3)e ZeidM^&ou/im
Het zesde regiment infanterie te Breda vierde Donderdag zijn 123-jarig bestaan,
ter gelegenheid waarvan voor de autoriteiten gedefileerd werd
Ook de Weser is buiten de oevers getreden Rondom Dunsen staat
alles in het water, waardoor vele bewoners der langs de rivier ge»
legen huizen geïsoleerd werden
De tinbaggermolen „Kantoeng bij de werf Gusto te Schiedam voor rekening van het Ministerie van
Koloniën gebouwd, is Donderdag, gesleept door de .Humber en de .Schelde naar Banka vertrokken
Cecilia Coliedge,. de nieuwe wereld»
kampioene kunstrijden op de schaats,
is naar Canada vertrokken, om haar*
prestaties daar te demonstreer en. Miss
Coliedge m den trein op Waterloo
Station te Londen
Op het landgoed Vogelenzang, waar de a s Wereld jamboree ge
houden zal worden, is men thans druk bezig met het opstapelen van
brandhout, waarvan voor het bereiden van het eten voor 25000
padvinders een enorme hoeveelheid noodig is
De Kon Mil Sportvereeniging hield
Donderdag te Breda in de omgeving
van 't Heuveltje een cross country,
waarbij ook de commandant van het
veldleger, jhr. Röell (rechts), van zijn
belangstelling blijk gaf
FEUILLETON i*
WAT HET SCHILDERIJ
VERBORG
Natr het Engelsch
door
THEA BLOEMERS.
(.Nadruk verboden).
48)
Kort daarna hoorde ze voetstappen in de
hall en de stem van haar grootvader
eprak:
„De eerste deur rechts, mijn jongen."
Haar wangen bloosden en haar oogen
verloren uun anstigen gloed. De deur werd
langzaam geopend. Geen van beiden wist
hoe het gegaan was naar plotseling waren
ze in elkaar* armen.
Ronald zag er. nu hij gereinigd en ver
bonden was, heelemaa! niet schrikwek
kend uit. Alleen een paar pleisters herin
nerden aan de vechtpartij en .Vsalie wierp
een bewonderende" Mik op zijn knap ge
zicht, terwij] haar hart bonsde van geluk.
De trage maanden, die zoo tergend lang
zaam waren omgekropen, waren eensklaps
vergeten en tyd bestond er voor hen bei
den niet meer.
„Mag een oude man jullie eens even las
tig vallen, lieveling?"
„O, grootvader, neemt u me niet kwa
lijk, maar ik vergat het. Ronald, dit is myn
grootvader en ik denk, dat u wel weet, wie
dit is", voegde ze er met een lieven, be-
deesden glimlach aan toe.
„Ik weet er alles van, myn jongen, en als
je de man bent, waarvoor ik je houd, zul
je mjjn meisje wel gelukkig maken", sprak
Sir Digby.
Ronald keek den ouden edelman recht
in de oogen; toen gleed zyn blik door het
rijk gemeubelde vertrek.
„Ik zou wel heel weinig waard zijn, als
ik een meisje uit zoo'n omgeving naar het
huis bracht, dat ik haar kan aanbieden.
Sir Digby", zei hy met vaste stem, of
schoon zijn keel by die woorden haast toe
geknepen werd.
Rosalie sprong op van haar stoel en
kwam naast hem staan.
„Wees niet dwaas, Ronald. Je weet
heel goed, dat ik liever met jou in een blok
hut woon, dan in een paleis als dit, met
iemand anders".
Sir Digby bekeek den knappen, flink
gebouwden jongen pelsjager aandachtig.
Hij leek zoo groot en beelemaal niet op
zijn plaats in dit weelderige milieu.
„We praten nog wel eens samen, maar
je woorden doen je alle eer aan, en ik weet,
dat Rosalie precies meent, wat ze zegt;
haar moeder was net zoo."
En de lippen van den edelman beefden,
terwy] hy den anderen kant uitkeek.
*s Avonds na het diner vertelde Ronald
Rosalie en haar grootvader van zyn om
zwervingen van de eene plaats naar de an
dere. op zoek naar den man, die hem zoo
veel leed berokkend had.
„Ik volgde hem naar Londen en ont
dekte zijn spoor eenige keeren; in een paai
van de gemeenste buurten, maar hy was
zoo slim, dat hy me telkens weer ontsnap
te. Maar ik hield vol, want ik moest met
hem afrekenen", besloot Ronald grimmig,
terwy 1 in zyn oogen de stalen glans kwam,
dien Rosalie zoo ?oed kende.
„Wat ben je van plan te doen, mijn jon
gen?" vroeg Sir Digby later op den avond,
terwijl ze in de bibliotheek een sigaar za
ten te rooken.
„Ik ga regelrecht naar het land, lat mij
lief is. De streek, waar ik vandaan kom,
heeft reusachtige houtvoorraden en een
paar jaar hard werken zullen me de beloo
ning geven, waarvoor ik leef uw klein
dochter", antwoordde Ronald.
De edelman strekte zijn hand uit en
greep die van den jongen jager.
„Je behoeft niet te wachten, jongen, Ro
salie is nu ryk. hoeft heelemaal niet
naar den Yukon terug te gaan."
„Ik wil niet van mijn vrouw's geld le
ven, Sir Digby, maar daaiom dank ik u
toch: ik kan wel een paar jaar wachten,
als zij wil. Ik zal hard werken en gelukkig
zyn in de wetenschap, dat i voor haar
zorgt."
Het hart van den ouden man sprong
plotseling op en zijn oogen straalden van
vreugde, want lat beteekende, dat hij Ro
salie nog vele maa den ondor zijn geluk
kige hoede zou houden.
„Het is waar wat V zegt ze is nog
jng. maar als je kapitaal noodig
hebt voor je plannen, laat my je dan zoo
veel mogelijk helpen", hernam Sir Digby
hartelijk.
„Dank u"0 antwoordde Ronald eenvou
dig.
Het was byna middernacht en zij ston
den op punt naar oed te gaan, toen er aan
de voordeur werd gebeld.
„Wie kan daar .u nog zyn? Misschien
iemand van de politie", opperde Sir Digby,
terwijl op opstond.
Er werd geklopt.
„Mijnheer, hier is een.... heer. die zegt,
dat hij u dringend moet spreken. Hij komt
juist van de boot", kondigde de bediende
aan.
„Laat hem binnen", zei Sir Digby, ver
baasd zijn wenkbrauwen optrekkend.
Een oogenblik later werd een lange,
bruinverbrande man met grijs haar en
vriendelijke oogen in de bibliotheek gela
ten.
„Goeie genade, Chicago Charley", riep
Ronald, „dat is me ook een verrassing!"
De oude gouddelver „tak zijn hand uit en
zijn oogen verrieden zijn innerlijke ont
roering.
„Kyk eens aan, myn jongen, dat doet
een mensch goed in eei. vreemd land een
bekend gezicht te zien. Neemt u me niet
kwalijk, meneer, bent u de grootvader van
mijn kleine Rosa?" vroeg hij daarop on
handig, terwijl hy zich tot den edelman
wendde.
Sir Digby drukte hem glimlachend de
hand.
„Ik ben Rosalie's grootvader en het spijt
me, dat u te laat komt om haar vanavond
nog te spreken, maar ze zal buiter zich
zelf zyn van vreugde, als ze morgen vroeg
hoort, dat u hier bent':, klonk het harte
lijk.
„Ik weet best, dat mijn kleine meid bly
zal zijn oom Charley te zien", was het een
voudige wederwoord.
Toen keerde hy zich weer tot Ronald en
vervolgde:
„Dat is een 'of, dat ik jou hier tref, ke»
rel, want ik kom hoofdzakelijk om jou hier
heen."
Hy wischte zyn voorhoofd af met een
bonten zakdoek.. Sir Digby schonk een
sterke whiskey soda in en belde cm wat te
eten.
Chicago Charley dronk het glas leeg en
zijn stem klonk heesch van onderdrukte
opwinding.
„Er is goud in de Slangenkreek, jongen",
vertelde hy, „dat ligt daar netjes te wach»
ten om opgegraven te worden, en ik zei
niks. maar ging rege'recht hierheen om je
terug te halen, als Rose me ten minste op
de hoogte kon brengen, wr. r jij uithing."
„Goud? Hoe heb je dat gevonden, k<--
rel?"
Ronald's gezicht glansde en zyn lippen
trilden en zelfs de baron werd door de op
winding van de anderen aangestoken,
„Weet je zeker, dat het geen vergissing
is?" voegde Ronald ar nog by.
„Vast en zeker'was het oesliste ant
woord en Ronald Kerslake wist dat een
delver met een ervaring van meer dan
dertig jaar, zich niet licht vergist.
(Slot volgt).