijn eerste doopsel gel
dig, dan worden hem de zonden in de
biecht vergeven, was het ongeldig, dan
worden de zonden hem vergeven in hét
doopsel, dat hij nu gaat ontvangen.
Vraag 173. Op het hoofdaltaar in onze
kerk staan eenige afbeeldingen, die ik niet
begrijp. Het zijn er vier. Aan de evangelie
zijde een engel en een leeuwenkop; aan
de epistelzijde een stierenkop en een roof
vogel. Welke beteekenis hebben deze voor
stellingen?
Antwoord. Deze afbeeldingen zijn de
zinnebeeldige voorstellin
gender vier evangelisten,
reeds gebruikelijk sinds de vierde eeuw.
De eerste voorstelling is niet die van
een gel, al zou men dat meenen, omdat
deze gevleugeld is voorgesteld. Maar: ook
de andere wezens zullen wellicht met
vleugelen zijn voorgesteld. Het is de voor
stelling van een mensch, omdat de
eerste evangelist, Matthaeus, zijn evange
lie begint met de menschelijke afkomst
van Christus.
De tweede is die van een leeuw, om
dat de tweede evangelist, Marcus, zijn
evangelie begint met het optreden van
Joannes den Dooper in de woestijn, waar
leeuwen worden aangetroffen; ofwel (vol
gens anderen), omdat de prediking van
Joannes den Boetgezant weerklonk als het
gebrul van een leeuw.
De derde is die van een rund, het
gewone offerdier, omdat de-derde Evange
list, Lucas, zijn evangelie begint met het
offer van Zacharias.
De vierde is die van een adelaar,
omdat Joannes, die vierde evangelist, zijn
evangelie aanvangt met de eeuwige geboor
te van God den Zoon uit den Vader, en door
de verheven Woorden: „In den beginne
was het woord en het woord was bij God
enz." meteen als met de vleugelslag van
een adelaar zich boven het aardsche verheft
tot het hoogste der hemelen.
I
Vraag 174. Zou het mogelijk zijn, dat
iemand, die niet in God gelooft, toch nog
in den Hemel komt? Ik bedoel hier na
tuurlijk diegenen, die geheel buiten hun
schuld in algeheele godsdienstloosheid zijn
opgevoed, zooals in Rusland.
Aantwoord. Neen, dat is niet mogelijk,
althans niet voor iemand, die het gebruik
heeft van zijn volle verstand. Want, al
wendt men nog zooveel pogingen aan, om
iemand stelselmatig te houden buiten
iedere openbaring en iedere kennis omtrent
God, toch behoudt de mensch zijn verstand,
waarmede hij uit de kennis van de zicht
bare wereld noodzakelijk moet komen tot
de kennis van de zichtbaren Schepper. De
goddelooze opvoeding, de omgang met me-
demenschen, die met God en godsdienst
spotten, het feit, dat men aan lectuur niets
anders onder de oogen krijgt dan boeken
en kranten, die God en godsdienst op de
meest felle manier aanvallen, ofwel, wat
nog erger is, het bestaan van God eenvou
digweg negeeren, dat alles kan wel
twijfel in den geest doen binnensluipen,
maar er kunnen geen menschen zijn die,
na een oprecht en onbevooroordeeld onder
zoek, het bestaan van God met zielsover-
tuiging gedurende geruimen tijd looche-
Deze kennis van God is eigenlijk iets an
ders dan het „gelooven" in God. God kan
niet alleen gekend worden uit de schep
ping door de natuurlijke rede, maar ook
kan men in God „gelooven" uit de boven
natuurlijke Openbaring, want „God heeft
dikwijls en op velerlei wijzen gesproken
tot de menschen" (Hebr. I, 1). Ofschoon
het in den tegenwoordigen toestand, waar
in het menschelijk geslacht verkeert, wel
moeilijk zal zijn om iemand geheel te hou
den buiten de bovennatuurlijke Openba
ring, toch is het geval niet denkbeeldig,
dat iemand niet met de geopenbaarde
godsdienst in aanraking komt, en dus nooit
hoort van de H. Drieëenheid en van de
menschwording en kruisdood van God den
Zoon. 't Wordt dan door de godgeleerden
betwist of het uitdrukkelijk geloof aan deze
waarheden een noodzakelijk middel ter za
ligheid zijn. St. Thomas van Aqume
zegt: „Het behoort tot de goddelijke Voor
zienigheid aan een ieder de noodige mid
delen ter zaligheid te geven, indien hij
van zijn kant er geen beletsel tegen stelt".
Als iemand in de wouden, tusschen de
wilde dieren opgegroeid, de uitspraak van
zijn natuurlijk verstand volgt bij het zoe
ken van het goede en het vluchten van
het kwade, moet men voor zeker horden,
dat God hem door een inwendige ingeving
zal openbaren, wat hij noodzakelijk geloo
ven moet.
Vraag 175. Maakt men zich schuldig aan
doodzonde, wanneer men als katholiek bij
de a.s. Kamerverkiezingen zijn stem uit
brengt op een andere partij dan de R. K.
Staatspartij?
Antwoord. Men doet doodzonde als men
de wet Gods overtreedt in een groote zaak
met volle kennis en vrijen vviL De wet
Gods gebiedt, dat men gehoorzaamt aan
het wettig gestelde gezag. Als dus dat wet
tig gestelde gezag, met name de Kerkelijke
Overheid, de Bisschoppen, in de meest ern
stige bewoordingen hebben gewaarschuwd
en nog waarschuwen tegen de dwalingen
van Liberalisme, Communisme, Socialis
me en Nationaal Socialisme, dan moeten
we hieruit dus de gevolgtrekkking maken,
dat men de wet Gods in een groote zaak
overtreedt, wanneer men aan die partijen,
die deze dwalingen openlijk propageeren
en die verkeerde beginselen in praktijk
brengen, metterdaad een ernstige steun
vei leent.
En mij dunkt, dat men door zijn stem uit
te brengen op een van deze partijen deze
ernstige steun verleent. Want, al moge het
waar zijn, dat op een groot stemmenaan-
tal één stem van weinig invloed is, toch is
dat uitbrengen van die stem een daadwer
kelijke ongehoorzaamheid in een ernstige
zaak. Het kwaad wordt slechts nog grooter,
naarmate men door zijn daad meer invloed
uitoefent.
En betreffende de andere partijen, wier
leerstellingen niet met zooveel woorden
door het Kerkelijk Leergezag zijn veroor
deeld: het zou spreken van een verkeerde
mentaliteit als men het uitbrengen van zijn
stem afhankelijk maakte van het antwoord
op de vraag of men zich al dan niet aan
groot kwaad zou schuldig maken. Want
duidelijk genoeg hebben de Bisschoppen er
meerdere malen op gewezen, dat in de te
genwoordige omstandigheden het van het
allergrootste belang is, dat de eenheid on
der de katholieken ook op het politieke
terrein behouden blijft.
Als we hier nu in dit antwoord een toe
passing gegeven hebben van de Zedenwet
over het groote kwaad op de door U ge
vraagde materie, dan hebben we hiermee
natuurlijk een algemeene toepassing wil
len geven, een objectief antwoord willen
geven. We willen hiermee zeggen: we moe
ten nooit hard oordeelen over de menschen.
Want er blijven er altijd een groot aantal,
die niettegenstaande de duidelijkste leering
en leiding toch doof blijven. Komt dit voort
uit een geest van hoogmoed, dan zijn ze
niet te verontschuldigen; maar het kan ook
voortkomen uit een soort van ongenees
lijke, geestelijke domheid, die heel veel
doet verontschuldigen.
Correspondentie-adres: Mr. A. Diepen-
brock, Seminarie Hageveld, Heemstede.
DEZE APOLOGETISCHE VRAGEN-
RUBRIEK STAAT OPEN VOOR ONZE
ABONNé'S. MEN KAN ZICH RICHTEN
RECHTSTREEKS TOT DEN ZEEREERW.
ZEERGEL. HEER MR. A. DIEPENBROCK
LEERAAR SEMINARIE HAGEVELD,
HEEMSTEDE.
Leiders, die geen gelijk bleken te hebben.
HITLER, MUSSOLINI,
DEGRELLE.
Een Duitsche ziekte; wat De
Bono verried; geestelijk-
heid belasterd.
m (slot).
In dit laatste artikel zullen wij, gelijk
aangekondigd, de opvattingen van „fascis-
tisch-gezinden", waarmede wij in aanra
king kwamen, aan eenige min of meer re
cente gebeurtenissen toetsen.
Wij gaven reeds te kennen, dat, als men
deze lieden mag gelooven, Hitler, Musso
lini, Degrelle en consorten niet alleen vol
komen juist zijn in hetgeen zij verkondi
gen, maar dat het bovendien, van moreel
standpunt beschouwd, allemaal even gaaf
en zuiver is. Beginnen we met Hitier:
Het komt niet in hem op, zich af te vra
gen, of bijvoorbeeld de eenzijdige verdrags
schendingen door Duitschland, met een be
roep op het feit, dat de onderteekening van
het verdrag van Versailles niet het onder
schrijven van een vrijwillig aangegane
overeenkomst, maar van een opgedrongen
dictaat was, nu wel allemaal te verdedigen
zijn, gelijk Hitier en de zijnen willen doen
gelooven.
Of is men dan geheel vergeten, dat
Duitschland in Augustus 1914, het neutrale
en onschuldige België binnenviel en dat de
toenmalige rijkskanselier von Bethman
Holweg openlijk in den Duitschen rijksdag
verklaarde: „Wij begaan een onrecht, maar
we zullen het goedmaken". Maar nooit wil
de Duitschland later, toen het den oorlog
nog niet verloren had, de toezegging doen,
dat het België zou ontruimen.
Duitschland, dat het eerste van allen ge
heel gereed was voor den aanval, viel
daarop Noord-Frankrijk binnen en richtte
daar verwoestingen aan, die door geen mi
litaire noodzaak te rechtvaardigen waren.
Nu het verdrag van Versailles ter goed
making van wat de Duitschers door him
inval in België en Frankrijk hadden mis
dreven, hun zware financieele verlichtingen
oplegde en regelingenvoorschreef, waar
door Duitschland belet moest worden, bin
nen de eerste paar decennia zich opnieuw
te wapenen tot den aanval, poogde Duitsch
land, zoodra het zich weer sterk voelde,
van de al te knellende verplichtingen van
dat verdrag los te maken.
Wij willen het verdrag van Versailles
volstrekt niet in zijn geheel verdedigen,
maar meenen er toch op te moeten wijzen,
dat elk vredesverdrag 'in het oog van een
overwonnene een onrechtvaardigheid lijkt
en dat het altijd een eenzijdig dictaat is,
door den overwinnaar volgens de beginse
len van het oorlogsrecht opgelegd aan den
overwonnene.
Als elk vredesverdrag geschonden moest
worden, omdat het bepalingen bevat, die
de overwonnene tegen zijn wil heeft aan
vaard, dan zag het er in de wereld nog on
gelukkiger uit, dan het zulks op het oogen-
blik het geval is.
En wat voor waarde heeft men te hechten
aan een nieuw verdrag, dat den vrede met
Frankrijk voor 25 jaar moet waarborgen,
volgens het aanbod van Hitier, als Duitsch
land, zoodra het kans schoon ziet, zich van
zijn, zij het dan met tegenzin aangegane
verplichtingen, losmaakt, gelijk de ervaring
heeft bewezen?
Aan al deze dingen worden door de „fas-
cistisch-gezinden" van allerlei schakeering
niet gedacht. Hitier heeft groot gelijk, zeg
gen zij.
Zoo gaat het ook tenopzichte van de
kwestie der Jodenvervolging. De geestes
gesteldheid, die de Joden van alle mis
standen in de maatschappij de schuld geeft
en die, Goddank, in ons land tot nu toe
steeds onbekend was, wordt ook door al
die „fascistisch-georiënteerden" overgeno
men, zonder een schijn ook maar van cri-
tiek. Alleen maar geleid door de opzwee-
pende redevoeringen, elders tegen de Jo
den gehouden; zich geen rekenschap ge
vende van het onrechtvaardige en onchriste
lijke, in de Duitsche anti-Joden-maatrege
len belichaamd, keuren aanhangers van N.
S.B. en verwante bewegingen die maatre
gelen goed, de een openlijk, de ander be
dekt.
Terecht noemt de bekende Parijsche Ka
tholieke philosoof, J. Maritain, het antise
mitisme een „pathologisch verschijnsel",
dat een ziekelijke verandering van het
christelijk bewustzijn openbaart. In plaats
van in de beproevingen, die God de wereld
overzendt, ook de straf te zien voor éigen
fouten en tekortkomingen en door liefde en
herstel de zwaarbeproefde maatschappij te
helpen redden, zet men zich vast op een
groot waandenkbeeld en beroept men zich
zelfs op de belangen van den godsdienst,
om een verontschuldiging te fantaseeren
voor het feit, dat men zijn gevoelens van
haat en van eigen schuldbesef opluchting
wil verschaffen door zich op onchristelijke
wijze te keeren tegen hen, die eens waren
Gods uitverkoren volk. Tot zoover over
de Jodenvervolging.
Nemen wij vervolgens de kwestie: Italië-
Abessynië. Ook hier werden weer, geheel
onder invloed van de meesleepende rheto-
riek van een Mussolini, de eenzijdige ver-
dragsscheiidingen door Italië ten opzichte
van Abessynië en van den Volkenbond als
volkomen geoorloofd door de „fascistisch-
gezinden" hier te lande aanvaard en ver
dedigd.
Mussolini had zelfs de brutaliteit Abes
synië tot den aanvaller te stempelen en
heel het koor van N.S.B.-ers, fascisten enz.,
dat men in eigen kring kon beluisteren,
galmde dat in refrein na, evenals de phra-
sen over de wilde negerhorden, die ge
tuchtigd en beschaafd gemaakt moesten
worden.
En wat blijkt uit het onlangs gepubli
ceerde en met een inleiding van Musso
lini voorziene boek van generaal De Bono,
den eersten opperbevelhebber in Italië's
jongsten oorlog tegen Abessynië? Men
luistere:
In 1932 werden reeds gelden uitgetrok
ken voor een weg, bedoeld als een krijgs-
weg, achter het tegen Abessynië op te rich
ten front
In 1933 vroeg De Bono, die met Mussolini
toen reeds overwoog wat men praktisch
moest doen in een geval van een oorlog
met Abessynië, om de „eer" van hem (De
Bono) dien krijg te laten voeren. Musso
lini stemde toe en had zich, volgens De
Bono, er toen reeds rekenschap van gege
ven, dat de kwestie opgelost moest worden
vóór of in 1936.
Men was in tusschen zoo zeer van Abes-
synië's vredelievendheid overtuigd, dat de
duce begin 1936 aan De Bono schreef: „In
dien de negus geen plan heeft om ons aan
te vallen, moeten wij zelf het initiatief ne
men".
In October 1935 tenslotte nam Italië dit
initiatief en zulks, nadat het nog een jaar
voor het uitbreken van dezen oorlog, nJ.
op 3 October 1934, bij notawisseling met
Abessynië verklaard had, geen aanvallende
bedoelingen tegen dit land te koesteren en
nog pas in Maart 1935 zijn bereidheid had
te kennen gegeven, het geschil met Abes
synië volgens art. 15 van het Volkenbonds
verdrag te zullen behandelen.
Toch was Mussolini in de oogen van de
„fascistisch-gezinden" hier te lande een
toonbeeld van oprechtheid en eerlijkheid
ten opzichte van de zoogenaamde Abessyni-
sche „intriganten".
Een soortgelijke mentaliteit toonen deze
heer en ten opzichte van den rexisten-leider,
Léon Degrelle, die zich geroepen acht om
heel België schoon te bezemen van de cor
ruptie der partijen, der pers, kortom van
alles, wat volgens rexistenbegrip niet vol
komen gaaf en zuiver is. Wat hij, Degrelle,
beoogt, zal niet alleen staat en volk, maar
ook Kerk en godsdienst ten goede komen,
zoo wordt door zijn bewonderaars ook hier
te lande betoogd.
Uit het orgaan van genoemden heer De
grelle bleek intusschen, dat één der eerste
zorgen van een rexistenbewind zou zijn,
de tractementen der geestelijkén tot het
„levensminimum" (sic) terug te brengen.
Degrelle schreef: „De rexistische staat zal
nooit boven dat strikt levens-minimum
gaan". En verder: „In 't belang van de Kerk
zelf moeten wij ons daartoe beperken".
Verder heet het: „Het is voor ons een plicht
ervoor te zorgen, dat de geestelijkheid in
nauwe aanraking met de heilige armoede
de zuiverheid van haar zending weder-
vindt". Dan volgt een zinspeling op het ge
not van Bourgogne en sigaren, waarna een
zedepreek ten beste wordt gegeven, welke
de Belgische geestelijkheid voorhoudt, dat
ze alles te winnen heeft bij een hard leven
gelijk aan dat van den pastoor van Ars en
Don Bosco. „Onze geestelijkheid lijdt aan
verslappin', zoo gaat Degrelle verder. „Het
land heeft priesters noodig, die heiligen
zijn; priesters, die menschelijke vreugden
onder den voet vertreden; priesters, die al
len ons volk het voorbeeld geven van zelf
verloochening, van versterving, van ver
achting voor de gemakken des levens". Tot
zoover Degrelle.
Zulke, in den vorm van een zedepreek
uitgeoefende critiek op de in overgroote
meerderheid werkelijk om haar deugd en
zielenijver bewonderenswaardige Belgische
geestelijkheid hoort men, als men zich in
de „fascistisch-georiënteerde" kringen hier
te lande beweegt, met bijval begroeten.
Het is intusschen een feit, dat de tracte
menten der Belgische geestelijkheid reeds
beslist onvoldoende zijn, om den geestelij
ken een behoorlijk bestaan te verzekeren.
En toch wordt zulk onverantwoordelijk
en onrechtvaardig geschrijf, met zijn insi
nueerend zinspelen op Bourgogne en siga
ren, zonder eenige reserve geloofd door de
gelijkgezinden van Degrelle in België, maar
ook hier te lande. De geestelijken moeten
volgens die heeren, behalve de zware ver
plichtingen van celibaat en andere lasten,
hun door him heilig ambt opgelegd, bij alle
offers, die hun verheven bediening van hen
vraagt, ook nog menschelijke vreugden on
der den voet vertreden.
Alsof ook de priester geen mensch is,
uit geest en stof bestaande, voor wien naast
de geestelijke inspanning en naast zijn vele
offers, tenslotte toch ook ruimte moet blij
ven voor de kleine vreugden van mate-
rieelen aard, waaraan ieder mensch van
dezen tijd, hij moge dan nog zoo idealis
tisch en vergeestelijkt zijn, af en toe be
hoefte heeft, teneinde zijn taak naar behoo-
ren te kunnen blijven vervullen.
Menschen, die zelf volop de vreugden
kennen van het familie- en gezelschapsle
ven, die zelf in materieel opzicht zich niets
ontzeggen, hitsen hun medemenschen of)
tegen de geestelijkheid, die maar zonder
eenig bewijs wordt beschuldigd van ver
slapping en van een te weelderig leven,
terwijl de talrijke offers, die onze geeste
lijken te brengen hebben, eenvoudigweg
worden genegeerd.
Zulk een in haar algemeenheid onjuiste
en dus lasterlijke beschuldiging, zulk een
ongeoorloofd middel schijnt den aanhan
gers van het rexisme en verwante bewegin
gen ook hier te lande „heilig" toe ter be
reiking van het doel: het scheppen van een
„gaaf volk".
NOORD WIJKERHOUT
Klooster jubileum.
De 24ste Mei hoopt de eerw. zuster Co-
lumba, in de wereld mej. Johanna van
Elk, geboren te Noordwijkerhout, thans
te Utrecht, haar 40-jarig kloosterjubileum
te vieren.
RECHTZAKEN
HAAGSCHE RECHTBANK.
Overtreding van de loterijwet.
Wegens overtreding van de Loterijwet
stond gistermorgen voor het Haagsche kan
tongerecht terecht de koopman W. P.
A. O.
Hem werd tenlaste gelegd, dat hij in Sep
tember, October en November 1936 de ge
legenheid voor het publiek heeft openge
steld om deel te nemen aan de „ga-ok-
pools".
Deze voetbalpools waren als volgt geor
ganiseerd.
Door tusschenkomst van door verdachte
aangestelde agenten winkeliers en der
gelijke stelde hij biljetten verkrijgbaar,
die zoo waren opgesteld, dat men daarop
zijn verwachting kon invullen omtrent den
uitslag van een aantal voetbalwedstrijden.
Ten aanzien van eiken op het biljet voor
komenden wedstrijd kon men aangeven,
welke van beide clubs, naar men ver
wachtte, zou winnen of wel dat men een
gelijk spel verwachtte.
De deelnemers konden op de biljetten
desgewenscht een aantal verschillende
voorspellingen voor denzelfden wedstrijd
doen. Voor elke voorspelling voor de ge
heele reeks op het biljet voorkomende wed
strijden moest men 4 cent betalen met een
minimum van 8 cent. De ingekomen gelden
zou verdachte na aftrek van kosten verdee-
len en wel zoo, dat de deelnemer, die het
aantal punten zou hebben gelijk aan of het
dichtst gelegen bij de werkelijke uitkomst
der wedstrijden, 50 pet. zou krijgen van de
netto-opbrengst, de na hem volgende deel
nemer, die den uitslag het dichtst had be
naderd, 30 pet. enz.
De ambtenaar van het O. M. mr. Lange-
meyer, was van oordeel, dat de omstandig
heid, dat de biljetten er op zijn ingericht,
dat men vele verschillende uitslagen voor
dezelfde wedstrijden voorspellen, mede
brengt, dat redelijkerwijze te verwachten
is, dat de deelnemers het winnen van den
prijs niet in de eerste plaats zullen nastre
ven door te trachten zoo juist mogelijk de
uitslagen der wedstrijden te voorspellen,
maar vooral door een zoo groot mogelijk
aantal voorspellingen te'doen. Mede in ver
band met de omstandigheid, dat ook bij
een maximum van inzicht de uitslagen der
wedstrijden geenszins met zekerheid te
voorspellen is, meende de ambtenaar, dat
de deelnemers, op de kansbepaling geen
overwegenden invloed kunnen uitoefenen.
Hij achtte de Loterijwet overtreden en
vroeg 25.boete subs. 15 dagen hechte
nis.
De verdediger, mr. A. P. C. Peters, hield
een uitvoerig pleidooi, waarin hij o.m. uit
eenzette, dat het juiste percentage van den
overwegenden invloed niet is vast te leg
gen, echter was pleiter van meening, dat
dit percentage veilig op circa 75 pet. kan
worden gesteld..
Hij achtte de overtreding niet bewezen
en vroeg vrijspraak.
De ambtenaar stelde den verdediger de
vraag, of aangetoond kan worden, dat er
wel eens deelnemers zijn geweest, die een
eersten prijs gewonnen hebben door slechts
twee voorspellingen omtrent elk der wed
strijden te doen. In dat geval zou de zaak
voor hem veranderen.
De verdediger beantwoordde deze vraag
bevestigend. De kantonrechter, mr. van
Haeften, stelde de verdere behandeling
daarop uit tot Donderdag 27 Mei.
BIGAMIST VEROORDEELD.
De Haarlemsche rechtbank heeft den 50-
jarigen inwoner van Haarlem, die onlangs
terechtstond voor het opzettelijk aangaan
van een dubbel huwelijk, conform den
eisch veroordeeld tot een jaar gevangenis
straf. Verdachte was in Engeland getrouwd
met een meisje, dat in dienstbetrekking
bij hem was geweest. Hij was op het tijd
stip waarop dit tweede huwelijk werd ge
sloten nog niet gescheiden van zijn eerste
vrouw.
KOOPT BIJ HEN,
DIE IN U W DAGBLAD
ADVERTEEREN