DE LEIDSCHE COURANT
Correspondentie.
BetsyMenken, Hazerswoude.
Ik heb mijn lijst nog eens nagekeken en
daar vind ik op 12 Maart jouw naam ver
meld; ik begrijp niet, hoe jouw naam op
dien datum overgeslagen werd. Broertjes
verjaardag is ook genoteerd en ook van
Tini voor het volgend jaar. Martien is nog
veel te jong. En ga jij al naar de 3de klas?
Dat is fijn hcor! Of ik 10 voor Bijbelsche
Geschiedenis fijn vind? Nou maar, dat heb
ik nog nooit gekregen. Flink zoo! En ga
zoo door Betsy en je ouders zullen plezier
aan je beleven. Dag Nichtje! Groet vader
en moeder van me en Lourens en Tiny
niet vergeten! Voor jou de hand!
Pi et Horna n, Sassenheim.
Wel Piet, heb jij met zusjes hulp en zusjes
pen ook geprobeerd en vooral verrast om
ook eens een versje voor ons Hoekje te
maken? Dat is flink! Ik geloof, dat we in de
toekomst een goed medewerkertje krijgen
zullen. Voorloopig zal het nog zoogoed niet
gaan en zullen Sisca en de groote Ans wel
Piet ter zijde moeten staan. Hoe het ook
zij, ik laat jouw versje hier volgen al was
het alleen maar om jou een plezier te
doen en de andere Neefjes een voorbeeld
te geven hoe het kan en moet. Ik krijg ze
ker nog wel een brief van je. Daar komt
Piet en zal jullie eens vertellen, wat hij
doen zal als hij groot is. (De verjaardag is
genoteerd, Piet!).
ALS IK GROOT BEN.
Als ik later groot zal wezen,
Bouw ik een heusche vliegmachien:
Ik wil zoo graag, (wie zou niet willen!)
Héél wat van de wereld zien!
Ik ga heel ver, naar warme landen,
Vlieg dagenlang dan over zee;
En breng, als ik weer naar huis kom,
Een aapje dan nog mee.
Maar Moe zegt: .hoor eens broekeman",
„Zulke plannen, zeg, 't is daarvoor nog
wat vroeg"
„Enwil ik je eens wat vertellen:"
,Jk heb aan één aapje heusch genoeg".
Bep van Egmond, Alphen. De
volgende week laat ik de raadsels plaatsen.
Zie dan eens! En nu zou ik nog eens terug
komen op je mooien, langen brief. Wat
een cadeaux heb jij gehad, zeg! Neen, maar,
ik geloof, dat je wel twee keer per jaar
jarig zoudt willen zijn, is niet? Den Bosch
is een mooie stad. Ik ben er vaker geweest.
Maar Bep, wat ben jij al ver geweest! Sit-
tard viel zeker niet mee. Dat is een klein
stadje. Maar dan Arnhem! Dat is een stad
om niet te vergeten. De verjaardagen heb
ik genoteerd. Fernando Malini, heb ik niet
gelezen. Probeer nog eens aan verhaaltje
en lukt het niet, schrijf me dan maar een
langen brief! Dag Bep! Groet je ouders
van me en Corrie en Joop. Daag!
Sneeuwklokje, K a t w ij k.
Dank voor mooie briefje! Ik kan me be
grijpen dat zoo'n uitstapje naar Den Haag
en Scheveningen best bevallen is, en dat je
een keer per maand zoo'n toertje zou wil
len maken. Of ik ook al in Den Haag ge
weest ben? Zeker, al vaker! Ik vond het
er ook mooi en ga nooit 'andaar onvol
daan huiswaarts! Ja, ja, daar zijn ook
nichtjes, die ons Hoekje lezen! En wil je
ook mee gaan werken! Dat is aangenomen!
Begin al vast, aan een nieuwen, langen
brief, waarin je een uitstapje naar zee
beschrijft en wel zoo mooi, dat ik hem kan
laten afdrukken. Zul je? Dag Sneeuw
klokje! Ik wacht je schrijven af. Groeten
thuis! Voor jouw de hand!
Tot Woensdag!
Wie eer. brief schrijft, krijgt een ant
woord terug.
De hand voor u allen,
Oom W i m.
Ons eigen land.
door Anton Roels.
Er zijn zoovelen, die hun land niet kennen
En nooit nog toefden aan een Hollandsch
strand;
Er zijn zoovelen, die hun land versmaden
En steeds weer trekken naar het buitenland
En daarom zou ik allen willen roepen:
Ik roep het door den trechter van mijn
hand:
„Wij gaan niet mee met al die groote
troepen,
Die steeds weer reizen naar het
buitenland!"
„Wij blijven hier van ons mooi land
genieten!
Wij gaan naar Brabant, naar de mooie hei!
En als een dag de zon haar licht zal gieten
Dan maken Neerlands duinen ons pas blij!"
Zeg jongens is dat samen afgesproken?
'Welaan dan, denkt daar altijd aan!
En nimmer met dit woord van trouw
gebroken!
We zullen steeds het eerst naar Holland
gaan!"
wie zijn jarig
Van 14 tot en met 20 Mei.
14 Mei: Toosje v. d. Salm, Z woude Dorp.
14 Mei: Nico Langezaal, Zuidsingel 14.
14 Mei: Keesje Kraan, Koudekerk
14 Mei: Hubert van Mil, Hooge Rijndijk 163
15 Mei: Jopie Heuzen, Willemsstr. 32.
15 Mei: Eugène v. Tuyn, N. Rijn 59.
16 Mei: Jan Weber, Langebrug 25a.
16 Mei: Adriaan Schakenbos, Rijndijk A 262
Hazerswoude.
16 Mei: Piet Homan, Bijdorpstraat 15, te
Sassenheim.
16 Mei: Bertha Jeuyster, Tulpenstr. 4.
17 Mei: Anna Krol, Breestraat 149.
17 Mei: Alie Heek, Pr. Steinstr. 21a.
17 Mei: Jac. van Bergen Henegouwen, Aal
markt 12.
17 Mei: Henkie Walter, Zeemanslaan.
17 Mei: Wim Zoet. A 34, Oude Wetering.
18 Mei: Nico v. d. Ploeg, Hoogmade B 315.
18 Mei: Annie Meijer, Hazerswoude, Zon
neveldstraat 12.
18 Mei: Tiny Bakker, Koningstraat 39a.
19 Mei: Erich de Vogel, Rijndijk 142, Ha
zerswoude.
19 Mei: Ellie Rosier, Haarl.weg 9.
19 Mei: Marietje Stuifzand, Kwaakbrug 9,
Oegstgeest.
19 Mei: Rie Mank, Langeraar A 131.
20 Mei: Bep en Jan Koolloos, H. Morsch-
weg 112, Oegstgeest.
20 Mei: Irène Bernard, Kweekschool, Am
sterdam.
20 Mei: Jo Wokke, kweekschool, A'dam.
20 Mei: Kees en Annie v. d. Zijden, Stomp-
wijk.
20 Mei: Riet v. d. Meer, Hooge Rijndijk 142
Zoeterwoude.
20 Mei: Gerard Bakker, R'veen, Zuidhoek.
20 Mei: Herman Kerkhoven, Zevenhoven.
20 Mei: Alie Bolting, Berkheistraat, Was
senaar.
20 Mei: Johan Trip, Hansestraat 67.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie in deze lijst wil opgenomen worden
of bij het verlaten der school afgevoerd,
schrijve minstens 14 dagen voor den
verjaardag.
Oom Wim.
U vraagt?
1. Waar komt de uitdrukking vandaan:
de Augiasstal reinigen?
2. Wie heeft het „Leger des Heils" op
gericht?"
3. Hoe komt men aan het woord „gilden"?
4. Welke is de oudste godsdienst?
5. Wie is de uitvindei van het compas?
6. Welk zinnebeeld is „een slang"?
Wij antwoorden.
1. Augias was koning van Elis, liet 3000
runderen 40 jaar in den stal. Wie zou <Len
kunnen reinigen? Hercules wist raad. Hij
leidde de Peneus en Alpheus door den stal
en de stal was gereinigd. De uitdrukking
beteekent in fig. zin het in orde brengen
eener bijna onmogelijke taak.
2. William Booth in 1829 te Nottingham
geboren.
3. Een gild is een genootschap, vereeni-
ging, corporatie.
Vroeger, kwamen de gilden in de
Middeleeuwen voor in alle vakken,
teneinde elkanders belangen te be
hartigen. Om lid te worden moest men een
proefstuk leveren, teneinde te bewijzen,
dat men het vak verstond. Men had leden
of gildebroeders, en gezellen of leerlingen.
Oorspronkelijk was gild de vereeniging
om gezamenlijk te offeren. De plaats,
waar dit gebeurde, heette in het Fransch
logis; in 't Engelsch lodge; in het Italiaansch
loggia en bij de Duitschers sprak men van
Bauhütte.
4. De oudste is de religie van Israël en
is daardoor de bron en de oorsprong van
alle godsdiensten der aarde. Het Joden
dom en Christendom staan tot elkaar in
betrekking eenigszins als bloesem tot
vrucht.
5. De Chinees Chou-koeng 1120 vóór
Christus.
6. De slang, in den yorm van een cirkel
is het zinnebeeld van de eeuwigheid. (Zoo
stelden de Egyptenaren de eeuwigheid
voor).
Avond in hei bosch
van Cor van Diest.
't Wordt stil en duister
Boven 't looverdak,
Er beweegt meer geen enk'le tak
Klinkt niet meer 't zoet gefluister
Van 't voog'lenkoor.
Alom daalt de rust terneer,
't Ademt alles stille vrêe.
Avondstond! 't is als een innige bêe,
Die van d' aard opwelt tot den Heer:
Dat toch niets die zoete rust verstoo"
De eerste tandemtocht
door K. Wiebus.
I.
Van Puffelen zat, gezellig weggedoken
in een diepe clubfauteuil, z'n krantje te
spellen.
Z'n wederhelft, z'n 99 pet. zooals hij het
ook wel eens gekscherend uit drukte, zat
tegenover hem, en hield zich onledig met
een handwerkje.
Niets verstoorde de aangename stilte, al
leen hoorde men het monotone geluid van
de driftig-tikkende pendule, die op den
schoorsteenmantel stond.
„Hé vrouw, van Puffelen aan 't woord".
„Gut man, je laat me schrikken, wat heb
je nu opeens?"
„Hier luister 'ns: „Tandem te huur, a 25
cent per uur, is dat nou 'ns niks voor ons
beiden?"
„Wat zeg je daar nou, wij op een tan
dem, hoe kom je daarbij?" schaterlachte
de vrouw des huises.
„Ja, ja", hield van Puffelen aan, „wij
tweetjes op een tandem, 'n reuze-idee
vrouwtje-lief, je weet, ik kan perfect fiet
sen, en jij hebt het nooit kunnen leeren, nu
is er toch een goeie gelegenheid, om óók
eens iets van de fietssport te kunnen pro
fiteered ik ga natuurlijk vóórop zitten, jij
gaat achter, sturen behoef je niet, daar be
last ik mij mee, alleen maar trappen,
klaaraf", besluit van Puffelen met
een air, alsof hij zeggen wilde: „Probeer
me niet tegen te spreken, want dat helpt
je toch niet!"
„Wanneer zal de pret dan beginnen?"
vroeg mevrouw, die er langzaam-aan ook
iets voor was beginnen te voelen.
„Nou", opperde mijnheer van Puffelen,
„ik zou zoo zeggen, dat wij eerst maar is
zoo'n ding moesten gluren voor een paar
uur, alleen maar om ons een beetje eraan
te wennen, en als wij dan goed den
slag krijgen, nou, dan gaan we er eens een
heel'en dag- opuit, en dan gaan we naar
Arnhem, cm mijnheer en mevrouw Lucas
óók een bezoek te brengen, ze zullen het
wat origineel van ons vinden, als wij ze
zullen bezoeken op deze nieuwerwetsche
tweeman-trapfiets".
„Ja, dat zou aardig zijn", beaamde me
vrouw, die nu al heelemaal met het plan-
netpe van mijnheer ingenomen was.
En., daags daarna kwam van Puffelen
werkelijk thuis met de tweeman-trapfiets,
zooals van Puffelen hem gedoopt had. Hij
had een hekel aan vreemde woorden, en
hij vond dat de menschen, zooveel in hun
vermogen lag, moesten meehelpen, om in
Holland, óók Hollandsche woorden te ge
bruiken!
Tandem, wat was dat nou in 's hemels
naam voor een woord, tweemans-trap
fiets, dat was het juiste woord-
„Antje', brulde van Puffelen ander aan
de trap staande, „Antje, kom nu gauw
naar beneden, dan zullen we het toestel
eens probeeren!"
„Ja, maar, man, moet je niet eerst even
eten, guns, je komt toch pas van je werk,
of heb je geen trek?"
„Mensch", schreeuwde meneer, „denk je
nou, dat mij het kostelijke geld op den
rug groeit. Ik heb die tweeman, enzoo-
voorts, voor twee uren gehuurd en nou zal
ik daarvan om te eten nog minstens tien
kostelijke minuten moeten aftrekken, laat
naar je kijken". Van Puffelen zei het op
zoo'n angstwekkenden toon, alsof een der
gelijk iets wel een faillissement kon ople
veren.
Mevrouw wierp maar gauw een mantel
om, drukte een coquet klein hoedje op
haar blonde lokken en holde, naar bene
den, waar meneer al trappelend van onge
duld stond te wachten.
„Of je nooit komt", foeterde meneer, „ik
sta hier al een kostbare vijf minuten te
wachten, hier, vooruit, stap maar gauw op,
hier bij de stoep, natuurlijk, of wou je di
rect maar er opvliegen, midden op stra.at,
net alsof het je dagelijksche werk was?"
Mevrouw zei maar niets, maar heesch
zich, schichtig-bevend op het, door haar
man stevig vastgehouden vehikel.
(Wordt vervolgd).
NIEUWE RAADSELS
Ingezonden door Frans Bekkers.*
Raadsel I: Waarom ligt de visch op de
markt?
Raadsel II: Welke rozen vindt men zelfs
op zee?
Raadsel II: Wat staat er precies midden
in Amsterdam?
Raadsel IV: Welke bakker lust zijn eigen
baksel niet?
Raadsel V: Wat staat hier PLLL?
Raadsel VI: Welke fabrikanten zijn zeker,
dat hun fabrikaat wordt afgenomen?
Raadsel VII: Welke wagen heeft geen
wielen en gaat toch vooruit?
Raadsel VIII: Welke la trekt men nooit
open?
Raadsel IX: Wie zit er precies in een kan
bier?
Raadsel X: Wat beteekent dit tttttttt?
De opl. niet opsturen. Deze geeft Frans
de volgende week zelf.
Oom Wim.
DIERENTROUW
door Joh. de Grijs.
Het was op 'n koude gure winteravond,
dat boer de Jong huiswaarts keerde van do
markt, met een leege maag en moede bee-
nen, maar met een welgevulde buidel. Voor
een goeden prijs had hij z'n meegenomen
vee van de hand gedaan, had toen in „De
vergulde bierton" een hartversterkertjs
genomen en keerde pas 's avonds laat om
tien uur terug langs de besneeuwde velden.
„Huh", dacht hij in- zich zelf, „stel je nu
eens voor, dat er een roover op me af
kwam. Dan was ik meteen al mijn geld
kwijt, ja, ik zou nog van geluk mogen spre
ken, wanneer ik er heelhuids van afkwam.
Je leest tegenwoordig veel van menschen,
die langs een eenzame weg huiswaarts kee-
rend, plotseling lafhartig worden overval
len. Maar ik heb nog 'n revolver bij mij, die
met scherp geladen is, en met die hulp zal
er zoo gauw wel niets gebeuren. Met zoo'n
wapen voel je je ineens veel sterker".
Zoo sprak de man in zich zelf en aan
zijn woorden te hooren zou men denken,
dat hij nu juist niet zoo'n erge held was;
in elk geval, voor laf kan men hem toch
niet uitschelden, want, toen hij eensklaps
een zacht klagend gehuil hoorde, liep hij
er op af, in plaats van weg te loopen.
Het gehuil klonk intusschen voort, zacht
klagend, maar toch niet angstaanjagend en
spoedig herkende boer de Jong hierin 't
hulpgeroep van een hond.
„Een hond? Wat zou die hier moeten
doen?" De Jong keek scherp uit over den
besneeuwden weg en meende circa 10 Me
ter voor zich een donkere hoop te zien. Stil,
het geluid had nu opgehouden en boer de
Jong meende nu wat anders te hooren. Wat
was dat? Maar dat kon toch niet? Boer de
Jong stapte dichterbij en nu hoorde hij
zachtjes praten.
„Ja, stil maar .oude jongen, we zullen
nou wel gauw allerbei van ons lijden ver
lost zijn. Ja, stil maar, je bent 'n beste hond
geweest en je hebt gedaan wat je kon. Maar
ik voel 't dit is de laatste dag geweest.
Stil toch, wat is er dan? Jij jankt maar
door, foei, wees toch stil". Toen ging het
gepraat over in gemompel, maar hij luister
de er niet naar, hier was een man in nood
en was het zijn plicht, hem te redden! En
boer de Jong liep naar het geluid toe.
Spoedig ontdekte hij 'n oude- man, half
met sneeuw bedekt, op zijn rug liggend,
terwijl hij een hond liefkoosde. Ofschoon
hij naar de boer keek, scheen hij hem toch.
niet te bemerken; alleen de hond begon
diep te grommen.
„Wat is er, Fidel", mompelde de oude
man zachtjes en zoo hard hij nog kon, riep
hij: „Is daar iemand?"
„Wat?", dacht de boer, „ziet hij me niet?
Wel, dat's gek, zou de stakkerd soms blind
zijn?"
Voorzichtig boog hij zich voorover en
vroeg: „Kun je nog opstaan? Ik zal je hel
pen loopen".
Maar hij kreeg geen antwoord en scher
per toekijkend, bemerkte hij, dat de man
buiten kennis was geraakt. Een grijze baard
bedekte zijn ingevallen wangen en het was
te zien, dat hij langen tijd ontbering had
geleden.
„Wat zal ik nu doen?" vroeg de boer zich
af. „De man medenemen kan ik niet, daar
voor ben ik te moe en niet sterk genoeg,
hem laten liggen kan :k evenmin, maar wat
dan?" En besluiteloos keek hij voor zich.
De hond keek hem aan, alsof hij zijn
gedachten begreep en plotseling begon hij
te rennen.
„Waar gaat die naar toe?" dacht de Jong,
maar hij zou het gauw merken.
De hond rende naar een lichtje in de
verte, dat lichtje beteekende een boerderij,
het lamplicht scheen n.l. door de ruiten. De
hond vloog luid jankend en blaffend tegen
de deur op en kraste met de pooten over de
gladhouten paneelen der deur.
„Wat zullen we nou hebben?" riep de
boer in het huis. „Wacht eens even, we zul
len die brutale hond leeren" en hij pakte
het eerste 't beste wat hij zag, 'n hooivork
en deed de deur open. Jankend vloog de
hond op hem af, sprong tegen hem op en
rende de donkerte weer in. „Hij wil je ze
ker mee hebben", zei de boerin, die óók was
komen kijken. „Ja", zeide de boer, „je kon
wel eens gelijk hebben, ik zal voor de vei
ligheid de hooivork dan maar meenemen
en hij ging op weg. Spoedig daarna lag de
bedelaar in 'n hagelwit zacht bed met wol
len dekens en was de Jong op weg om 'n
priester te halen, want het was ondertus-
schen gebleken, dat de man vroeger ka
tholiek was geweest.
Toen werd de man bediend. Hierna ging
hij rechtop zitten en begon te vertellen: „Ik
DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS
van verleden Woensdag waren:
A: Ina, Jo, Mina, Hans.
B. Jaap, Arie, Henk.
C: Os, Hoorn, (Uithoorn).
D: kat, kat, wolf?
voel, dat ik den volgenden dag niet meer
zal halen", sprak hij, „en ik dank jullie
voor je moeite, die je aan mij gedaan hebt.
Neen, val me niet in de rede. Zooals je wel
gemerkt zult hebben, ben ik blind en heb
ik met bedelen te kost moeten verdienen.
Deze hond hier heeft me steeds geleid, hoe
wel hij het heel slecht bij me had, want
dikwijls had ik zelf niet genoeg te eten
en bleef er dus voor de hond bijna niets
over. Daarom heb ik maar één wensch:
verzorg Fidel goed, wanneer ik er niet meer
ben, want dat heeft hij verdiend. Och, be
loof me dat, je zult er geen spijt van héb
ben!"
„Ik heb al een hond en wat zou ik er
met twee moeten doen?" zei de boer.
„Maar geef hem dan aan mij", riep de Jong,
„wij hebben er een noodig en ik zal hem
goed verzorgen". Zoo gebeurde. De bede
laar stierf rustig in vrede en de Jong keer
de diep onder den indruk huiswaarts. Maar
sindsdien kwam de hond trouw eiken dag
naar zijns meester's graf om te kijken, of
zijn baas nog niet was ontwaakt uit zijn
eeuwige slaap en zoo zal hij wel blijven
gaan tot hij eens steft. Maar nu heeft hij
een rustige oude dag in de boerderij van
zijn nieuwe meester, boer de Jong, om uit
te rusten van zijn zwervertochten.
(Voor de Grooten)
Wat gebeurde er in deze week?
door Anton Roels.
I
7 Mei 1833 werd te Hamburg geboren Jo
hannes Brahms, die ééns zou worden een
der grootste componisten van zijn tijd.
In 1853 ging hij les remen bij den beken
den componist Robert Schumann in Düssel-
dorf en later trok hij ook voor korten tijd
naar Weimar, waar zich toen Franz Liszt
ophield. Hierna werd hij koorleider en
muziekleeraar bij den vorst van Lippe-
Detmold. Ik heb hierover al eens eerder in
ons Hoekje geschreven en behoef er daar
om niet verder over uit te weiden.
Vervolgens verbleef hij in zijn geboorte
stad Hamburg en in Weenen, waar hij Di
recteur' werd aan de Academie voor zang.
Van 1872 tot 1875 leidde hij als dirigent de
concerten van het ,G,ezelschap der Mu-
ziekvrienden".
In 1867 schreef Brahms zijn „Duitsch Re
quiem" en sindsdien steeg zijn roem. Ook
thans nog behoort hij tot de veel gespeelde
componisten en is hij bij zeer velen bijzon
der geliefd om den voornamen klank van
zijn werken, waardoor men bij herhaling
aan de oude meesters herinnerd wordt.
Eenige van zijn Hongaarsche Dansen bij
voorbeeld worden bijna uitentreure ten ge-
hoore gebracht door piano, mondharmonica,
viool en elk ander denkbaar instrument.
Als men goed naar de muziek van Jo
hannes B *ahms luisteii, komt men weer
wat beter te weten, dat muziek niets an
ders is dan een gedachte in klanken.
Deze componist, die op bijna vier-en
zestig-jarigen leeftijd 3 April 1897 in Wee
nen overleed, heeft dapper meegeholpen
aan de verrijking der toonkunst en we kun
nen hem er niet dankbaar genoeg voor zijn.
Onder dezen titel zal Anton Roels ons
nu en dan een artikeUje geven, waarin hij
enkele bijzonderheden vertelt over een be
roemd persoon, welke in die week geboren
of gestorven is.
(Voor de Kleintjes).
Jetje
door Elsje Berg.
Jetje is 'n aardig meisje van 12 jaar. Om
dat ze de jongste is, wordt ze wel eens een
beetje verwend; dan krijgt ze 'n spring
touw, dan weer 'n mooie pop enz. Maar
wat ze laatst kreeg, dat raad je nooit, al in
geen 100 jaar zelfs. Daarom zal ik 't maar
gauw vertellen. Jetje kreeg. 'n nieuwe
moeder, 't Vorige jaar was de andere moe
der gestorven en toen hadden ze allemaal
zwarte kleeren gekregen. Vader had heel
erg gehuild en Jetje was heel mager en
bleek geworden.
Als ze gingen eten, kwam Hekkie altijd
naast haar zitten. Menig blokje brood viel
dan onder de tafel.
Maar nu was alles goed, want Vader was
weer getrouwd, 't Was avond. Jetje zat te
lezen 't Sloeg 7 uur8 uur;,, zou Jetje
nog niet naar bed moeten, dacht moeder.
9 uur: „Jetje moet je nog niet naar bed",
vroeg moeder.
„Ja Moeder", zei Jetje slaperig. Ze liet
zich gewillig in bed stoppen.
„Jetje, luister eens", zei moeder, „jij hebt
je dikke, roode wangen niet meer. Wil jij
die weer terughebber.?" „Ja moeder", zei
Jetje. „Dan moet je 'n beetje vroeger naar
bed gaan Kinderen d5e niet slapen zien
wit. Willen we afspreken, om half acht?"
„Ja Moeder", klonk 't zacht.
En toen moeder de volgende avond zei
dat ze naar bed moest ging ze ook als een
lief en gewillig kind. Na 'n maand had ze
haar roode wangen weer terug.