DE LEIDSCHE COURANT Correspondentie. BetsyMenken, Hazerswoude. Ik heb mijn lijst nog eens nagekeken en daar vind ik op 12 Maart jouw naam ver meld; ik begrijp niet, hoe jouw naam op dien datum overgeslagen werd. Broertjes verjaardag is ook genoteerd en ook van Tini voor het volgend jaar. Martien is nog veel te jong. En ga jij al naar de 3de klas? Dat is fijn hcor! Of ik 10 voor Bijbelsche Geschiedenis fijn vind? Nou maar, dat heb ik nog nooit gekregen. Flink zoo! En ga zoo door Betsy en je ouders zullen plezier aan je beleven. Dag Nichtje! Groet vader en moeder van me en Lourens en Tiny niet vergeten! Voor jou de hand! Pi et Horna n, Sassenheim. Wel Piet, heb jij met zusjes hulp en zusjes pen ook geprobeerd en vooral verrast om ook eens een versje voor ons Hoekje te maken? Dat is flink! Ik geloof, dat we in de toekomst een goed medewerkertje krijgen zullen. Voorloopig zal het nog zoogoed niet gaan en zullen Sisca en de groote Ans wel Piet ter zijde moeten staan. Hoe het ook zij, ik laat jouw versje hier volgen al was het alleen maar om jou een plezier te doen en de andere Neefjes een voorbeeld te geven hoe het kan en moet. Ik krijg ze ker nog wel een brief van je. Daar komt Piet en zal jullie eens vertellen, wat hij doen zal als hij groot is. (De verjaardag is genoteerd, Piet!). ALS IK GROOT BEN. Als ik later groot zal wezen, Bouw ik een heusche vliegmachien: Ik wil zoo graag, (wie zou niet willen!) Héél wat van de wereld zien! Ik ga heel ver, naar warme landen, Vlieg dagenlang dan over zee; En breng, als ik weer naar huis kom, Een aapje dan nog mee. Maar Moe zegt: .hoor eens broekeman", „Zulke plannen, zeg, 't is daarvoor nog wat vroeg" „Enwil ik je eens wat vertellen:" ,Jk heb aan één aapje heusch genoeg". Bep van Egmond, Alphen. De volgende week laat ik de raadsels plaatsen. Zie dan eens! En nu zou ik nog eens terug komen op je mooien, langen brief. Wat een cadeaux heb jij gehad, zeg! Neen, maar, ik geloof, dat je wel twee keer per jaar jarig zoudt willen zijn, is niet? Den Bosch is een mooie stad. Ik ben er vaker geweest. Maar Bep, wat ben jij al ver geweest! Sit- tard viel zeker niet mee. Dat is een klein stadje. Maar dan Arnhem! Dat is een stad om niet te vergeten. De verjaardagen heb ik genoteerd. Fernando Malini, heb ik niet gelezen. Probeer nog eens aan verhaaltje en lukt het niet, schrijf me dan maar een langen brief! Dag Bep! Groet je ouders van me en Corrie en Joop. Daag! Sneeuwklokje, K a t w ij k. Dank voor mooie briefje! Ik kan me be grijpen dat zoo'n uitstapje naar Den Haag en Scheveningen best bevallen is, en dat je een keer per maand zoo'n toertje zou wil len maken. Of ik ook al in Den Haag ge weest ben? Zeker, al vaker! Ik vond het er ook mooi en ga nooit 'andaar onvol daan huiswaarts! Ja, ja, daar zijn ook nichtjes, die ons Hoekje lezen! En wil je ook mee gaan werken! Dat is aangenomen! Begin al vast, aan een nieuwen, langen brief, waarin je een uitstapje naar zee beschrijft en wel zoo mooi, dat ik hem kan laten afdrukken. Zul je? Dag Sneeuw klokje! Ik wacht je schrijven af. Groeten thuis! Voor jouw de hand! Tot Woensdag! Wie eer. brief schrijft, krijgt een ant woord terug. De hand voor u allen, Oom W i m. Ons eigen land. door Anton Roels. Er zijn zoovelen, die hun land niet kennen En nooit nog toefden aan een Hollandsch strand; Er zijn zoovelen, die hun land versmaden En steeds weer trekken naar het buitenland En daarom zou ik allen willen roepen: Ik roep het door den trechter van mijn hand: „Wij gaan niet mee met al die groote troepen, Die steeds weer reizen naar het buitenland!" „Wij blijven hier van ons mooi land genieten! Wij gaan naar Brabant, naar de mooie hei! En als een dag de zon haar licht zal gieten Dan maken Neerlands duinen ons pas blij!" Zeg jongens is dat samen afgesproken? 'Welaan dan, denkt daar altijd aan! En nimmer met dit woord van trouw gebroken! We zullen steeds het eerst naar Holland gaan!" wie zijn jarig Van 14 tot en met 20 Mei. 14 Mei: Toosje v. d. Salm, Z woude Dorp. 14 Mei: Nico Langezaal, Zuidsingel 14. 14 Mei: Keesje Kraan, Koudekerk 14 Mei: Hubert van Mil, Hooge Rijndijk 163 15 Mei: Jopie Heuzen, Willemsstr. 32. 15 Mei: Eugène v. Tuyn, N. Rijn 59. 16 Mei: Jan Weber, Langebrug 25a. 16 Mei: Adriaan Schakenbos, Rijndijk A 262 Hazerswoude. 16 Mei: Piet Homan, Bijdorpstraat 15, te Sassenheim. 16 Mei: Bertha Jeuyster, Tulpenstr. 4. 17 Mei: Anna Krol, Breestraat 149. 17 Mei: Alie Heek, Pr. Steinstr. 21a. 17 Mei: Jac. van Bergen Henegouwen, Aal markt 12. 17 Mei: Henkie Walter, Zeemanslaan. 17 Mei: Wim Zoet. A 34, Oude Wetering. 18 Mei: Nico v. d. Ploeg, Hoogmade B 315. 18 Mei: Annie Meijer, Hazerswoude, Zon neveldstraat 12. 18 Mei: Tiny Bakker, Koningstraat 39a. 19 Mei: Erich de Vogel, Rijndijk 142, Ha zerswoude. 19 Mei: Ellie Rosier, Haarl.weg 9. 19 Mei: Marietje Stuifzand, Kwaakbrug 9, Oegstgeest. 19 Mei: Rie Mank, Langeraar A 131. 20 Mei: Bep en Jan Koolloos, H. Morsch- weg 112, Oegstgeest. 20 Mei: Irène Bernard, Kweekschool, Am sterdam. 20 Mei: Jo Wokke, kweekschool, A'dam. 20 Mei: Kees en Annie v. d. Zijden, Stomp- wijk. 20 Mei: Riet v. d. Meer, Hooge Rijndijk 142 Zoeterwoude. 20 Mei: Gerard Bakker, R'veen, Zuidhoek. 20 Mei: Herman Kerkhoven, Zevenhoven. 20 Mei: Alie Bolting, Berkheistraat, Was senaar. 20 Mei: Johan Trip, Hansestraat 67. Ik feliciteer de jarigen. Wie in deze lijst wil opgenomen worden of bij het verlaten der school afgevoerd, schrijve minstens 14 dagen voor den verjaardag. Oom Wim. U vraagt? 1. Waar komt de uitdrukking vandaan: de Augiasstal reinigen? 2. Wie heeft het „Leger des Heils" op gericht?" 3. Hoe komt men aan het woord „gilden"? 4. Welke is de oudste godsdienst? 5. Wie is de uitvindei van het compas? 6. Welk zinnebeeld is „een slang"? Wij antwoorden. 1. Augias was koning van Elis, liet 3000 runderen 40 jaar in den stal. Wie zou <Len kunnen reinigen? Hercules wist raad. Hij leidde de Peneus en Alpheus door den stal en de stal was gereinigd. De uitdrukking beteekent in fig. zin het in orde brengen eener bijna onmogelijke taak. 2. William Booth in 1829 te Nottingham geboren. 3. Een gild is een genootschap, vereeni- ging, corporatie. Vroeger, kwamen de gilden in de Middeleeuwen voor in alle vakken, teneinde elkanders belangen te be hartigen. Om lid te worden moest men een proefstuk leveren, teneinde te bewijzen, dat men het vak verstond. Men had leden of gildebroeders, en gezellen of leerlingen. Oorspronkelijk was gild de vereeniging om gezamenlijk te offeren. De plaats, waar dit gebeurde, heette in het Fransch logis; in 't Engelsch lodge; in het Italiaansch loggia en bij de Duitschers sprak men van Bauhütte. 4. De oudste is de religie van Israël en is daardoor de bron en de oorsprong van alle godsdiensten der aarde. Het Joden dom en Christendom staan tot elkaar in betrekking eenigszins als bloesem tot vrucht. 5. De Chinees Chou-koeng 1120 vóór Christus. 6. De slang, in den yorm van een cirkel is het zinnebeeld van de eeuwigheid. (Zoo stelden de Egyptenaren de eeuwigheid voor). Avond in hei bosch van Cor van Diest. 't Wordt stil en duister Boven 't looverdak, Er beweegt meer geen enk'le tak Klinkt niet meer 't zoet gefluister Van 't voog'lenkoor. Alom daalt de rust terneer, 't Ademt alles stille vrêe. Avondstond! 't is als een innige bêe, Die van d' aard opwelt tot den Heer: Dat toch niets die zoete rust verstoo" De eerste tandemtocht door K. Wiebus. I. Van Puffelen zat, gezellig weggedoken in een diepe clubfauteuil, z'n krantje te spellen. Z'n wederhelft, z'n 99 pet. zooals hij het ook wel eens gekscherend uit drukte, zat tegenover hem, en hield zich onledig met een handwerkje. Niets verstoorde de aangename stilte, al leen hoorde men het monotone geluid van de driftig-tikkende pendule, die op den schoorsteenmantel stond. „Hé vrouw, van Puffelen aan 't woord". „Gut man, je laat me schrikken, wat heb je nu opeens?" „Hier luister 'ns: „Tandem te huur, a 25 cent per uur, is dat nou 'ns niks voor ons beiden?" „Wat zeg je daar nou, wij op een tan dem, hoe kom je daarbij?" schaterlachte de vrouw des huises. „Ja, ja", hield van Puffelen aan, „wij tweetjes op een tandem, 'n reuze-idee vrouwtje-lief, je weet, ik kan perfect fiet sen, en jij hebt het nooit kunnen leeren, nu is er toch een goeie gelegenheid, om óók eens iets van de fietssport te kunnen pro fiteered ik ga natuurlijk vóórop zitten, jij gaat achter, sturen behoef je niet, daar be last ik mij mee, alleen maar trappen, klaaraf", besluit van Puffelen met een air, alsof hij zeggen wilde: „Probeer me niet tegen te spreken, want dat helpt je toch niet!" „Wanneer zal de pret dan beginnen?" vroeg mevrouw, die er langzaam-aan ook iets voor was beginnen te voelen. „Nou", opperde mijnheer van Puffelen, „ik zou zoo zeggen, dat wij eerst maar is zoo'n ding moesten gluren voor een paar uur, alleen maar om ons een beetje eraan te wennen, en als wij dan goed den slag krijgen, nou, dan gaan we er eens een heel'en dag- opuit, en dan gaan we naar Arnhem, cm mijnheer en mevrouw Lucas óók een bezoek te brengen, ze zullen het wat origineel van ons vinden, als wij ze zullen bezoeken op deze nieuwerwetsche tweeman-trapfiets". „Ja, dat zou aardig zijn", beaamde me vrouw, die nu al heelemaal met het plan- netpe van mijnheer ingenomen was. En., daags daarna kwam van Puffelen werkelijk thuis met de tweeman-trapfiets, zooals van Puffelen hem gedoopt had. Hij had een hekel aan vreemde woorden, en hij vond dat de menschen, zooveel in hun vermogen lag, moesten meehelpen, om in Holland, óók Hollandsche woorden te ge bruiken! Tandem, wat was dat nou in 's hemels naam voor een woord, tweemans-trap fiets, dat was het juiste woord- „Antje', brulde van Puffelen ander aan de trap staande, „Antje, kom nu gauw naar beneden, dan zullen we het toestel eens probeeren!" „Ja, maar, man, moet je niet eerst even eten, guns, je komt toch pas van je werk, of heb je geen trek?" „Mensch", schreeuwde meneer, „denk je nou, dat mij het kostelijke geld op den rug groeit. Ik heb die tweeman, enzoo- voorts, voor twee uren gehuurd en nou zal ik daarvan om te eten nog minstens tien kostelijke minuten moeten aftrekken, laat naar je kijken". Van Puffelen zei het op zoo'n angstwekkenden toon, alsof een der gelijk iets wel een faillissement kon ople veren. Mevrouw wierp maar gauw een mantel om, drukte een coquet klein hoedje op haar blonde lokken en holde, naar bene den, waar meneer al trappelend van onge duld stond te wachten. „Of je nooit komt", foeterde meneer, „ik sta hier al een kostbare vijf minuten te wachten, hier, vooruit, stap maar gauw op, hier bij de stoep, natuurlijk, of wou je di rect maar er opvliegen, midden op stra.at, net alsof het je dagelijksche werk was?" Mevrouw zei maar niets, maar heesch zich, schichtig-bevend op het, door haar man stevig vastgehouden vehikel. (Wordt vervolgd). NIEUWE RAADSELS Ingezonden door Frans Bekkers.* Raadsel I: Waarom ligt de visch op de markt? Raadsel II: Welke rozen vindt men zelfs op zee? Raadsel II: Wat staat er precies midden in Amsterdam? Raadsel IV: Welke bakker lust zijn eigen baksel niet? Raadsel V: Wat staat hier PLLL? Raadsel VI: Welke fabrikanten zijn zeker, dat hun fabrikaat wordt afgenomen? Raadsel VII: Welke wagen heeft geen wielen en gaat toch vooruit? Raadsel VIII: Welke la trekt men nooit open? Raadsel IX: Wie zit er precies in een kan bier? Raadsel X: Wat beteekent dit tttttttt? De opl. niet opsturen. Deze geeft Frans de volgende week zelf. Oom Wim. DIERENTROUW door Joh. de Grijs. Het was op 'n koude gure winteravond, dat boer de Jong huiswaarts keerde van do markt, met een leege maag en moede bee- nen, maar met een welgevulde buidel. Voor een goeden prijs had hij z'n meegenomen vee van de hand gedaan, had toen in „De vergulde bierton" een hartversterkertjs genomen en keerde pas 's avonds laat om tien uur terug langs de besneeuwde velden. „Huh", dacht hij in- zich zelf, „stel je nu eens voor, dat er een roover op me af kwam. Dan was ik meteen al mijn geld kwijt, ja, ik zou nog van geluk mogen spre ken, wanneer ik er heelhuids van afkwam. Je leest tegenwoordig veel van menschen, die langs een eenzame weg huiswaarts kee- rend, plotseling lafhartig worden overval len. Maar ik heb nog 'n revolver bij mij, die met scherp geladen is, en met die hulp zal er zoo gauw wel niets gebeuren. Met zoo'n wapen voel je je ineens veel sterker". Zoo sprak de man in zich zelf en aan zijn woorden te hooren zou men denken, dat hij nu juist niet zoo'n erge held was; in elk geval, voor laf kan men hem toch niet uitschelden, want, toen hij eensklaps een zacht klagend gehuil hoorde, liep hij er op af, in plaats van weg te loopen. Het gehuil klonk intusschen voort, zacht klagend, maar toch niet angstaanjagend en spoedig herkende boer de Jong hierin 't hulpgeroep van een hond. „Een hond? Wat zou die hier moeten doen?" De Jong keek scherp uit over den besneeuwden weg en meende circa 10 Me ter voor zich een donkere hoop te zien. Stil, het geluid had nu opgehouden en boer de Jong meende nu wat anders te hooren. Wat was dat? Maar dat kon toch niet? Boer de Jong stapte dichterbij en nu hoorde hij zachtjes praten. „Ja, stil maar .oude jongen, we zullen nou wel gauw allerbei van ons lijden ver lost zijn. Ja, stil maar, je bent 'n beste hond geweest en je hebt gedaan wat je kon. Maar ik voel 't dit is de laatste dag geweest. Stil toch, wat is er dan? Jij jankt maar door, foei, wees toch stil". Toen ging het gepraat over in gemompel, maar hij luister de er niet naar, hier was een man in nood en was het zijn plicht, hem te redden! En boer de Jong liep naar het geluid toe. Spoedig ontdekte hij 'n oude- man, half met sneeuw bedekt, op zijn rug liggend, terwijl hij een hond liefkoosde. Ofschoon hij naar de boer keek, scheen hij hem toch. niet te bemerken; alleen de hond begon diep te grommen. „Wat is er, Fidel", mompelde de oude man zachtjes en zoo hard hij nog kon, riep hij: „Is daar iemand?" „Wat?", dacht de boer, „ziet hij me niet? Wel, dat's gek, zou de stakkerd soms blind zijn?" Voorzichtig boog hij zich voorover en vroeg: „Kun je nog opstaan? Ik zal je hel pen loopen". Maar hij kreeg geen antwoord en scher per toekijkend, bemerkte hij, dat de man buiten kennis was geraakt. Een grijze baard bedekte zijn ingevallen wangen en het was te zien, dat hij langen tijd ontbering had geleden. „Wat zal ik nu doen?" vroeg de boer zich af. „De man medenemen kan ik niet, daar voor ben ik te moe en niet sterk genoeg, hem laten liggen kan :k evenmin, maar wat dan?" En besluiteloos keek hij voor zich. De hond keek hem aan, alsof hij zijn gedachten begreep en plotseling begon hij te rennen. „Waar gaat die naar toe?" dacht de Jong, maar hij zou het gauw merken. De hond rende naar een lichtje in de verte, dat lichtje beteekende een boerderij, het lamplicht scheen n.l. door de ruiten. De hond vloog luid jankend en blaffend tegen de deur op en kraste met de pooten over de gladhouten paneelen der deur. „Wat zullen we nou hebben?" riep de boer in het huis. „Wacht eens even, we zul len die brutale hond leeren" en hij pakte het eerste 't beste wat hij zag, 'n hooivork en deed de deur open. Jankend vloog de hond op hem af, sprong tegen hem op en rende de donkerte weer in. „Hij wil je ze ker mee hebben", zei de boerin, die óók was komen kijken. „Ja", zeide de boer, „je kon wel eens gelijk hebben, ik zal voor de vei ligheid de hooivork dan maar meenemen en hij ging op weg. Spoedig daarna lag de bedelaar in 'n hagelwit zacht bed met wol len dekens en was de Jong op weg om 'n priester te halen, want het was ondertus- schen gebleken, dat de man vroeger ka tholiek was geweest. Toen werd de man bediend. Hierna ging hij rechtop zitten en begon te vertellen: „Ik DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS van verleden Woensdag waren: A: Ina, Jo, Mina, Hans. B. Jaap, Arie, Henk. C: Os, Hoorn, (Uithoorn). D: kat, kat, wolf? voel, dat ik den volgenden dag niet meer zal halen", sprak hij, „en ik dank jullie voor je moeite, die je aan mij gedaan hebt. Neen, val me niet in de rede. Zooals je wel gemerkt zult hebben, ben ik blind en heb ik met bedelen te kost moeten verdienen. Deze hond hier heeft me steeds geleid, hoe wel hij het heel slecht bij me had, want dikwijls had ik zelf niet genoeg te eten en bleef er dus voor de hond bijna niets over. Daarom heb ik maar één wensch: verzorg Fidel goed, wanneer ik er niet meer ben, want dat heeft hij verdiend. Och, be loof me dat, je zult er geen spijt van héb ben!" „Ik heb al een hond en wat zou ik er met twee moeten doen?" zei de boer. „Maar geef hem dan aan mij", riep de Jong, „wij hebben er een noodig en ik zal hem goed verzorgen". Zoo gebeurde. De bede laar stierf rustig in vrede en de Jong keer de diep onder den indruk huiswaarts. Maar sindsdien kwam de hond trouw eiken dag naar zijns meester's graf om te kijken, of zijn baas nog niet was ontwaakt uit zijn eeuwige slaap en zoo zal hij wel blijven gaan tot hij eens steft. Maar nu heeft hij een rustige oude dag in de boerderij van zijn nieuwe meester, boer de Jong, om uit te rusten van zijn zwervertochten. (Voor de Grooten) Wat gebeurde er in deze week? door Anton Roels. I 7 Mei 1833 werd te Hamburg geboren Jo hannes Brahms, die ééns zou worden een der grootste componisten van zijn tijd. In 1853 ging hij les remen bij den beken den componist Robert Schumann in Düssel- dorf en later trok hij ook voor korten tijd naar Weimar, waar zich toen Franz Liszt ophield. Hierna werd hij koorleider en muziekleeraar bij den vorst van Lippe- Detmold. Ik heb hierover al eens eerder in ons Hoekje geschreven en behoef er daar om niet verder over uit te weiden. Vervolgens verbleef hij in zijn geboorte stad Hamburg en in Weenen, waar hij Di recteur' werd aan de Academie voor zang. Van 1872 tot 1875 leidde hij als dirigent de concerten van het ,G,ezelschap der Mu- ziekvrienden". In 1867 schreef Brahms zijn „Duitsch Re quiem" en sindsdien steeg zijn roem. Ook thans nog behoort hij tot de veel gespeelde componisten en is hij bij zeer velen bijzon der geliefd om den voornamen klank van zijn werken, waardoor men bij herhaling aan de oude meesters herinnerd wordt. Eenige van zijn Hongaarsche Dansen bij voorbeeld worden bijna uitentreure ten ge- hoore gebracht door piano, mondharmonica, viool en elk ander denkbaar instrument. Als men goed naar de muziek van Jo hannes B *ahms luisteii, komt men weer wat beter te weten, dat muziek niets an ders is dan een gedachte in klanken. Deze componist, die op bijna vier-en zestig-jarigen leeftijd 3 April 1897 in Wee nen overleed, heeft dapper meegeholpen aan de verrijking der toonkunst en we kun nen hem er niet dankbaar genoeg voor zijn. Onder dezen titel zal Anton Roels ons nu en dan een artikeUje geven, waarin hij enkele bijzonderheden vertelt over een be roemd persoon, welke in die week geboren of gestorven is. (Voor de Kleintjes). Jetje door Elsje Berg. Jetje is 'n aardig meisje van 12 jaar. Om dat ze de jongste is, wordt ze wel eens een beetje verwend; dan krijgt ze 'n spring touw, dan weer 'n mooie pop enz. Maar wat ze laatst kreeg, dat raad je nooit, al in geen 100 jaar zelfs. Daarom zal ik 't maar gauw vertellen. Jetje kreeg. 'n nieuwe moeder, 't Vorige jaar was de andere moe der gestorven en toen hadden ze allemaal zwarte kleeren gekregen. Vader had heel erg gehuild en Jetje was heel mager en bleek geworden. Als ze gingen eten, kwam Hekkie altijd naast haar zitten. Menig blokje brood viel dan onder de tafel. Maar nu was alles goed, want Vader was weer getrouwd, 't Was avond. Jetje zat te lezen 't Sloeg 7 uur8 uur;,, zou Jetje nog niet naar bed moeten, dacht moeder. 9 uur: „Jetje moet je nog niet naar bed", vroeg moeder. „Ja Moeder", zei Jetje slaperig. Ze liet zich gewillig in bed stoppen. „Jetje, luister eens", zei moeder, „jij hebt je dikke, roode wangen niet meer. Wil jij die weer terughebber.?" „Ja moeder", zei Jetje. „Dan moet je 'n beetje vroeger naar bed gaan Kinderen d5e niet slapen zien wit. Willen we afspreken, om half acht?" „Ja Moeder", klonk 't zacht. En toen moeder de volgende avond zei dat ze naar bed moest ging ze ook als een lief en gewillig kind. Na 'n maand had ze haar roode wangen weer terug.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 18