I LICHT m DUIlTfDHh De Opstanding des Vleesches op den Oordeelsdag VRIJDAG 26 MAART 1937 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 5 VDAGEfl OVED OTIi GELOOF Vraag 164: Hoe kan God tegenover de menschen oneindig rechtvaardig en oneindig barmhartig tegelyk zijn; immers, wanneer hij aan de ééne kant iets toegeeft, komt Hij aan de andere kant iets te kort. Antwoord: Ik meen uw moeilijkheid te begrijpen: „rechtvaardigheid" en „barm hartigheid" zijn twee eigenschappen, die te genover elkander staan; hoe meer iemand zijn rechtvaardigheid laat gelden, des te minder kan hij zijn barmhartigheid toonen, en omgekeerd: hoe barmhartiger iemand is, des te minder laat hij zijn rechtvaardigheid gelden Welnu, zoo redeneert U, indien God Zijn Barmhartigheid in oneindige mate toe past op de menschen, dan blijft er geen plaats meer over om Zijn rechtvaardigheid te doen gelden. Laten we, ter verduidelijking van het antwoord, beginnen met ee n v o o rb e e 1 d. Een kantoorbediende, die bij zijn patroon steeds het volle vertrouwen heeft genoten, en ruimschoots voldoende loon verdient, besteelt zijn patroon voor een groot bedrag, b.v. duizend gulden. De diefstal wordt ech ter ontdekt. De patroon kan nu volgens strikte rechtvaardigheid tegenover dien -bediende te werk gaan: hem overle veren in de hander der poiitie en voorgoed ontslaan. Niets meer dan billijk en recht vaardig; hij hoeft tegenover hem niet me delijdend te zijn: hij heeft die straf ten volle verdiend. Veronderstel echter: die patroon heeft medelijden met den man; hij levert hem niet aan de politie over, maar vul het nog eens met hem probeeren; hij mag bij hem in dienst blijven, onder voorwaarde, dat hij in verloop van tijd het gestolen bedrag terugbetaalt. In dit geval toont dus die pa troon zijn medelijden, zijn barmhar tigheid; maar men ziet noodzakelijker wijze minder van zijn alleszins billijke rechtvaardigheid. Nog sterker: die patroon kan tegenover zijn bediende zóó barmhartig zijn, dat hij hem alles vergeeft en niets van het ge stolen bedrag terugeischt; nu toont hij zijn barmhartigheid in volle mate, maar zijn rechtvaardigheid heeft hij geheel op zij ge schoven. Zóó is het met ons, menschen: hoe recht vaardiger wij handelen tegenover onzen medemensch, die ons iets schuldig is, des te minder barmhartig zijn wij; en omge keerd. B ij God echter is dat anders. In God staan Zijn rechtvaardigheid en barmhartig heid niet tegenover elkander; God is on eindig rechtvaardig en tegelijkertijd on eindig barmhartig: er is geen schei ding tusschen Zijn rechtvaardigheid en barmhartigheid. Als wij vragen: hoe is dat mogelijk, dat God deze beide eigenschappen in on eindige mate toont, dan moeten wij het antwoord schuldig blijven, om de eenvou dige reden, dat wij Gods Wezen niet kun nen doorgronden. Maar dat dit f e i t e 1 y k bij God zoo is, zien wij allerduidelijkst in de Verlossing. Aan Gods eindelooze rechtvaardigheid werd ten volle voldaan, doordat Jezus Christus, Zijn menschgeworden Zoon, door Zijn lijden en dood een algeheele, volle dige genoegdoening voor de zonden der menschen aan Zijn Vader heeft gegeven. Maar tegelijkertijd is juist de mensch- wording, het Lijden en Sterven van Chris tus het grootste bewys van Gods liefde, medelijden en barmhartigheid voor de zon daren. Vraag 165: Mijn buurman, die ook Katho liek is, is een vurig lid van de N. S. B. In een twistgesprek over het Nationaal Socialisme beweerde hij, dat hij zich aan de waarschuwing van -de Bisschoppen niet behoefde te storen, omdat zij, de Bis schoppen, zich buiten hun eigen terrein be gaven: geloof en zeden is het terrein van de Kerk, maar de politiek is het terrein van de Staat, en daar moet de Kerk bui ten blijven. Wat moet ik hierop antwoorden? Antwoord: Uw buurman behoort tot de velen, die naar de stem der Kerk luiste ren, wanneer het met hun persoonlijke meeningen overeenkomt, maar weigeren zich aan het gezag te onderwerpen, wan neer iets niet strookt met hun persoonlijk inzicht. Zij willen de Kerk eigenlijk voor schrijven, wat bevolen en verboden moet worden. Heelemaal oed is het nooit: wan neer de Kerk zich niet met de beweging van het Nationaal Socialisme zou be moeien, dan zou, volgens hen, de Kerk haar tijd niet begrijpen, en nu ze het feitelijk wel doet, gaat Ze haar boekje te buiten. De fout in de redeneering van uw vriend zit in de bewering, dat „de Kerk zich niet moet bemoeien met de politiek". Dit laat ste is in zijn algemeenheid genomen niet waar. De Kerk bemoeit zich niet met zuiver- politieke kwesties, dus niet met vraagstuk ken, waar geloof en zeden geheel buiten blyven; wanneer echter aan bepaalde po litieke richtingen en bewegingen een g e- v a a r is verbonden voer geloof en godsdienst, dan heeft de Kerk wel de gelijk het recht en de plicht zich met deze „politieke" kwesties te bemoeien, alleen en in zooverre geloof en godsdienst en zeden gevaar loopen. De beoordeeling, of er gevaar voor ge loof en godsdienst aan een politieke bewe ging is verbonden komt ook toe aan de Kerk. Nu hebben de Bisschoppen hier te lande feitelijk zich over het Nationaal Socialis me uitgesproken: hieruit blijkt dus, dat zij in het systeem practisch een gevaar zien voor den godsdienst. Zij zien n.l. het gevaar dreigen, dat al de rechten en vrijheden, die de Kerk zich hier in ons land na veel strijd heeft verworven, ver loren zullen gaan, als het Nationaal Socia lisme wordt doorgevoerd. (Zoo juist, als ik dit schrijf, ontvang ik het avondblad met 's Pausen nieuwe ency cliek over de Kerkvervolgingen in Duitsch- land. Het feit spreekt voor zich!) We hebben uw vraag beantwoord uit louter godsdienstig oogpunt, en U begrijpt, dat er nog heel wat over te zeggen valt. Nog een raad: handel in deze kwestie zooals de Kerk, zooals ook Christus han delde: met kracht en gestrengheid tegen over de dwaling, maar met liefde en zachtheid tegenover de dwalenden, vooral in deze bewogen tyd, waarin het uitzicht in de oplossing van zoo vele en zoo groote problemen door zoo talrijke en groote moeilijkheden wordt beneveld. Vraag 166: Behoort men een kruis te e k e n te maken als er in de H. Mis een t e e k e n gegeven wordt met de altaar schel, of behoort men dan op de borst te k loppen? Antwoord: Het gebruik van de altaar schel is ontstaan uit het gebruik om de klok te luiden. De torenklok werd geluid, om de geloovigen op te roepen naar de kerk. Een tweede maal werd de klok ge luid na de Praefatie, bij het Sanctus, die daarom ook: Sanctusklok werd genoemd (meestal een kleinere klok in de z.g. Sa cramentstoren van de kerk), om degenen die niet bij de geheele H. Mis tegenwoor dig konden zijn^ uit te noodigen tot het bijwonen van d'e Consecratie. Een derde maal werd de klok ge luid bij de Opheffingen na de beide Con secraties, om de afwezigen uit te noodi gen zich in den geest met de H. Mis te vereenigen. (Op sommige plaatsen is het luiden van de klok bij de consecratie nog in gebruik). In den loop der eeuwen is het gebruik om de torenklok te luiden overgegaan in het gebruik om te bellen met de altaar schel, vooral om de aandacht der geloo vigen te trekken naar het altaar bij de voornaamste oogenblikken van de H. Mis, en ook, om een zekere plechtigheid te ge ven aan het H. Misoffer (vandaar het ge bruik van meerdere bellen met verschil lende toonhoogte; vandaar ook het gebruik om op den Witten Donderdag en Goeden Vrijdag de feestelijk klinkende bel te ver vangen door den dof-klinkenden ratel). De liturgische boeken schrijven voor dat er gebeld wordt bij het Sanctus; dit is dus het teeken, dat de Canon, het voor naamste deel van de H. Mis gaat begin nen. Het is niet een teeken om op de borst te kloppen, of een kruis te maken. Het laatste zou men nog kunnen doen, om zich te vereenigen met den priester, die bij de woorden „Gezegend Hij, Die komt in den Naam des Heeren" ook een kruistee- ken maakt. Maar het eerste zou minstens vreemd zijn; het kloppen op de borst, een teeken van berouw en boete, wordt een zinnelooze handeling bij de woorden van lofprijzing: Heilig, heilig, heilig Ook wordt er gebeld b„ij de Ophef fing van de H. Hostie en de Kelk, vlak na de beide consecraties. Ofschoon geen enkele liturgische handeling of ge baar wordt aanbevolen, is het in 't geheel niet verkeerd hierbij een kruisteeken te maken, omdat men dan getuigenis geeft van zijn geloof in Christus' kruisdood, waarvan de H. Mis, waarvan de Consecra tie een onbloedige vernieuwing is. In verschillende streken wordt, behal ve bij het Sanctus en bij de beide Ophef fingen, ook by andere deelen van de H. Mis een teeken gegeven met de al- tarschel. En wel: Bij het begin der Mis, als de pries ter in het priesterkoor komt, of bij het be gin van de Voetgebeden. Vlak vóór de Consecratie, om de aandacht der geloovigen te vragen, wat vooral in grootere kerken, waar niet al len een goed uitzicht op het altaar heb ben, zeer nuttig is. Want we moeten goed in het oog houden, dat de Consecratie niet begint bij de Opheffing van de H. Hostie: vóór de Opheffing worden de heilige woor den uitgesproken. We weten dit allemaal wel, maar velen schijnen dit practisch te vergeten, zooals b.v. collectanten, die door gaan met collecteeren ook na het belletje voor de consecratie. Bij het driemaal „Domine non sum dignus", het op de borst kloppen is dan juist op zijn plaats: het is voor den priester dan liturgisch voorschrift, en het kloppen op de borst als teeken van rouw moedigheid en nederigheid ondersteunt de woorden: „Heer ik ben niet waardig". Bij de „kleine Ophefing", vlak vóór het Pater noster. Dit geschiedt in navolging van het bellen bij de Opheffingen bij de Cohsecratie, of om te beduiden, dat het der de groote deel der H. Mis, de Communie, gaat beginnen. Na het Evangelie (of het Credo), als de priester het kleedje van de kelk af- Gelooft gij, dat onze lichamen verrijzen zullen? LEES DIT ARTIKEL! Et expecto resurrectionem mor- tuorum. En ik verwacht de opstanding der aooden. Paaschmorgen nadert.... In het donkere kille graf ligt het gruwelijk-gemartelde lichaam van den Christus uitgestrekt, ver stijfd in den dood. Doch de morgen van Paschen zal ons vereenigd vinden rond de ledige spelonk. In eeuwig-herhaalde verba zing zal de Christenheid opnieuw juichen: „De Heer is werkelijk verrezen!" Klokgelui en koygezang zullen over de geheele aarde de blijde boodschap uitgal men van de Verrijzenis, maar millioenen zullen voorbijgaan met de wrange gedachte van Faust bij het hooren van de Paasch- klokken: Die Botschaft hor' ich wohl Allein mir felht der Glaube. Het geloof aan de Verrijzenis is door alle eeuwen bespot en gehoond door de heide nen, en onze tijd maakt daarop geen uit zondering. Maar er zijn ook vele, zeer vele goedwillende Christenen, die de boodschap der Opstanding wel hooren, maar niet be grijpen. Zij gelooven aan de opstanding van Christus door een vloed van historische gegevens gewaarborgd doch zij kunnen zich moeilijk vereenigen met de grootsche, zegevierende Paasch-belofte: „Christus is van de dooden verrezen als eersteling onder hen, die ge storven zijn" (I Cor. 15. 20). Zooals Christus is opgestaan uit de dood, zoo ook zullen op den laatsten dag der wereld alle gestorvenen uit hun graven opstaan en tot een nieuw leven komen. De verrijzenis van alle menschen is niet een overtuiging, die men kan aanhangen of ter zijde schuiven. De verrijzenis is een van de voornaamste dogma's van het Christe lijk geloof. „Het kenmerkend geloof der Christenen" schreef de kerkvader Augustinus „is de verrijzenis der doo den". En reeds lang voor hem had Tertul- liaan gezegd: „De hoop der Christenen is de verrijzenis". Veel scherper nog heeft de Apostel Paulus verduidelijkt, waarom de opstanding des vleesches deel uitmaakt van de kern onzer Christelijke geloofsbelijde nis: „Sommigen onder u zeggen: De op standing der dooden is onmogelijk. I n- dien de opstanding der dooden onmogelijk is, dan is ook Christus niet verrezen. Maar zoo Christus niet is verre zen, dan is onze prediking ijdel, ij del ook uw geloof'. (I Cor. 15; 12—14). Met het geloof aan de opstanding der menschheid staat of valt het Christendom. In den Bijbel lezen wy op tal van plaat sen, dat niet alleen Thomas die door zijn voorkeur voor proefondervindelijk bewijs voor altijd de bijnaam „ongeloovig" heeft gekregen maar dat ook de andere apos telen herhaaldelijk twijfelden aan de Ver rijzenis van Christus. En uit de boven-aan- gehaalde woorden, ontleend aan een van St. Paulus' brieven, blijkt, dat ook de Christenen van de Grieksche havenstad Corinthe, wat betreft dit leerstuk, vrij los jes in hun schoenen stonden. Te verwon deren is het dus niet, dat er ook onder ons Christus' leerlingen van de 20ste eeuw sommigen zijn, die in de opstanding des vleesches meer hopen dan gelooven. Zij zullen het weliswaar niet luid verkondi gen, maar in stilte peinzen: is dit nu wel mogelijk? De moeilijkheden, die sommigen opwer pen tegen de mogelijkheid van de verrij zenis, zijn van de populaire, om niet te spreken van de kinderachtige soort. Moeilijkheden met menschen-eters! Een van de meest vermakelijke is deze: als een kannibaal een ander mensch opeet en verteert hoe kunnen dan uit dit ééne lichaam twee menschen verrijzen? Want neemt, om aan te duiden, dat het eerste voorname deel van de eigenlijke Mis, de Offerande gaat beginnen. Met opzet heb ik Uw vraag uitvoerig beantwoord, om er op te wijzen, dat het niet verkeerd is, om bij het bellen op de borst te kloppen of een kruis t- maken, af gezien van liturgische gebruiken, maar vooral om er op te wijzen, dat men dit niet moet doen als een zinnelooze hande ling en uit sleur. Correspondentie-adres: Mr. A. Diepen- brock, pr. Seminarie „Hageveld", Heem stede. het is door het 4e Concilie van Lateranen als geloofspunt afgekondigd: „Allen zullen met hun eigen lichaam verrijzen". In eenigszins wetenschappelijk kleed ge stoken verschijnt dezelfde moeilijkheid al dus ten tooneele: de planten voeden zich met de lijken der afgestorvenen, deze plan ten worden gegeten door andere men schen, die, op indirecte manier dus, zich voeden met bestanddeelen uit lichamen van doode menschen. Een ander bezwaar is dit: de organische stof op aarde is beperkt en wordt herhaal delijk gebruikt voor de vorming van steeds nieuwe levende wezens. Is er wel voldoen de voor den bouw van milliarden lichamen, die op den Oordeelsdag als één man uit het stof zullen verrijzen? Wat deze laatste opwerping aangaat, kun nen wij de angstigen geruststellen. Men heeft de hoeveelheden voorradige „bouw stof' berekend. Al komen er na ons mil liarden en milliarden andere menschen, voor ieder van hen is ruimschoots voldoen de bouwstof te vinden op den Oordeelsdag! En de menschen-etende kannibaal? De moeilijkheden is ook hier meer grappig dan juist. Vooreerst moet men bedenken, dat het menschelijk lichaam geen vaste een heid is, doch in den loop van eenige jaren vrijwel geheel opnieuw wordt opgebouwd. Men kan dat onmiddellijk constateeren aan de groei van nagels en hoofdhaar. Het lichaam vernieuwt zichzelf doorloopend. Na eenige jaren is de kannibaal zijn dubbel ganger weer kwijt grootendeels zéker! Het is evenwel niet noodig de medische wetenschap in het geding te brengen, want de spitsvondigen zouden toch altijd met de vraag voor den dag komen: toegegeven dat het lichaam zich iedere paar jaar gróó- tendeels vernieuwt. Maar het restje? Het is veel juister de moeilijkheid te be antwoorden met eenmoeilijkheid. Het lichaam van den mensch, de geheele schep ping is opgebouwd uit stof. Wat isstof? Wij loven me een gerust hart aan ieder, die een antwoord geeft op de vraag: wat is stof een gratis reisje uit naar de Pa- rijsche wereldtentoonstelling. Hij kan het in Parijs zoo bont maken als hij wil de krant betaalt al zijn onkosten. Beste, brave twijfelaars aan de opstan ding des vleesches! wij geven u de ver zekering: ER GAAT NIEMAND OP ONZE KOSTEN NAAR PARIJS. In de geheimzinnige wereld van het oneindig kleir2. Het is een zeer oude uitspraak, dat hij, die'een zandkorreltje geheel ontleed zou hebben, het heelal zou kunnen doorgron den. Doch zoover is de wetenschap nog steeds niet! Het wetenschappelijk onder zoek van de stof heeft veel ontdekt, maar door die ontdekkingen wordt het raadsel van de stof steeds méér raadselachtig. Om u eenig denkbeeld te geven: een liter waterstofgas, dat niet meer weegt dan 0.08 gram, bevat 89 sextillioen 840 quintillioen atomen. Een eenvoudig deelsommetje toont aan, dat ieder atoom een trillioenste van het trillioenste van een gram weegt. Maar wat blijkt een atoom te zijn? Elk atoom bezit een positief electrisch geladen kern, waaromheen kleine deeltjes draaien, die den naam dragen van electronen en negatief geladen zijn. De totale lading van de electronen neutraliseert precies de posi tieve van de inwendige kern. Een enkel atoom is dus eenzonne stelsel in het ongeloofelijk kleine. De elec tronen razen in kringen rond de kern met een snelheid, welke varieert tusschen 10.000 en 250.000 K.M. per seconde! De „kern" de zon van dit miniatuur-planetenstelsel neemt minder dan één duizend billioenste deel van de ruimte binnen het atoom in. Wat neerkomt, schrijft dr. Penning in zijn boek „Het Atoom" op de verhouding van een speldeknop in een hooiberg. Waaruit de kern is samengesteld, weet men ook thans nog niet. Men vraagt zich af, of de stof iets anders is dan electrici- teit. Maar wat is electriciteit? Een trilling in de aether. Maar wat is aether? Aether is een uiterst ijle stofwelke niets weegt. WE STAAN MET ééN BEEN IN HET RIJK DER SPOKEN EN GEEST VERSCHIJNINGEN. De stof blijkt iets totaal anders te zijn, dan we met de zinnen waarnemen. Het verschil tusschen goud en ijzer is.... elec trisch en de tijd is niet verre (en in zekere mate reeds aangebroken), dat wij ijzer veranderen in goud! Het is hier niet de plaats om uitvoeriger op de samenstelling van de stof in te gaan. Maar deze korte onderdompeling in de uiterst geheimzinnige mikrokosmos moge voldoende zijn om met de gegevens der moderne wetenschap aan te toonen, dat, ook al eet één kannibaal honderd andere op, daarmede de mogelijkheid van de we deropstanding onzer stoffelijke lichamen niet is onmogelijk gemaakt. Toegegeven dan, zal de twijfelaar opmer ken, dat die kannibalen-opwerping kinder achtig en ouderwetsch was, toch kan ik me moeilijk voorstellen, dat al die menschen, die ik ken b.v. die dikke herbergier met zijn roode neus eens op het geschal der bazuinen weer ten leven zullen komen. Op deze gemoedelijke moeilijkheid en op de toestand, waarin de lichamen verrijzen, zullen wij morgen ingaan. GOEVRIJDAG Wie de Goede Vrijdag-stemming of lie ver de Goede Vrijdag-gedachten, zoo diep en zoo schoon, nog in zich wil ver levendigen voordat de daj ten einde is en de blijde Paasch-Zaterdag gaat jubelen hij leze langzaam volgend gedicht van Guido Gezelle. Gezelle moet zoo gedicht hebben op een dag als vandaag: de zonne schijnt te vragen, ongetroost, of morgen zij nog heffen zal heur aanzichte, in den oost. Wie dit gedicht gelezen heeft ligt stil ieer bij het mysterie: Geen woord en zij gesproken meer; Ons Heere hangt en bloedt...-. 's Goevrijdags ratel, rauwgetand, dwers dóór de kerke relt, terwijl het volk, stilzwijgende, om den autaar neêrgeveld, den God aanbidt, dien Golgotha zag sterven naakt en bloot, 's goevrijdags, op den schandeboom, de schandelijkste dood. De ratel relt de kerke dóór, noch koper nu noch brons en hoore ik, ook den orgel niet: men bidt den „Vader ons." En al mijn bloed verkruipt, wanneer ik, spraakloos, in den choor, het kraken van de bergen.... neen, den houten ratel hoor. Het autaarkleed is afgedaan het wierookvat gebluscht, de lichten al gestorven en de ratel zelve rust; 't houdt alles op, de zonne. schijnt te vragen, ongetroost, of morgen zij nog heffen zal heur aanzichte, in den oost. Als vader sterft, de kinderen vergaren om de spönd des stervenden, en knielen daar, en bidden, in den grond: zoo knielen, in de kerken, in de huizen nu, vereend, de menschen, en, in stilte, wordt gebeden en geweend. 't Is dood nu al: God zelve stierf de dood! Wie dierve er, ach, schier leven, in de droefheid van dien al te droeven dag? Geen woord en zij gesproken meer; ons Heere hangt en bloedt, gekropen zij ten kruise nu, gebiddaagd en geboet. GUIDO GEZELLE. DE A.S. TWEEDE KAMER VERKIEZINGEN. Niet tehuis Tóch stemmen! Wij vestigen de bijzondere aandacht erop, dat kiesgerechtigden, die op den dag der stemming niet vertoeven in de gemeen te hunner inwoning gemeente derhal ve op welker kiezerslijst zij voorkomen tóch hun stem kunnen uitbrengen. Immers, de Kieswet (art. 57a) maakt mo gelijk, dat kiezers aan de stemming deelne men in een andere gemeente dan die op welker kiezerslijst zij voorkomen. Daarvoor is slechts noodig, dat zij, die in deze omstandigheid verkeeren, uiterlijk 14 dagen vóór den voor de stemming bepaal den dag, persoonlijk aan de gemeente-se cretarie gaan mededeelen, in welke ge meente zij aan de stemming willen deelne men. In welke gemeente men zich ter secreta rie vervoegt om deze mededeeling te doen, doet er minder toe. Een voorbeeld kan deze regeling wellicht duidelijker maken: een kloosterzuster woonde op 1 Jan. 1937 te Maastricht, alwaar zij op de kiezerslijst voorkomt. Zij is na 1 Januari 1937 ver plaatst naar Den Haag en zij weet, dat zij ten tijde van den stemdag een retraite houdt in Rotterdam. Dan kan zij ter ge meente-secretarie van Den Haag mededee len, dat zij in Rotterdam haar stem wil uit brengen. Wij verwachten, dat door het tijdig ge bruik maken van deze bevoegdheid, zoo min mogelijk stemmen van katholieke kie zers en kiezeressen zullen verloren gaan. Haarlem, 13 Maart 1937. t JOANNES PETRUS, Bisschop van Haarlem. „Sint Bavo"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 5