I
LICHT m DUIlTfDHh
De Opstanding des Vleesches op
den Oordeelsdag
VRIJDAG 26 MAART 1937
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 5
VDAGEfl OVED OTIi GELOOF
Vraag 164: Hoe kan God tegenover de
menschen oneindig rechtvaardig
en oneindig barmhartig tegelyk
zijn; immers, wanneer hij aan de ééne kant
iets toegeeft, komt Hij aan de andere kant
iets te kort.
Antwoord: Ik meen uw moeilijkheid te
begrijpen: „rechtvaardigheid" en „barm
hartigheid" zijn twee eigenschappen, die te
genover elkander staan; hoe meer iemand
zijn rechtvaardigheid laat gelden, des te
minder kan hij zijn barmhartigheid toonen,
en omgekeerd: hoe barmhartiger iemand is,
des te minder laat hij zijn rechtvaardigheid
gelden
Welnu, zoo redeneert U, indien God Zijn
Barmhartigheid in oneindige mate toe
past op de menschen, dan blijft er geen
plaats meer over om Zijn rechtvaardigheid
te doen gelden.
Laten we, ter verduidelijking van het
antwoord, beginnen met ee n v o o rb e e 1 d.
Een kantoorbediende, die bij zijn patroon
steeds het volle vertrouwen heeft genoten,
en ruimschoots voldoende loon verdient,
besteelt zijn patroon voor een groot bedrag,
b.v. duizend gulden. De diefstal wordt ech
ter ontdekt. De patroon kan nu volgens
strikte rechtvaardigheid tegenover
dien -bediende te werk gaan: hem overle
veren in de hander der poiitie en voorgoed
ontslaan. Niets meer dan billijk en recht
vaardig; hij hoeft tegenover hem niet me
delijdend te zijn: hij heeft die straf ten
volle verdiend.
Veronderstel echter: die patroon heeft
medelijden met den man; hij levert hem
niet aan de politie over, maar vul het nog
eens met hem probeeren; hij mag bij hem
in dienst blijven, onder voorwaarde, dat
hij in verloop van tijd het gestolen bedrag
terugbetaalt. In dit geval toont dus die pa
troon zijn medelijden, zijn barmhar
tigheid; maar men ziet noodzakelijker
wijze minder van zijn alleszins billijke
rechtvaardigheid.
Nog sterker: die patroon kan tegenover
zijn bediende zóó barmhartig zijn, dat hij
hem alles vergeeft en niets van het ge
stolen bedrag terugeischt; nu toont hij zijn
barmhartigheid in volle mate, maar zijn
rechtvaardigheid heeft hij geheel op zij ge
schoven.
Zóó is het met ons, menschen: hoe recht
vaardiger wij handelen tegenover onzen
medemensch, die ons iets schuldig is, des
te minder barmhartig zijn wij; en omge
keerd.
B ij God echter is dat anders. In God
staan Zijn rechtvaardigheid en barmhartig
heid niet tegenover elkander; God is on
eindig rechtvaardig en tegelijkertijd on
eindig barmhartig: er is geen schei
ding tusschen Zijn rechtvaardigheid en
barmhartigheid.
Als wij vragen: hoe is dat mogelijk,
dat God deze beide eigenschappen in on
eindige mate toont, dan moeten wij het
antwoord schuldig blijven, om de eenvou
dige reden, dat wij Gods Wezen niet kun
nen doorgronden.
Maar dat dit f e i t e 1 y k bij God zoo is,
zien wij allerduidelijkst in de Verlossing.
Aan Gods eindelooze rechtvaardigheid
werd ten volle voldaan, doordat Jezus
Christus, Zijn menschgeworden Zoon, door
Zijn lijden en dood een algeheele, volle
dige genoegdoening voor de zonden der
menschen aan Zijn Vader heeft gegeven.
Maar tegelijkertijd is juist de mensch-
wording, het Lijden en Sterven van Chris
tus het grootste bewys van Gods liefde,
medelijden en barmhartigheid voor de zon
daren.
Vraag 165: Mijn buurman, die ook Katho
liek is, is een vurig lid van de N. S. B.
In een twistgesprek over het Nationaal
Socialisme beweerde hij, dat hij zich
aan de waarschuwing van -de Bisschoppen
niet behoefde te storen, omdat zij, de Bis
schoppen, zich buiten hun eigen terrein be
gaven: geloof en zeden is het terrein van
de Kerk, maar de politiek is het terrein
van de Staat, en daar moet de Kerk bui
ten blijven.
Wat moet ik hierop antwoorden?
Antwoord: Uw buurman behoort tot de
velen, die naar de stem der Kerk luiste
ren, wanneer het met hun persoonlijke
meeningen overeenkomt, maar weigeren
zich aan het gezag te onderwerpen, wan
neer iets niet strookt met hun persoonlijk
inzicht. Zij willen de Kerk eigenlijk voor
schrijven, wat bevolen en verboden moet
worden. Heelemaal oed is het nooit: wan
neer de Kerk zich niet met de beweging
van het Nationaal Socialisme zou be
moeien, dan zou, volgens hen, de Kerk haar
tijd niet begrijpen, en nu ze het feitelijk
wel doet, gaat Ze haar boekje te buiten.
De fout in de redeneering van uw vriend
zit in de bewering, dat „de Kerk zich niet
moet bemoeien met de politiek". Dit laat
ste is in zijn algemeenheid genomen niet
waar.
De Kerk bemoeit zich niet met zuiver-
politieke kwesties, dus niet met vraagstuk
ken, waar geloof en zeden geheel buiten
blyven; wanneer echter aan bepaalde po
litieke richtingen en bewegingen een g e-
v a a r is verbonden voer geloof en
godsdienst, dan heeft de Kerk wel de
gelijk het recht en de plicht zich met deze
„politieke" kwesties te bemoeien, alleen en
in zooverre geloof en godsdienst en zeden
gevaar loopen.
De beoordeeling, of er gevaar voor ge
loof en godsdienst aan een politieke bewe
ging is verbonden komt ook toe aan de
Kerk.
Nu hebben de Bisschoppen hier te lande
feitelijk zich over het Nationaal Socialis
me uitgesproken: hieruit blijkt dus, dat zij
in het systeem practisch een gevaar zien
voor den godsdienst. Zij zien n.l.
het gevaar dreigen, dat al de rechten
en vrijheden, die de Kerk zich hier in ons
land na veel strijd heeft verworven, ver
loren zullen gaan, als het Nationaal Socia
lisme wordt doorgevoerd.
(Zoo juist, als ik dit schrijf, ontvang ik
het avondblad met 's Pausen nieuwe ency
cliek over de Kerkvervolgingen in Duitsch-
land. Het feit spreekt voor zich!)
We hebben uw vraag beantwoord uit
louter godsdienstig oogpunt, en U begrijpt,
dat er nog heel wat over te zeggen valt.
Nog een raad: handel in deze kwestie
zooals de Kerk, zooals ook Christus han
delde: met kracht en gestrengheid tegen
over de dwaling, maar met liefde en
zachtheid tegenover de dwalenden,
vooral in deze bewogen tyd, waarin het
uitzicht in de oplossing van zoo vele en
zoo groote problemen door zoo talrijke en
groote moeilijkheden wordt beneveld.
Vraag 166: Behoort men een kruis
te e k e n te maken als er in de H. Mis een
t e e k e n gegeven wordt met de altaar
schel, of behoort men dan op de borst
te k loppen?
Antwoord: Het gebruik van de altaar
schel is ontstaan uit het gebruik om de
klok te luiden. De torenklok werd geluid,
om de geloovigen op te roepen naar de
kerk.
Een tweede maal werd de klok ge
luid na de Praefatie, bij het Sanctus, die
daarom ook: Sanctusklok werd genoemd
(meestal een kleinere klok in de z.g. Sa
cramentstoren van de kerk), om degenen
die niet bij de geheele H. Mis tegenwoor
dig konden zijn^ uit te noodigen tot het
bijwonen van d'e Consecratie.
Een derde maal werd de klok ge
luid bij de Opheffingen na de beide Con
secraties, om de afwezigen uit te noodi
gen zich in den geest met de H. Mis te
vereenigen. (Op sommige plaatsen is het
luiden van de klok bij de consecratie nog
in gebruik).
In den loop der eeuwen is het gebruik
om de torenklok te luiden overgegaan in
het gebruik om te bellen met de altaar
schel, vooral om de aandacht der geloo
vigen te trekken naar het altaar bij de
voornaamste oogenblikken van de H. Mis,
en ook, om een zekere plechtigheid te ge
ven aan het H. Misoffer (vandaar het ge
bruik van meerdere bellen met verschil
lende toonhoogte; vandaar ook het gebruik
om op den Witten Donderdag en Goeden
Vrijdag de feestelijk klinkende bel te ver
vangen door den dof-klinkenden ratel).
De liturgische boeken schrijven voor dat
er gebeld wordt bij het Sanctus; dit
is dus het teeken, dat de Canon, het voor
naamste deel van de H. Mis gaat begin
nen. Het is niet een teeken om op de
borst te kloppen, of een kruis te maken.
Het laatste zou men nog kunnen doen, om
zich te vereenigen met den priester, die bij
de woorden „Gezegend Hij, Die komt in
den Naam des Heeren" ook een kruistee-
ken maakt. Maar het eerste zou minstens
vreemd zijn; het kloppen op de borst, een
teeken van berouw en boete, wordt een
zinnelooze handeling bij de woorden van
lofprijzing: Heilig, heilig, heilig
Ook wordt er gebeld b„ij de Ophef
fing van de H. Hostie en de Kelk,
vlak na de beide consecraties. Ofschoon
geen enkele liturgische handeling of ge
baar wordt aanbevolen, is het in 't geheel
niet verkeerd hierbij een kruisteeken te
maken, omdat men dan getuigenis geeft
van zijn geloof in Christus' kruisdood,
waarvan de H. Mis, waarvan de Consecra
tie een onbloedige vernieuwing is.
In verschillende streken wordt, behal
ve bij het Sanctus en bij de beide Ophef
fingen, ook by andere deelen van
de H. Mis een teeken gegeven met de al-
tarschel. En wel:
Bij het begin der Mis, als de pries
ter in het priesterkoor komt, of bij het be
gin van de Voetgebeden.
Vlak vóór de Consecratie, om
de aandacht der geloovigen te vragen, wat
vooral in grootere kerken, waar niet al
len een goed uitzicht op het altaar heb
ben, zeer nuttig is. Want we moeten goed
in het oog houden, dat de Consecratie niet
begint bij de Opheffing van de H. Hostie:
vóór de Opheffing worden de heilige woor
den uitgesproken. We weten dit allemaal
wel, maar velen schijnen dit practisch te
vergeten, zooals b.v. collectanten, die door
gaan met collecteeren ook na het belletje
voor de consecratie.
Bij het driemaal „Domine non
sum dignus", het op de borst kloppen is
dan juist op zijn plaats: het is voor den
priester dan liturgisch voorschrift, en het
kloppen op de borst als teeken van rouw
moedigheid en nederigheid ondersteunt de
woorden: „Heer ik ben niet waardig".
Bij de „kleine Ophefing", vlak vóór het
Pater noster. Dit geschiedt in navolging
van het bellen bij de Opheffingen bij de
Cohsecratie, of om te beduiden, dat het der
de groote deel der H. Mis, de Communie,
gaat beginnen.
Na het Evangelie (of het Credo),
als de priester het kleedje van de kelk af-
Gelooft gij, dat onze lichamen verrijzen zullen?
LEES
DIT ARTIKEL!
Et expecto resurrectionem mor-
tuorum. En ik verwacht de
opstanding der aooden.
Paaschmorgen nadert.... In het donkere
kille graf ligt het gruwelijk-gemartelde
lichaam van den Christus uitgestrekt, ver
stijfd in den dood. Doch de morgen van
Paschen zal ons vereenigd vinden rond de
ledige spelonk. In eeuwig-herhaalde verba
zing zal de Christenheid opnieuw juichen:
„De Heer is werkelijk verrezen!"
Klokgelui en koygezang zullen over de
geheele aarde de blijde boodschap uitgal
men van de Verrijzenis, maar millioenen
zullen voorbijgaan met de wrange gedachte
van Faust bij het hooren van de Paasch-
klokken:
Die Botschaft hor' ich wohl
Allein mir felht der Glaube.
Het geloof aan de Verrijzenis is door alle
eeuwen bespot en gehoond door de heide
nen, en onze tijd maakt daarop geen uit
zondering. Maar er zijn ook vele, zeer vele
goedwillende Christenen, die de boodschap
der Opstanding wel hooren, maar niet be
grijpen. Zij gelooven aan de opstanding van
Christus door een vloed van historische
gegevens gewaarborgd doch zij kunnen
zich moeilijk vereenigen met de grootsche,
zegevierende Paasch-belofte: „Christus
is van de dooden verrezen als
eersteling onder hen, die ge
storven zijn" (I Cor. 15. 20). Zooals
Christus is opgestaan uit de dood, zoo ook
zullen op den laatsten dag der wereld alle
gestorvenen uit hun graven opstaan en tot
een nieuw leven komen.
De verrijzenis van alle menschen is niet
een overtuiging, die men kan aanhangen of
ter zijde schuiven. De verrijzenis is een van
de voornaamste dogma's van het Christe
lijk geloof. „Het kenmerkend geloof
der Christenen" schreef de kerkvader
Augustinus „is de verrijzenis der doo
den". En reeds lang voor hem had Tertul-
liaan gezegd: „De hoop der Christenen is
de verrijzenis". Veel scherper nog heeft de
Apostel Paulus verduidelijkt, waarom de
opstanding des vleesches deel uitmaakt van
de kern onzer Christelijke geloofsbelijde
nis: „Sommigen onder u zeggen: De op
standing der dooden is onmogelijk. I n-
dien de opstanding der dooden
onmogelijk is, dan is ook
Christus niet verrezen. Maar
zoo Christus niet is verre
zen, dan is onze prediking ijdel,
ij del ook uw geloof'. (I Cor. 15;
12—14).
Met het geloof aan de opstanding der
menschheid staat of valt het Christendom.
In den Bijbel lezen wy op tal van plaat
sen, dat niet alleen Thomas die door zijn
voorkeur voor proefondervindelijk bewijs
voor altijd de bijnaam „ongeloovig" heeft
gekregen maar dat ook de andere apos
telen herhaaldelijk twijfelden aan de Ver
rijzenis van Christus. En uit de boven-aan-
gehaalde woorden, ontleend aan een van
St. Paulus' brieven, blijkt, dat ook de
Christenen van de Grieksche havenstad
Corinthe, wat betreft dit leerstuk, vrij los
jes in hun schoenen stonden. Te verwon
deren is het dus niet, dat er ook onder ons
Christus' leerlingen van de 20ste eeuw
sommigen zijn, die in de opstanding des
vleesches meer hopen dan gelooven. Zij
zullen het weliswaar niet luid verkondi
gen, maar in stilte peinzen: is dit nu wel
mogelijk?
De moeilijkheden, die sommigen opwer
pen tegen de mogelijkheid van de verrij
zenis, zijn van de populaire, om niet te
spreken van de kinderachtige soort.
Moeilijkheden met
menschen-eters!
Een van de meest vermakelijke is deze:
als een kannibaal een ander mensch opeet
en verteert hoe kunnen dan uit dit ééne
lichaam twee menschen verrijzen? Want
neemt, om aan te duiden, dat het eerste
voorname deel van de eigenlijke Mis, de
Offerande gaat beginnen.
Met opzet heb ik Uw vraag uitvoerig
beantwoord, om er op te wijzen, dat het
niet verkeerd is, om bij het bellen op de
borst te kloppen of een kruis t- maken, af
gezien van liturgische gebruiken, maar
vooral om er op te wijzen, dat men dit
niet moet doen als een zinnelooze hande
ling en uit sleur.
Correspondentie-adres: Mr. A. Diepen-
brock, pr. Seminarie „Hageveld", Heem
stede.
het is door het 4e Concilie van Lateranen
als geloofspunt afgekondigd: „Allen zullen
met hun eigen lichaam verrijzen".
In eenigszins wetenschappelijk kleed ge
stoken verschijnt dezelfde moeilijkheid al
dus ten tooneele: de planten voeden zich
met de lijken der afgestorvenen, deze plan
ten worden gegeten door andere men
schen, die, op indirecte manier dus, zich
voeden met bestanddeelen uit lichamen van
doode menschen.
Een ander bezwaar is dit: de organische
stof op aarde is beperkt en wordt herhaal
delijk gebruikt voor de vorming van steeds
nieuwe levende wezens. Is er wel voldoen
de voor den bouw van milliarden lichamen,
die op den Oordeelsdag als één man uit het
stof zullen verrijzen?
Wat deze laatste opwerping aangaat, kun
nen wij de angstigen geruststellen. Men
heeft de hoeveelheden voorradige „bouw
stof' berekend. Al komen er na ons mil
liarden en milliarden andere menschen,
voor ieder van hen is ruimschoots voldoen
de bouwstof te vinden op den Oordeelsdag!
En de menschen-etende kannibaal? De
moeilijkheden is ook hier meer grappig dan
juist. Vooreerst moet men bedenken, dat
het menschelijk lichaam geen vaste een
heid is, doch in den loop van eenige jaren
vrijwel geheel opnieuw wordt opgebouwd.
Men kan dat onmiddellijk constateeren aan
de groei van nagels en hoofdhaar. Het
lichaam vernieuwt zichzelf doorloopend. Na
eenige jaren is de kannibaal zijn dubbel
ganger weer kwijt grootendeels zéker!
Het is evenwel niet noodig de medische
wetenschap in het geding te brengen, want
de spitsvondigen zouden toch altijd met
de vraag voor den dag komen: toegegeven
dat het lichaam zich iedere paar jaar gróó-
tendeels vernieuwt. Maar het restje?
Het is veel juister de moeilijkheid te be
antwoorden met eenmoeilijkheid. Het
lichaam van den mensch, de geheele schep
ping is opgebouwd uit stof. Wat isstof?
Wij loven me een gerust hart aan ieder,
die een antwoord geeft op de vraag: wat
is stof een gratis reisje uit naar de Pa-
rijsche wereldtentoonstelling. Hij kan het
in Parijs zoo bont maken als hij wil de
krant betaalt al zijn onkosten.
Beste, brave twijfelaars aan de opstan
ding des vleesches! wij geven u de ver
zekering: ER GAAT NIEMAND OP ONZE
KOSTEN NAAR PARIJS.
In de geheimzinnige wereld
van het oneindig kleir2.
Het is een zeer oude uitspraak, dat hij,
die'een zandkorreltje geheel ontleed zou
hebben, het heelal zou kunnen doorgron
den. Doch zoover is de wetenschap nog
steeds niet! Het wetenschappelijk onder
zoek van de stof heeft veel ontdekt, maar
door die ontdekkingen wordt het raadsel
van de stof steeds méér raadselachtig.
Om u eenig denkbeeld te geven: een liter
waterstofgas, dat niet meer weegt dan 0.08
gram, bevat 89 sextillioen 840 quintillioen
atomen. Een eenvoudig deelsommetje toont
aan, dat ieder atoom een trillioenste van
het trillioenste van een gram weegt.
Maar wat blijkt een atoom te zijn? Elk
atoom bezit een positief electrisch geladen
kern, waaromheen kleine deeltjes draaien,
die den naam dragen van electronen en
negatief geladen zijn. De totale lading van
de electronen neutraliseert precies de posi
tieve van de inwendige kern.
Een enkel atoom is dus eenzonne
stelsel in het ongeloofelijk kleine. De elec
tronen razen in kringen rond de kern met
een snelheid, welke varieert tusschen 10.000
en 250.000 K.M. per seconde! De „kern"
de zon van dit miniatuur-planetenstelsel
neemt minder dan één duizend billioenste
deel van de ruimte binnen het atoom in.
Wat neerkomt, schrijft dr. Penning in zijn
boek „Het Atoom" op de verhouding van
een speldeknop in een hooiberg.
Waaruit de kern is samengesteld, weet
men ook thans nog niet. Men vraagt zich
af, of de stof iets anders is dan electrici-
teit. Maar wat is electriciteit? Een trilling
in de aether. Maar wat is aether? Aether
is een uiterst ijle stofwelke niets
weegt. WE STAAN MET ééN BEEN IN
HET RIJK DER SPOKEN EN GEEST
VERSCHIJNINGEN.
De stof blijkt iets totaal anders te zijn,
dan we met de zinnen waarnemen. Het
verschil tusschen goud en ijzer is.... elec
trisch en de tijd is niet verre (en in zekere
mate reeds aangebroken), dat wij ijzer
veranderen in goud!
Het is hier niet de plaats om uitvoeriger
op de samenstelling van de stof in te gaan.
Maar deze korte onderdompeling in de
uiterst geheimzinnige mikrokosmos moge
voldoende zijn om met de gegevens der
moderne wetenschap aan te toonen, dat,
ook al eet één kannibaal honderd andere
op, daarmede de mogelijkheid van de we
deropstanding onzer stoffelijke lichamen
niet is onmogelijk gemaakt.
Toegegeven dan, zal de twijfelaar opmer
ken, dat die kannibalen-opwerping kinder
achtig en ouderwetsch was, toch kan ik me
moeilijk voorstellen, dat al die menschen,
die ik ken b.v. die dikke herbergier met
zijn roode neus eens op het geschal der
bazuinen weer ten leven zullen komen.
Op deze gemoedelijke moeilijkheid en op
de toestand, waarin de lichamen verrijzen,
zullen wij morgen ingaan.
GOEVRIJDAG
Wie de Goede Vrijdag-stemming of lie
ver de Goede Vrijdag-gedachten, zoo
diep en zoo schoon, nog in zich wil ver
levendigen voordat de daj ten einde is en
de blijde Paasch-Zaterdag gaat jubelen
hij leze langzaam volgend gedicht van
Guido Gezelle.
Gezelle moet zoo gedicht hebben op een
dag als vandaag:
de zonne schijnt
te vragen, ongetroost,
of morgen zij nog heffen zal
heur aanzichte, in den oost.
Wie dit gedicht gelezen heeft ligt stil
ieer bij het mysterie:
Geen woord en zij gesproken meer;
Ons Heere hangt en bloedt...-.
's Goevrijdags ratel, rauwgetand,
dwers dóór de kerke relt,
terwijl het volk, stilzwijgende, om
den autaar neêrgeveld,
den God aanbidt, dien Golgotha
zag sterven naakt en bloot,
's goevrijdags, op den schandeboom,
de schandelijkste dood.
De ratel relt de kerke dóór,
noch koper nu noch brons
en hoore ik, ook den orgel niet:
men bidt den „Vader ons."
En al mijn bloed verkruipt, wanneer
ik, spraakloos, in den choor,
het kraken van de bergen.... neen,
den houten ratel hoor.
Het autaarkleed is afgedaan
het wierookvat gebluscht,
de lichten al gestorven en
de ratel zelve rust;
't houdt alles op, de zonne. schijnt
te vragen, ongetroost,
of morgen zij nog heffen zal
heur aanzichte, in den oost.
Als vader sterft, de kinderen
vergaren om de spönd
des stervenden, en knielen daar,
en bidden, in den grond:
zoo knielen, in de kerken, in
de huizen nu, vereend,
de menschen, en, in stilte, wordt
gebeden en geweend.
't Is dood nu al: God zelve stierf
de dood! Wie dierve er, ach,
schier leven, in de droefheid van
dien al te droeven dag?
Geen woord en zij gesproken meer;
ons Heere hangt en bloedt,
gekropen zij ten kruise nu,
gebiddaagd en geboet.
GUIDO GEZELLE.
DE A.S. TWEEDE KAMER
VERKIEZINGEN.
Niet tehuis Tóch stemmen!
Wij vestigen de bijzondere aandacht erop,
dat kiesgerechtigden, die op den dag
der stemming niet vertoeven in de gemeen
te hunner inwoning gemeente derhal
ve op welker kiezerslijst zij voorkomen
tóch hun stem kunnen uitbrengen.
Immers, de Kieswet (art. 57a) maakt mo
gelijk, dat kiezers aan de stemming deelne
men in een andere gemeente dan die op
welker kiezerslijst zij voorkomen.
Daarvoor is slechts noodig, dat zij, die in
deze omstandigheid verkeeren, uiterlijk 14
dagen vóór den voor de stemming bepaal
den dag, persoonlijk aan de gemeente-se
cretarie gaan mededeelen, in welke ge
meente zij aan de stemming willen deelne
men.
In welke gemeente men zich ter secreta
rie vervoegt om deze mededeeling te doen,
doet er minder toe. Een voorbeeld kan deze
regeling wellicht duidelijker maken:
een kloosterzuster woonde op 1 Jan. 1937
te Maastricht, alwaar zij op de kiezerslijst
voorkomt. Zij is na 1 Januari 1937 ver
plaatst naar Den Haag en zij weet, dat zij
ten tijde van den stemdag een retraite
houdt in Rotterdam. Dan kan zij ter ge
meente-secretarie van Den Haag mededee
len, dat zij in Rotterdam haar stem wil uit
brengen.
Wij verwachten, dat door het tijdig ge
bruik maken van deze bevoegdheid, zoo
min mogelijk stemmen van katholieke kie
zers en kiezeressen zullen verloren gaan.
Haarlem, 13 Maart 1937.
t JOANNES PETRUS,
Bisschop van Haarlem.
„Sint Bavo"