STADS NIEUWS De 362*" verjaardag der Leidsche Universiteit. MAANDAG 8 FEBRUARI 1937 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BUD - PAG. 9 Diesrede van prof. dr. J. v. d. Hoeve. Over „Voorkoming van Blindheid" Ter gelegenheid van den 362sten Dies Natalis der Leidsche Universiteit heeft de rector magnificus, prof. dr. J. van der Hoeve, hedenmiddag in het groot audito rium der Universiteit een rede gehouden over „Voorkoming van blindheid". Er bestond voor deze bijeenkomst groo- te belangstelling van de zijde van het col lege van curatoren, hoogleeraren, leden van den Universiteitsraad, vertegenwoor digers van gemeente, waterschap, mi litaire macht en andere. Aan deze belangwekkende rede is het vólgende ontleend: HET LOT DER BLINDEN. Hoe onaangenaam zulks ook zou zijn, reuk, smaalt en het grootste gedeelte van het gevoelszintuig zou men kunnen mis sen zonder dat zulks groote schade aan arbeidsvermogen of levensgeluk behoeft toe te brengen; verlies van het gehooror gaan is een groot ongeluk, maar deson danks kan de mensch nog menig beroep vervullen, is hij nog in menig opzicht vol waardig; blindheid echter behoort tot de ergste rampen, die den mensch kunnen treffen. Wij mogen ons hier niet doen mis leiden door het feit, dat de meeste blinden hun lot met 'de grootste gemoedsrust dra gen. Steeds maakt het den indruk, dat blind worden iets ontzettends is, maar 't is of, wanneer 't pleit eenmaal beslecht is, de mensch zich gelaten in zijn noodlot schikt. En altijd weer hoort men beweren, hoe groot het verschil is tusschen de ge moedsrust van absoluut blinden en het on rustig wantrouwen van dooven. Men ver- gete echter nooit bij deze niet voor alle gevallen juiste karakterbeoordeeling- hoe grootelijks verschillend voor beiden de omstandigheden zijn. De doove kan nog in vele gevallen zijn plaats in de samenleving behouden, maar moet hiervoor, gehandicapt door zijn ge-, brek, veel feller kampen dan anderen be hoeven te doen, zijn strijd wordt als het ware dagelijks herstreden, zoodat hij zel den de echte gemoedsrust krijgt, terwijl de blinden na hun grooten strijd, bewust dat zij onvolwaardig zijn geworden en boven dien hulp van anderen behoeven, zich meestal gedwongen bij hun noodlot neer leggen en tot rust komen. Gelukkig behoeft de blinde zich niet ge heel als nietswaardige arbeidskracht te beschouwen. Velen hunner oefenen een beroep uit, waardoor zij in hun levensonderhoud kun nen voorzien, maar toch, blinden blijven op de arbeidsmarkt steeds onvolwaardi- gen, behoeven bovendien hulp van an deren. Geen wonder dan ook, dat het lot der blinden altijd diepen indruk op het ont vankelijk gemoed der menschheid heeft gemaakt en men steeds niet alleen tracht dit zoo veel mogelijk te verzachten, maar oók het aantal der blinden te verminde ren door alles te doen, wat kan geschie den om blind worden te verhoeden. Spr. wees er vervolgens op, dat het aan tal blinden in de wereld millioenen be draagt, het aantal personen dat aan één oog blind is of één oog mist, nog veel grooter is en het aantal, dat een dermate beperkt gezichtsvermogen heeft, dat zij als onvolwaardige arbeidskrachten moeten worden beschouwd, tientallen millioenen bedraagt. VOORKOMEN VAN BLINDHEID. A,ls men bedenkt hoeveel ellende een enkel geval van blindheid berokkenen kan aan den lijder en zijn omgeving, hoeveel oeconomische schade het veroorzaakt, dan is het wel duidelijk, dat het de plicht der menschheid is, dit euvel zoo veel mogelijk te trachten te voorkomen. Op hoe breeder basis dit getracht wordt, hoe beter. Het is daarom goed zich inter nationaal aaneen te sluiten opdat de vol keren gezamenlijk dezen strijd voeren. Na erop gewezen te hebben wat in deze richting gedaan wordt, onderscheidt spr. als hoofdgroepen in deze materie: erfe lijke blindheid en blindheid veroorzaakt door uitwendige omstandigheden. Men vergete echter nooit dat de beide hoofdoorzaken: erfelijke invloed en uitwen dige omstandigheden ook door samenwer king blindheid kunnen opwekken; eigen lijk mag men wel zeggen, dat beide mo menten bij alle menschelijke eigenschap pen altijd samenwerken, niet de eigen schappen als zoodanig worden overgeërfd. Spr. doet dan eenige grepen uit de niet- erfelijke oorzaken van blindheid en be schouwt achtereenvolgens in het kort blindheid door verwonding, door primaire oogziekten, door oogziekten secundair aan ziekten van het lichaam en door voedings stoornissen. Spr. stelde het belang van een goed ge organiseerde prophylaxe in het licht en kwam aan het einde van zijn rede tot de volgende algemeene conclusies: a. Waarschijnlijk kunnen enkele erfe- lijk-bepaalde afwijkingen of hun manifes tatie voorkomen worden; men legge zich niet fatalistisch neer bij het feit, dat een afwijking erfelijk is. b. Wettelijk voorgeschreven sterilisee ring voor oogafwijkingen is niet toelaat baar, wettelijke toestemming tot vrijwil lige steriliseering verdient overweging. c. De raadgevende arts zal voor elk ge val afzonderlijk moeten overwegen in overeenstemming met den ernst der af wijking, de wijze van overerving, den psychischen en lichamelijken toestand van het desbetreffende individu, welke voor lichting en welken raad hij moet geven- In vele gevallen zal het wenschelijk zijn, dat hij zelf advies inwint van iemand, die in de erfelijkheidsproblemen doorkneed is. d. Onze kennis van de erfelijkheidspro blemen is nog zoo onvoldoende, dat men wat de eugenetiek betreft in maatregelen, voorlichting en raadgeving zeer groote te rughoudendheid moet betrachten en sterk zal moeten individualiseeren. e. Men trachte bij elke erfelijke afwij king na te gaan of het waargenomen ver schijnsel als zoodanig in het kiemplasma is voorbeschikt, of dat uitwendige om standigheden bij het optreden een groote rol spelen. f. Men probeere steeds of het mogelijk is de erfelijke afwijkingen te neutralisee- g. Het is noodig onze kennis van erfelijke afwijkingen zoo veel mogelijk uit te brei den. DE OORLOG SBLINDEN. Op één van de allerbelangrijkste pro blemen der blindheid ging spr. tenslotte nog verder in, n.l. het probleem der oor- logsblinden. Voorzeker is oorlogsblindheid een vorm van blindheid, die voorkomen moet kun nen worden. Een ieder, die in de gelegenheid was in een der groote landen, welke aan den we reldoorlog hebben deelgenomen, de oor- logsblinden te zien en waar te nemen, wat alles gedaan werd om aan deze ongeluk- kigen weer een nuttige werkkring in de maatschappij te verschaffen, werd vervuld van bewondering over hetgeen menschen- liefde, ménschelijk vernuft en techniek in staat zijn te verrichten om voor deze zwaar getroffenen het leven weer meer waarde te geven. Ondanks deze groote bewondering, on danks de opgewektheid der slachtoffers zelve, kromp het hart van den toeschou wer ineen bij de gedachte, hoe zoovele honderden jonge mannen voor goed ge doemd waren hun leven verder in alge- heele of gedeeltelijke duisternis door te brengen. Een klein voorbeeld moge nog illustree- ren hoe dergelijke rampen tot stand kun nen komen. In 1918, een der eerste dagen na den wapenstilstand hield aan een klein station dicht bij den Belgisch-Duitsch-Nederland- schen grens een hospitaaltrein met Duit- sche gewonden stil. Alle deze jonge man nen lagen met hun gezicht stijf tegen de vensters gedrukt om bij gebrek aan af wisseling vooral niets te missen van wat op het perron voorviel, maar bovenal om zoo spoedig mogelijk hun vaderland weer te aanschouwen. Plotseling weerklonk een ontzettende knal, de lading van een tweetal wagons met explosieve stoffen was ontploft. Geen ruit van den hospitaaltrein bleef heel. Een deel der Duitsche gewonden werd naar het Militair Hospitaal te Utrecht ver voerd en hier onderzocht spr. met den bekenden militairen oogarts dr. Ten Doe- schate op zijn verzoek een dertigtal jonge mannen, van wie veertig oogen onher roepelijk door verwonding met glasscher ven waren blind geworden. Wie een dergelijke ontzettende gebeur tenis meemaakt of zooals spr. tijdens den oorlog in een der groote oorlogvoerende landen in oogklinieken de vreeselijke oog- verwondingen zag, wordt diep daardoor getroffen. Uitbannen van den oorlog zal heel moei lijk zijn ook hier speelt erfelijkheid een groote rol maar men vergete hét nooit: de uitwendige omstandigheden niet min der. Het moge al onmogelijk en zelfs onge- wenscht zijn, den aangeboren, den erfe- lijken strijdlust in den mensch, waardoor op andere gebieden zoo enorm veel goeds tot stand gebracht wordt, geheel te onder drukken; wat echter de uitwendige om standigheden betreft, is ieder mensch ver plicht op zijn wijze er toe mede te werken deze dusdanig te vormen, dat oorlog, den erfelijken strijdlust ten spijt, niet tot stand kan komen. Ieder, die daaraan medewerkt, toont, dat hij tracht te gehoorzamen aan het dwin gend gebod „Hebt uw naaste lief" en dat de sprank van het goddelijke, die in eiken mensch aanwezig is, in hem werkelijk leeft. Voorzeker handelt hij aldus doende in den geest van den man, die ook al was hij gedurende het grootste deel van zijn leven omringd door strijd, waarvan liij het middelpunt vormde, toch in zijn hart een vredevorst bij uitnemendheid was, in den geest van den stichter van deze Uni versiteit, in den geest van Willem van Oranje. ACADEMISCH HISTORISCH MUSEUM. Tentoonstelling van geteekende en gegraveerde portretten In het Academisch Historisch Museum op de bovenverdieping van het Academie gebouw is een tentoonstelling ingericht van geteekende en gegraveerde portretten uit eigen verzameling. Doel dezertentoon stelling is een overzicht te geven van het geen in de collectie werd bijeengebracht, voor zoover dit uit artistiek oogpunt van fceteekenis is te achten. Er werd derhalve niet gestreefd naar voledigheid in eeniger- lei opzicht. Artistiek zonder beteekenis zijnde portretten van beroemde hoogleera ren werden niet opgenomen, portretten van minder bekende personen met kunstwaarde echter wel. Zoo werd bereikt, dat een ten toonstelling kon wórden ingericht, die door de wijze waarop gekozen werd, ook voor hem, die zich voor de geschiedenis van de Leidsche Universiteit als zoodanig niet interesseert, en die belang stelt in de por tretkunst op zichzelf, de moeite van een gang naar boven waard is. In beknopt be stek wordt een interessant overzicht ge geven van hetgeen op dit gebied van het einde der zestiende eeuw tot op heden werd geboden. Tot heden; immers «en aantal eerst on langs door den heer H Kamerlingh Onnes geteekende pcitretten' van hoogleeraren van de Universiteit vormt niet het minst belangrijke deel der expositie. Zij zijn alle voortreffelijk te noemen: Colenbrander, Van der Hoeve, Huizinga, Van Itallie, Van Ronkel, Wensinck, De Sopper, Kristensen en Knappert. Naar wij vernemen is de heer Kamerlingh Onnes nog steeds bezig nieuwe teekeningen aan de verzameling toe te voegen. Het belooft een belangrijke documentatie te worden van de Universi teit van heden en daarbij een interessant specimen van hedendaagsche portretkunst. Daarnaast treffen de bijzonder geestige, voortreffelijk geteekende caricaturen van eenige medische hoogleeraren, gemaakt door den heer P. H. J. B. Ramaekers. Een vitrine is gevuld met diverse uit gaven van een verzameling van gegraveer de hoogleeraarsportretten uit het begin der 17de eeuw, toegeschreven aan prof. J. Meursius. Een curiosum vormt* een der uitgaven, die van 1617, waarvan slechts één ander exemplaar ter wereld bekend is, n.l. in de Bodleian Library te Oxford. Een aantal afzonderlijke gravures uit deze uitgaven is er bijgevoegd, waaronder die van den eersten Rector Magnificus Petrus Tiara. Daarnaast treffen da bijzondere geestige, aan de wanden een chronologische verza meling 17e, 18e en 19e eeuwsche prenten. Wij vermelden extra de fraaie portret ten door H. Goltzius van Prins Willem van Oranje en Josephus J. Scaliger, die tezamen met het prachtige portret van C. Clusius door de Gheyn een muurvlak vullen. Ver der portretten van J. Lipsius, waaronder een zwarte kunstprent; aan de twisten tusschen Remonstranten en Contra-Remon- straten worden wij herinnerd door de beel tenissen van Armeius en Gomarus. Het Museum bezit een compleet exem plaar der z.g. Effigies, een door den Leid- schen drukker P. van der Aa in begin 1700 uitgegeven verzameling van professoren- portretten, welke maar al te dikwijls voor verkoop der losse bladen uiteéngesneden is en zoodoende betrekkelijk weinig vol ledig voorkomt. Van de 18e eeuwers noemen wij slechts 's Gravesande, Havercamp, Albinus, Van Schelle. De Fransche tijd heeft, ook wat portret kunst betreft, eigen karakter en charme, Van groote schoonheid zijn de zwartekunst bladen van T. Hemsterhuys en S. F. J. Rau, S J. Brugmans is een figuur, waarvan men gemakkelijk kan aannemen, dat hij in den tijd van het Koninkrijk Holland en de'in lijving bij Frankrijk een groote rol heeft gespeeld. De fijn besneden kop van M. Sie- genbeek herinnert ons aan een andere persoonlijkheid van beteekenis, die ver na het einde van het Napoleontisch bewind nog onder de rijen der hoogleeraren was. Een portret van Van der Palm door Hod ges valt op. De laatste helft der 19de eeuw brengt niet veel vermeldenswaard. Thorbecke is vertegenwoordigd door vier afbeeldingen, waai*van twee minder bekend. Van Assen vertoont zich in al zijn bonhommie. Interessant is de opleving aan het einde der eeuw, Jan Veth heeft hierin een groot aandeel. Zijn portretten van prof. Veth, Mac Gillavry en Vreede zijn een bewijs van zijn talent. Ook het mooie, portret van prof. P. A. van der Lith door Jan Toorop, uit den Almanak, is bijzonder fraai. Van Haverman is een vijftal portretten aan wezig en van L. O. Wenckebach een por tret van prof. Huizinga van 1929. Een kleine vitrine bevat een aantal por tretpenningen, waaronder enkele belang rijke. Het tentoongestelde is slechts een klei ne keuze uit de steeds riiker wordende verzameling en wordt a.s. Maandag op den Dies Natalis der Universiteit, zonder eenig officieel vertoon, ter bezichtiging toegan kelijk gesteld. MIJ. DER NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. Voordracht prof. Besselaar over Afrika. In de Vrijdagavond alhier gehouden maan- delijksche vergadering van de Mij. der Ne- derlandsche Letterkunde, sprak. prof. Bes selaar van de stedelijke universiteit van Amsterdam over: „Enkele posten op de boedelbeschrijving van het Hollandsch- Afrikaansche cultuurleven". Onder de blanken van Zuid-Afrika is deze cultuur de oudste. Zij openbaart zich in een eigen taal, levenshouding en kerkelijke inrichting, een eigen boywstijl met monumentale gebou wen, meubel- en sierkunst, huis- en kunst nijverheid, en is getypeerd in den ossenwa gen en de boerenplaats. Kenmerkend zijn de Afrikaansche schering en de Holland- sche inslag, waarbij de Nederlandsch-Indi- sche factor ook sterk werkzaam is geweest. De Engelsche bezetting in 1806 veroor zaakte een cultureel conflict. Hier ligt de grondoorzaak van den Grooten Trek (1836), de drang om eigen wezen en taal, geschiedenis en overlevering, inboorlin- genbeleid, staatsopvatting en rechtsbedee- ling veilig te stellen: die trekker met sij roer, sij wa, sij boek, wat in dit binnenland sij vrijheid soek. Met dit drievoudig snoer heeft hij Na- tal, Transvaal en Vrijstaat uitgemeten. Voor zijn cultuur was de trek een snoei- proces, dat loof en bloesem wegsneed, maar den penwortel boordde in vaderlandschen grond. In de wildernis kwamen de rudi ment a bloot. Het gezin bleef het fort. In een eeuw van onrecht, bestreden door ge weld en list, moest de boer zijn cultuur leven schutten en herbouwen: zijn duur- verworven bodem lokte den erfvijand tot verovering wegens ontdekt goud en dia mant. Binnen een mensch en geslacht moest de patriarchale boer landeconoom, technicus en nijverheidsman worden. Beschutting werd geleverd door een rij van helden zonder academische vorming, toch ware cultuurdragers, als Piet Retief, Sarei Celliers, Potgieter, Pretorius. Joubert, Botha, de la Rey, en de Wet, bovenal de Godsman en rotsman Paul Kruger. Bou wers waren Engelsch opgevoede Kape naars als Jan Brandt, pres. Reitz, Burgers, Jan Hofmeyr, gen. Hertzog, gen. Smuts, dr. Malan en senator Malan. Aan den kant der Engelsche cultuur staan het prestige van een wereldtaal met twaalf eeuwen letterkunde, een wereldrijk met wereldpers, grootkapitaal, handel, sport en aangename om gangs vormenV Aan den Afrikaner kant: eerstgeboorterecht, volks- samenhang, 'n één en eenig vaderland, een tweederde volksmeerderheid en knappe predikanten, dokters, advocaten en poli tici uit de landszonen. De Afrikaner wil geen baas wezen, ook geen knecht, maar man op zichzelf. Tusschen beide culturen bestaat mede dinging. De Engelschman gelooft in eigen supe rioriteit en zoekt o.a. met zijn Rhodés- beurzenstelsel ook Zuid-Afrika daarvan te doordringen. Psychologisch juist en com- mercieeel loon end legt het verband tus schen cultuur en economie. Het verschaft de pennypost en goedkoope kabelgrammen, gramofoon, en rolprenten, sterke radiozen ders, zendt concertzangers, tooneelgezel- schappen en goede sprekers. De landsre- geering houdt bij dezen cultuurkamp den evenaar redelijk wel in het huisje, de ste delijke besturen echter bevorderen de En gelsche cultuur practisch door het aanne men van hooge Engelsche inschrijvingen boven lagere en betere uit Nederland en Duitschland, zoodat alle openbare nutsbe drijven uit Engeland bestellen en elke lan taarnpaal, la-aan en schakelaar reclame ma ken voor de Engelsche technici De spreker liet hierop het relaas volgen van de poging aanvankelijk bij de spoor wegen uitstekend geslaagd, om de Afri kaansche vakarbeiders zoodanig te organi- seeren, dat zij niet ontaarden en aan de ook financieel goed ondersteunde poging tot sociaal-economisohe consolidatie op na- tionalen grondslag van de tienduizenden Afrikaansche gouddelvers. Na een historisch overzicht van wat Ne derland reeds gedaan heeft tot steun der Hollandsch-Afrikaansche cultuur door de bevordering der studie van Afrikaners in Nederland, besprak hij tenslotte Neder lands plicht voor het heden. Wij hier heb ben niet aan den lijve ondervonden wat een cultuurstrijd is in opzet en inzet. Neder land moet van het Hollandsch-Afrikaansch cultuurleven kennis nemen. Studie maken van Afrikaansche taal, letteren, cultuur en geschiedenis. Zich op de hoogte stellen van het hedendaagsch Zuid-Afrika; breken met de domijastrante gewoonte om Afrikaansch een grappig, krom taaltje te noemen en zich verrijken door Afrikaansche boeken te lezen, Nederlanders die zoo veel vreem- .de talen lezen. Nederlandsche jongelui van beiderlei kunne, van goeden wil, aan leg en beginselen, althans in het bezit van een Nederlandschen candidaatsgraad als degelijken Nederlandschen ondergrond, be- hooren met of zonder ondersteuning van anderen dan ouders of voogden, nog een drie jaar in Zuid-Afrika te gaan afstudee- ren om dan zich daar te vestigen en mee te bouwen aan een na-verwante cultuur en incidenteel een boterham te verdienen, waarvan zij in Nederland niet zoo zeker zijn. Uit persoonlijke ondervinding deelde de spreker nog eenige voorvallen mede uit den Hollandsch-Afrikaanschen cultuurstrijd. In zijn dankwoord wees de voorzitter op de groote beteekenis van het Afrikaansch: zoolang de Afrikaners hun taal handhaven zal ook de Nederlandsche cultuur in Zuid- Afrika niet verloren gaan. De Maatschap pij heeft dat sinds lang ingezien en onder andere de bepaling gemaakt, dat de jaar- lijksche van den Hoogt-prijs kan worden toegekend „aan dichters of schrijvers van letterkundig proza in het Nederlandsch of Afrikaansch". De voorzitter noemde het een gelukkige omstandigheid, dat juist in deze maand (op 22 Februari ook de Zuid-Afrikaansche stu denten een tooneelstuk in de Afrikaansche taal zullen opvoeren en sprak den wensch uit, dat vele leden der Maatschappij hun sympathie met het Afrikaansche streven zouden toonen. Een onderhoudende en leerzame bespree king besloot den avond. LEIDSCH UNIVERSITEITSFONDS. In de heden gehouden vergadering van den Universiteitsraad van het Leidsch Uni- versiteits-Fonds heeft de secretaris het jaarverslag der commissie van uitvoering uitgebracht, waaraan het volgende ont leend is. Met groote dankbaarheid werd een le gaat van duizend gulden door prof. dr. Chr.. Snouck Hurgronje aan het Leidsch Uni- versiteits-Fonds vermaakt, aanvaard. Verder heeft het Herman Coster-Fonds zijn kapitaal (groot pl.m. veertien duizend gulden) aan het Leidsch Universiteits-Fonds overgedragen, onder voorwaarde, dat de naam van het Fonds bewaard blijve, dat de Commissie van Uitvoering de zorg voor het onderhoud van den gedenksteen op h,et Academieplein op zich nemen en de belan gen der Zuid-Afrikaansche studenten aan onze Universiteit in het oog houden zal; welke voorwaarden door de Commissie van Uitvoering gaarne zijn aanvaard. Bij Kon. Besluit van 24 Augustus 1936 werd het Leidsch Universiteits-Fonds be voegd verklaard tot het vestigen van eén bij zonderen leerstoel in de Grieksche ar- chaeologie. Krachtens het besluit van den Raad van 8 Februari 1936 werd daarop dr. C. W. Lunsingh Scheurleer tot bijzonder hoogleeraar benoemd voor een tijdvak van 3 jaren. Voor het werven van nieuwe leden voor het Fonds werd dit jaar, naast het versprei den van de bekende rose briefkaarten en het leggen van lijsten op verschillende col leges, een nieuwe methode gevolgd: de Rec tor Magnificus verklaarde zich bereid aan de door hem in te schrijven nieuwe studen ten een prospectus van het Fonds uit te reiken. Afzonderlijk moge nog vermeld worden, dat de Vereeniging voor Vrouwelijke Stu denten te Leiden zich ook dit jaar veel moeite voor het Fonds heeft gegeven: niet minder dan zeven-en-zestig nieuwe leden werden door hare bemiddeling geworven. KERKNIEUWS HERDENKING DER PAUSKEUZE VAN PIUS XI Ter gelegenheid van den 15den verjaardag der pauskeuze van Z.H. Pius XI heeft de pauselijke internuntius bij het Nederland sche Hof, Z. Exc. Mgr. Paolo Giobbe, gis terochtend in de kerk van O.L.V. van Goeden Raad, aan het Bezuidenhout te 's Gravenhage, een Pontificale H. Mis op gedragen. De celebrant werd daarbij ge assisteerd door mgr. dr. Th. Verhoeven als presbyter-assistens en tal van geestelij ken, terwijl de deken van 's-Gravenhage, rngr. van der Tuyn en mgr. Groenen als troondiakens fungeerden. Op het priesterkoor hadden plaats geno men de secretaris der internuntiatuur, mgr. Adolfphe Todini, en mgr. de Gruijter, geheim kamerheer van den Paus, alsmede de ministers Deckers en van Schaik en het lid van Gedeputeerde Staten, jhr. mr. von Fisenne. In de kerk waren plaatsen gereserveerd voor de leden van het corps diplomatique. Het zangkoor der kerk zong onder lei ding van den directeur-organist Willem van Meel, de „Missa Brevis" van Pales- trira en na de H. Mis het „Te Deum" van L. Terosi. Na de plechtigheid werd den celebrant door de geestelijkheid uitgeleide gedaan, onder het zingen van het „Jubilate" van Orlando di Lasso.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 9