LICtIT IN DUIJTCDNII De epidemie van het sentiment. VRIJDAG 21 MEI 1937 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BUD - PAG. 9 VD.AGEN OVEQ Om GELOOF Vraag 172. Ik was onlangs tegenwoordig bij de toediening van het H. Doopsel aan een volwassene. Voordat de priester een aanvang nam met de ceremoniën, nam hij den doopeling mee naar de biecht stoel. Mijn vraag is nu: moest die per soon dan eerst biechten? Maar niemand kan toch geldig het Sacrament der biecht ontvangen voordat hij gedoopt is? Antwoord. Ter verduidelijking van het antwoord maken we eerst onderscheid tusschen twee mogelijkheden: ten eerste: de oandidaat ontving het doop sel onvoorwaardelijk; ten twee de: hij werd onder voorwaarde gedoopt, (overgedoopt). Ten eerste: Een volwassene wordt on voorwaardelijk gedoopt, als vaststaat, dat hij nooit gedoopt is, ook niet in een Pro- testantsche of schismatieke sekte. Door het doopsel wordt hij dan lid van de H. Kerk, ontvangt de heiligmakende genade; alle zonden van zijn geheele leven worden hem vergeven, maar alleen, als hij ook b e- r o u w heeft over die zonden, omdat zonder berouw nooit zonden vergeven kunnen worden. Nu is het beste middel om dat berouw op te wekken, dat hij eerst gaat biechten, d. w. z. die zonden gaat b e- 1 ij d e n. Alleen dus om berouw op te wek ken is het nuttig (niet noodzakelijk), dat hij eerst biecht; de absolutie wordt dan na tuurlijk niet gegeven; hij kan deze niet geldig ontvangen, en zijn zonden worden vergeven door het doopsel. Ten tweede: misschien is u tegenwoor dig geweest bij het doopsel van iemand, die vroeger reeds in een Protestantsche sekte of schismatieke Kerk het doopsel had ontvangen, maar die geen zekere be wijzen kon overleggen, dat hij geldig was gedoopt. Wenscht zoo iemand nu te worden opge nomen in de Katholieke Kerk, dan wordt hij met toestemming van den bisschop „overgedoopt", wordt hem het doopsel-on der-voorwaarde toegediend. Volledigheids halve voegen we er hier aan toe, dat de uitdrukking „overdo open" eigenlijk onjuist is, omdat de mensch maar ééns ge doopt kan worden. De Kerk dient het doopsel-onder-voorwaarde toe, om z e- k e r h e i d te hebben van het doopsel, dat toch immers een noodzakelijk middel is ter zaligheid. Wordt nu iemand onder voorwaarde her doopt, dan moet de priester ook rekening houden met de mogelijkheid, dat het vroe gere doopsel geldig is geweest. Want, zou dat het geval zijn, zou dat doopsel geldig zijn geweest, dan worden de zonden, die na dat doopsel zijn bedreven niet verge ven door het nieuwe doopsel-onder-voor- waarde, omdat dit laatste dan geen echt doopsel is. Die zonden worden dan alleen vergeven door het Sacrament der Biecht of door een volmaakt berouw: in ieder geval moeten die zonden eenmaal in een goede biecht beleden worden. Dus in dit laatste geval: Hij gaat biech ten en ontvangt onder voorwaarde de absolutie. Was zijn eerste doopsel gel dig, dan worden hem de zonden in de biecht vergeven, was het ongeldig, dan worden de zonden hem vergeven in hét doopsel, dat hij nu gaat ontvangen. Vraag 173. Op het hoofdaltaar in onze kerk staan eenige afbeeldingen, die ik niet begrijp. Het zijn er vier. Aan de evangelie zijde een engel en een leeuwenkop; aan de epistelzijde een stierenkop en een roof vogel. Welke beteekenis hebben deze voor stellingen? Antwoord. Deze afbeeldingen zijn de zinnebeeldige voorstellin gender vier evangelisten, reeds gebruikelijk sinds de vierde eeuw. De eerste voorstelling is niet die van een gel, al zou men dat meenen, omdat deze gevleugeld is voorgesteld. Maar: ook de andere wezens zullen wellicht met vleugelen zijn voorgesteld. Het is de voor stelling van een mensch, omdat de eerste evangelist, Matthaeus, zijn evange lie begint met de menschelijke afkomst van Christus. De tweede is die van een leeuw, om dat de tweede evangelist, Marcus, zijn evangelie begint met het optreden van Joannes den Dooper in de woestijn, waar leeuwen worden aangetroffen; ofwel (vol gens anderen), omdat de prediking van Joannes den Boetgezant weerklonk als het gebrul van een leeuw. De derde is die van een rund, het gewone offerdier, omdat de-derde Evange list, Lucas, zijn evangelie begint met het offer van Zacharias. De vierde is die van een adelaar, omdat Joannes, die vierde evangelist, zijn evangelie aanvangt met de eeuwige geboor te van God den Zoon uit den Vader, en door de verheven Woorden: „In den beginne was het woord en het woord was bij God enz." meteen als met de vleugelslag van een adelaar zich boven het aardsche verheft tot het hoogste der hemelen. I Vraag 174. Zou het mogelijk zijn, dat iemand, die niet in God gelooft, toch nog in den Hemel komt? Ik bedoel hier na tuurlijk diegenen, die geheel buiten hun schuld in algeheele godsdienstloosheid zijn opgevoed, zooals in Rusland. Aantwoord. Neen, dat is niet mogelijk, althans niet voor iemand, die het gebruik heeft van zijn volle verstand. Want, al wendt men nog zooveel pogingen aan, om iemand stelselmatig te houden buiten iedere openbaring en iedere kennis omtrent God, toch behoudt de mensch zijn verstand, waarmede hij uit de kennis van de zicht bare wereld noodzakelijk moet komen tot de kennis van de zichtbaren Schepper. De goddelooze opvoeding, de omgang met me- demenschen, die met God en godsdienst spotten, het feit, dat men aan lectuur niets anders onder de oogen krijgt dan boeken en kranten, die God en godsdienst op de meest felle manier aanvallen, ofwel, wat nog erger is, het bestaan van God eenvou digweg negeeren, dat alles kan wel twijfel in den geest doen binnensluipen, maar er kunnen geen menschen zijn die, na een oprecht en onbevooroordeeld onder zoek, het bestaan van God met zielsover- tuiging gedurende geruimen tijd looche- Deze kennis van God is eigenlijk iets an ders dan het „gelooven" in God. God kan niet alleen gekend worden uit de schep ping door de natuurlijke rede, maar ook kan men in God „gelooven" uit de boven natuurlijke Openbaring, want „God heeft dikwijls en op velerlei wijzen gesproken tot de menschen" (Hebr. I, 1). Ofschoon het in den tegenwoordigen toestand, waar in het menschelijk geslacht verkeert, wel moeilijk zal zijn om iemand geheel te hou den buiten de bovennatuurlijke Openba ring, toch is het geval niet denkbeeldig, dat iemand niet met de geopenbaarde godsdienst in aanraking komt, en dus nooit hoort van de H. Drieëenheid en van de menschwording en kruisdood van God den Zoon. 't Wordt dan door de godgeleerden betwist of het uitdrukkelijk geloof aan deze waarheden een noodzakelijk middel ter za ligheid zijn. St. Thomas van Aqume zegt: „Het behoort tot de goddelijke Voor zienigheid aan een ieder de noodige mid delen ter zaligheid te geven, indien hij van zijn kant er geen beletsel tegen stelt". Als iemand in de wouden, tusschen de wilde dieren opgegroeid, de uitspraak van zijn natuurlijk verstand volgt bij het zoe ken van het goede en het vluchten van het kwade, moet men voor zeker horden, dat God hem door een inwendige ingeving zal openbaren, wat hij noodzakelijk geloo ven moet. Vraag 175. Maakt men zich schuldig aan doodzonde, wanneer men als katholiek bij de a.s. Kamerverkiezingen zijn stem uit brengt op een andere partij dan de R. K. Staatspartij? Antwoord. Men doet doodzonde als men de wet Gods overtreedt in een groote zaak met volle kennis en vrijen vviL De wet Gods gebiedt, dat men gehoorzaamt aan het wettig gestelde gezag. Als dus dat wet tig gestelde gezag, met name de Kerkelijke Overheid, de Bisschoppen, in de meest ern stige bewoordingen hebben gewaarschuwd en nog waarschuwen tegen de dwalingen van Liberalisme, Communisme, Socialis me en Nationaal Socialisme, dan moeten we hieruit dus de gevolgtrekkking maken, dat men de wet Gods in een groote zaak overtreedt, wanneer men aan die partijen, die deze dwalingen openlijk propageeren en die verkeerde beginselen in praktijk brengen, metterdaad een ernstige steun vei leent. En mij dunkt, dat men door zijn stem uit te brengen op een van deze partijen deze ernstige steun verleent. Want, al moge het waar zijn, dat op een groot stemmenaan- tal één stem van weinig invloed is, toch is dat uitbrengen van die stem een daadwer kelijke ongehoorzaamheid in een ernstige zaak. Het kwaad wordt slechts nog grooter, naarmate men door zijn daad meer invloed uitoefent. En betreffende de andere partijen, wier leerstellingen niet met zooveel woorden door het Kerkelijk Leergezag zijn veroor deeld: het zou spreken van een verkeerde mentaliteit als men het uitbrengen van zijn stem afhankelijk maakte van het antwoord op de vraag of men zich al dan niet aan groot kwaad zou schuldig maken. Want duidelijk genoeg hebben de Bisschoppen er meerdere malen op gewezen, dat in de te genwoordige omstandigheden het van het allergrootste belang is, dat de eenheid on der de katholieken ook op het politieke terrein behouden blijft. Als we hier nu in dit antwoord een toe passing gegeven hebben van de Zedenwet over het groote kwaad op de door U ge vraagde materie, dan hebben we hiermee natuurlijk een algemeene toepassing wil len geven, een objectief antwoord willen geven. We willen hiermee zeggen: we moe ten nooit hard oordeelen over de menschen. Want er blijven er altijd een groot aantal, die niettegenstaande de duidelijkste leering en leiding toch doof blijven. Komt dit voort uit een geest van hoogmoed, dan zijn ze niet te verontschuldigen; maar het kan ook voortkomen uit een soort van ongenees lijke, geestelijke domheid, die heel veel doet verontschuldigen. Correspondentie-adres: Mr. A. Diepen- brock, Seminarie Hageveld, Heemstede. DEZE APOLOGETISCHE VRAGEN- RUBRIEK STAAT OPEN VOOR ONZE ABONNé'S. MEN KAN ZICH RICHTEN RECHTSTREEKS TOT DEN ZEEREERW. ZEERGEL. HEER MR. A. DIEPENBROCK LEERAAR SEMINARIE HAGEVELD, HEEMSTEDE. Leiders, die geen gelijk bleken te hebben. HITLER, MUSSOLINI, DEGRELLE. Een Duitsche ziekte; wat De Bono verried; geestelijk- heid belasterd. m (slot). In dit laatste artikel zullen wij, gelijk aangekondigd, de opvattingen van „fascis- tisch-gezinden", waarmede wij in aanra king kwamen, aan eenige min of meer re cente gebeurtenissen toetsen. Wij gaven reeds te kennen, dat, als men deze lieden mag gelooven, Hitler, Musso lini, Degrelle en consorten niet alleen vol komen juist zijn in hetgeen zij verkondi gen, maar dat het bovendien, van moreel standpunt beschouwd, allemaal even gaaf en zuiver is. Beginnen we met Hitier: Het komt niet in hem op, zich af te vra gen, of bijvoorbeeld de eenzijdige verdrags schendingen door Duitschland, met een be roep op het feit, dat de onderteekening van het verdrag van Versailles niet het onder schrijven van een vrijwillig aangegane overeenkomst, maar van een opgedrongen dictaat was, nu wel allemaal te verdedigen zijn, gelijk Hitier en de zijnen willen doen gelooven. Of is men dan geheel vergeten, dat Duitschland in Augustus 1914, het neutrale en onschuldige België binnenviel en dat de toenmalige rijkskanselier von Bethman Holweg openlijk in den Duitschen rijksdag verklaarde: „Wij begaan een onrecht, maar we zullen het goedmaken". Maar nooit wil de Duitschland later, toen het den oorlog nog niet verloren had, de toezegging doen, dat het België zou ontruimen. Duitschland, dat het eerste van allen ge heel gereed was voor den aanval, viel daarop Noord-Frankrijk binnen en richtte daar verwoestingen aan, die door geen mi litaire noodzaak te rechtvaardigen waren. Nu het verdrag van Versailles ter goed making van wat de Duitschers door him inval in België en Frankrijk hadden mis dreven, hun zware financieele verlichtingen oplegde en regelingenvoorschreef, waar door Duitschland belet moest worden, bin nen de eerste paar decennia zich opnieuw te wapenen tot den aanval, poogde Duitsch land, zoodra het zich weer sterk voelde, van de al te knellende verplichtingen van dat verdrag los te maken. Wij willen het verdrag van Versailles volstrekt niet in zijn geheel verdedigen, maar meenen er toch op te moeten wijzen, dat elk vredesverdrag 'in het oog van een overwonnene een onrechtvaardigheid lijkt en dat het altijd een eenzijdig dictaat is, door den overwinnaar volgens de beginse len van het oorlogsrecht opgelegd aan den overwonnene. Als elk vredesverdrag geschonden moest worden, omdat het bepalingen bevat, die de overwonnene tegen zijn wil heeft aan vaard, dan zag het er in de wereld nog on gelukkiger uit, dan het zulks op het oogen- blik het geval is. En wat voor waarde heeft men te hechten aan een nieuw verdrag, dat den vrede met Frankrijk voor 25 jaar moet waarborgen, volgens het aanbod van Hitier, als Duitsch land, zoodra het kans schoon ziet, zich van zijn, zij het dan met tegenzin aangegane verplichtingen, losmaakt, gelijk de ervaring heeft bewezen? Aan al deze dingen worden door de „fas- cistisch-gezinden" van allerlei schakeering niet gedacht. Hitier heeft groot gelijk, zeg gen zij. Zoo gaat het ook tenopzichte van de kwestie der Jodenvervolging. De geestes gesteldheid, die de Joden van alle mis standen in de maatschappij de schuld geeft en die, Goddank, in ons land tot nu toe steeds onbekend was, wordt ook door al die „fascistisch-georiënteerden" overgeno men, zonder een schijn ook maar van cri- tiek. Alleen maar geleid door de opzwee- pende redevoeringen, elders tegen de Jo den gehouden; zich geen rekenschap ge vende van het onrechtvaardige en onchriste lijke, in de Duitsche anti-Joden-maatrege len belichaamd, keuren aanhangers van N. S.B. en verwante bewegingen die maatre gelen goed, de een openlijk, de ander be dekt. Terecht noemt de bekende Parijsche Ka tholieke philosoof, J. Maritain, het antise mitisme een „pathologisch verschijnsel", dat een ziekelijke verandering van het christelijk bewustzijn openbaart. In plaats van in de beproevingen, die God de wereld overzendt, ook de straf te zien voor éigen fouten en tekortkomingen en door liefde en herstel de zwaarbeproefde maatschappij te helpen redden, zet men zich vast op een groot waandenkbeeld en beroept men zich zelfs op de belangen van den godsdienst, om een verontschuldiging te fantaseeren voor het feit, dat men zijn gevoelens van haat en van eigen schuldbesef opluchting wil verschaffen door zich op onchristelijke wijze te keeren tegen hen, die eens waren Gods uitverkoren volk. Tot zoover over de Jodenvervolging. Nemen wij vervolgens de kwestie: Italië- Abessynië. Ook hier werden weer, geheel onder invloed van de meesleepende rheto- riek van een Mussolini, de eenzijdige ver- dragsscheiidingen door Italië ten opzichte van Abessynië en van den Volkenbond als volkomen geoorloofd door de „fascistisch- gezinden" hier te lande aanvaard en ver dedigd. Mussolini had zelfs de brutaliteit Abes synië tot den aanvaller te stempelen en heel het koor van N.S.B.-ers, fascisten enz., dat men in eigen kring kon beluisteren, galmde dat in refrein na, evenals de phra- sen over de wilde negerhorden, die ge tuchtigd en beschaafd gemaakt moesten worden. En wat blijkt uit het onlangs gepubli ceerde en met een inleiding van Musso lini voorziene boek van generaal De Bono, den eersten opperbevelhebber in Italië's jongsten oorlog tegen Abessynië? Men luistere: In 1932 werden reeds gelden uitgetrok ken voor een weg, bedoeld als een krijgs- weg, achter het tegen Abessynië op te rich ten front In 1933 vroeg De Bono, die met Mussolini toen reeds overwoog wat men praktisch moest doen in een geval van een oorlog met Abessynië, om de „eer" van hem (De Bono) dien krijg te laten voeren. Musso lini stemde toe en had zich, volgens De Bono, er toen reeds rekenschap van gege ven, dat de kwestie opgelost moest worden vóór of in 1936. Men was in tusschen zoo zeer van Abes- synië's vredelievendheid overtuigd, dat de duce begin 1936 aan De Bono schreef: „In dien de negus geen plan heeft om ons aan te vallen, moeten wij zelf het initiatief ne men". In October 1935 tenslotte nam Italië dit initiatief en zulks, nadat het nog een jaar voor het uitbreken van dezen oorlog, nJ. op 3 October 1934, bij notawisseling met Abessynië verklaard had, geen aanvallende bedoelingen tegen dit land te koesteren en nog pas in Maart 1935 zijn bereidheid had te kennen gegeven, het geschil met Abes synië volgens art. 15 van het Volkenbonds verdrag te zullen behandelen. Toch was Mussolini in de oogen van de „fascistisch-gezinden" hier te lande een toonbeeld van oprechtheid en eerlijkheid ten opzichte van de zoogenaamde Abessyni- sche „intriganten". Een soortgelijke mentaliteit toonen deze heer en ten opzichte van den rexisten-leider, Léon Degrelle, die zich geroepen acht om heel België schoon te bezemen van de cor ruptie der partijen, der pers, kortom van alles, wat volgens rexistenbegrip niet vol komen gaaf en zuiver is. Wat hij, Degrelle, beoogt, zal niet alleen staat en volk, maar ook Kerk en godsdienst ten goede komen, zoo wordt door zijn bewonderaars ook hier te lande betoogd. Uit het orgaan van genoemden heer De grelle bleek intusschen, dat één der eerste zorgen van een rexistenbewind zou zijn, de tractementen der geestelijkén tot het „levensminimum" (sic) terug te brengen. Degrelle schreef: „De rexistische staat zal nooit boven dat strikt levens-minimum gaan". En verder: „In 't belang van de Kerk zelf moeten wij ons daartoe beperken". Verder heet het: „Het is voor ons een plicht ervoor te zorgen, dat de geestelijkheid in nauwe aanraking met de heilige armoede de zuiverheid van haar zending weder- vindt". Dan volgt een zinspeling op het ge not van Bourgogne en sigaren, waarna een zedepreek ten beste wordt gegeven, welke de Belgische geestelijkheid voorhoudt, dat ze alles te winnen heeft bij een hard leven gelijk aan dat van den pastoor van Ars en Don Bosco. „Onze geestelijkheid lijdt aan verslappin', zoo gaat Degrelle verder. „Het land heeft priesters noodig, die heiligen zijn; priesters, die menschelijke vreugden onder den voet vertreden; priesters, die al len ons volk het voorbeeld geven van zelf verloochening, van versterving, van ver achting voor de gemakken des levens". Tot zoover Degrelle. Zulke, in den vorm van een zedepreek uitgeoefende critiek op de in overgroote meerderheid werkelijk om haar deugd en zielenijver bewonderenswaardige Belgische geestelijkheid hoort men, als men zich in de „fascistisch-georiënteerde" kringen hier te lande beweegt, met bijval begroeten. Het is intusschen een feit, dat de tracte menten der Belgische geestelijkheid reeds beslist onvoldoende zijn, om den geestelij ken een behoorlijk bestaan te verzekeren. En toch wordt zulk onverantwoordelijk en onrechtvaardig geschrijf, met zijn insi nueerend zinspelen op Bourgogne en siga ren, zonder eenige reserve geloofd door de gelijkgezinden van Degrelle in België, maar ook hier te lande. De geestelijken moeten volgens die heeren, behalve de zware ver plichtingen van celibaat en andere lasten, hun door him heilig ambt opgelegd, bij alle offers, die hun verheven bediening van hen vraagt, ook nog menschelijke vreugden on der den voet vertreden. Alsof ook de priester geen mensch is, uit geest en stof bestaande, voor wien naast de geestelijke inspanning en naast zijn vele offers, tenslotte toch ook ruimte moet blij ven voor de kleine vreugden van mate- rieelen aard, waaraan ieder mensch van dezen tijd, hij moge dan nog zoo idealis tisch en vergeestelijkt zijn, af en toe be hoefte heeft, teneinde zijn taak naar behoo- ren te kunnen blijven vervullen. Menschen, die zelf volop de vreugden kennen van het familie- en gezelschapsle ven, die zelf in materieel opzicht zich niets ontzeggen, hitsen hun medemenschen of) tegen de geestelijkheid, die maar zonder eenig bewijs wordt beschuldigd van ver slapping en van een te weelderig leven, terwijl de talrijke offers, die onze geeste lijken te brengen hebben, eenvoudigweg worden genegeerd. Zulk een in haar algemeenheid onjuiste en dus lasterlijke beschuldiging, zulk een ongeoorloofd middel schijnt den aanhan gers van het rexisme en verwante bewegin gen ook hier te lande „heilig" toe ter be reiking van het doel: het scheppen van een „gaaf volk". NOORD WIJKERHOUT Klooster jubileum. De 24ste Mei hoopt de eerw. zuster Co- lumba, in de wereld mej. Johanna van Elk, geboren te Noordwijkerhout, thans te Utrecht, haar 40-jarig kloosterjubileum te vieren. RECHTZAKEN HAAGSCHE RECHTBANK. Overtreding van de loterijwet. Wegens overtreding van de Loterijwet stond gistermorgen voor het Haagsche kan tongerecht terecht de koopman W. P. A. O. Hem werd tenlaste gelegd, dat hij in Sep tember, October en November 1936 de ge legenheid voor het publiek heeft openge steld om deel te nemen aan de „ga-ok- pools". Deze voetbalpools waren als volgt geor ganiseerd. Door tusschenkomst van door verdachte aangestelde agenten winkeliers en der gelijke stelde hij biljetten verkrijgbaar, die zoo waren opgesteld, dat men daarop zijn verwachting kon invullen omtrent den uitslag van een aantal voetbalwedstrijden. Ten aanzien van eiken op het biljet voor komenden wedstrijd kon men aangeven, welke van beide clubs, naar men ver wachtte, zou winnen of wel dat men een gelijk spel verwachtte. De deelnemers konden op de biljetten desgewenscht een aantal verschillende voorspellingen voor denzelfden wedstrijd doen. Voor elke voorspelling voor de ge heele reeks op het biljet voorkomende wed strijden moest men 4 cent betalen met een minimum van 8 cent. De ingekomen gelden zou verdachte na aftrek van kosten verdee- len en wel zoo, dat de deelnemer, die het aantal punten zou hebben gelijk aan of het dichtst gelegen bij de werkelijke uitkomst der wedstrijden, 50 pet. zou krijgen van de netto-opbrengst, de na hem volgende deel nemer, die den uitslag het dichtst had be naderd, 30 pet. enz. De ambtenaar van het O. M. mr. Lange- meyer, was van oordeel, dat de omstandig heid, dat de biljetten er op zijn ingericht, dat men vele verschillende uitslagen voor dezelfde wedstrijden voorspellen, mede brengt, dat redelijkerwijze te verwachten is, dat de deelnemers het winnen van den prijs niet in de eerste plaats zullen nastre ven door te trachten zoo juist mogelijk de uitslagen der wedstrijden te voorspellen, maar vooral door een zoo groot mogelijk aantal voorspellingen te'doen. Mede in ver band met de omstandigheid, dat ook bij een maximum van inzicht de uitslagen der wedstrijden geenszins met zekerheid te voorspellen is, meende de ambtenaar, dat de deelnemers, op de kansbepaling geen overwegenden invloed kunnen uitoefenen. Hij achtte de Loterijwet overtreden en vroeg 25.boete subs. 15 dagen hechte nis. De verdediger, mr. A. P. C. Peters, hield een uitvoerig pleidooi, waarin hij o.m. uit eenzette, dat het juiste percentage van den overwegenden invloed niet is vast te leg gen, echter was pleiter van meening, dat dit percentage veilig op circa 75 pet. kan worden gesteld.. Hij achtte de overtreding niet bewezen en vroeg vrijspraak. De ambtenaar stelde den verdediger de vraag, of aangetoond kan worden, dat er wel eens deelnemers zijn geweest, die een eersten prijs gewonnen hebben door slechts twee voorspellingen omtrent elk der wed strijden te doen. In dat geval zou de zaak voor hem veranderen. De verdediger beantwoordde deze vraag bevestigend. De kantonrechter, mr. van Haeften, stelde de verdere behandeling daarop uit tot Donderdag 27 Mei. BIGAMIST VEROORDEELD. De Haarlemsche rechtbank heeft den 50- jarigen inwoner van Haarlem, die onlangs terechtstond voor het opzettelijk aangaan van een dubbel huwelijk, conform den eisch veroordeeld tot een jaar gevangenis straf. Verdachte was in Engeland getrouwd met een meisje, dat in dienstbetrekking bij hem was geweest. Hij was op het tijd stip waarop dit tweede huwelijk werd ge sloten nog niet gescheiden van zijn eerste vrouw. KOOPT BIJ HEN, DIE IN U W DAGBLAD ADVERTEEREN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 9