„Vrede op aarde" bij de Koppensnellers.
Het doode Kerstkind.
iDAG 2 DECEMBER 1936
DE I.E'DSCHE COURANT
VIERDE BI.AD - PAP 14
UIT BOOBD-BOBM" hm-
Dageraadsmis bij het geschreeuw van apen.
KLOKKEN-ZANG IN HET
DUISTERE OERWOUD
Een oorlogsdans op het vrede-feest
DE VIERING VAN KERSTMIS IN HET
DAYAK-LAND.
Dank zij het harde werk en de
zelf-verloochening der pionier-
missionarissen onder de bij andere
stammen zoo zeer gevreesde He-
bans (Zee-Dayaks) van Kanowit,
heeft 't Kerstfeest nu 'n belangrij
ke plaats ingenomen in de harten
van de onbeschaafden, die wel
eer zoo berucht waren om hunne
hartstocht voor het snellen. Zijn
er nog duizenden tot wie het ge
loof nog niet is doorgedrongen en
die nog in de duisternis van het
heidendom verkeeren, toch zijn er
ook duizenden in het district Ka-
novit, die nu met vreugde en ver
langen 't Kerstfeest tegemoet zien.
Een nieuw liturgisch gebruik:
het Andventstouw.
Reeds weken van te voren wordt er ge
vraagd wanneer de „asi besai Tuan Jesus
ada" zal zijn, de dag waarop onze Ver
losser geboren werd. Gespleten rottan. dat
als touw dienst doet, komt nu te voorschijn,
waarin zooveel knoopen gelegd worden als
er nog dagen aan de groote gebeurtenis
voorafgegaan. Trouw wordt iederen morgen
een der knoopen ontrafeld en wanneer er
nog maar één of twee knoopen overblijven,
dan wordt 's morgens vroeg de tocht naar
de hoofdstatie aanvaard.
Een reis met hindernissen.
Een mandje rijst, een met riet bedekte
rijstpot met bijbehoorende driepoot,
een paar schamele matten bij elkaar ge
rold, een klein bundeltje beste kleeren. is
hun complete bagage. Van wijd en zijd
komen ze. Sommigen moeten in ranke
bootjes kleine. ondiepe bergstroompjes
bevaren. Van den vroegen morgen tot des
avonds laat wordt het wankele bootje te
gen de sterke stroom op geboomd, tot men
tenslotte de heuvelrii. die hen van Kanowit
scheidt, bereikt heeft. Hier begint de
moeizame tocht over land, heuvel op en
af, door rivier en moeras en wat gedu
rende. het natte seizoen vaak gebeurt, door
overstroomde gebieden. Na die vermoeie
nissen wordt er een boot geleend om de
rei"
hebben 'n geriefelijken tocht. Vader is aan
't hoofd van de exDeditie en zit achter in
de boot om 't smalle vaartuieje te bectu-
ren en moeder zit vooraan droomerig te
roeien en op haar geliefkoosde betelnoot
te pruimen. De kinderen zitten in 't mid
den. Ze roeien niet, want de oudste moet
op de jongeren passen die lustig met de
kleine handen in de rivier plassen of zich
met een klein stomp Dayak zwaard je ver
maken. zooals bij ons de kinderen met hun
gereedschappendoos, terwijl de jongste in 'n
doek op moeders rug hangt met 't eene
handje over moeders schouder terwijl
het andere 'n bloemoje of vruchtie bevat
't eenige speelgoed der Dayak babies.
Tegen den middag van het vigilie van
Kerstmis komen de bootjes van alle kan
ten aan, stil en geruischloos. De harten der
Hebans gaan open als ze het missieterrein
betreden. De schooljongens hebben de
kerk met slingers en lamoioenen versierd
en het pad van de pastorie naar de kerk
pronkt met slingers en vlaggetjes. Zoo te
gen twee uur zijn geregeld de voorbereid
selen voor 't groote feest ten einde. Om
de kroon op het werk te stellen wordt de
gele Sarawak vlag met zwart en rood
kruis uit de toren gehangen en nu begint
men zich ook te haasten om vroeg in de
Kerk te zijn om zijn biecht te kunnen
spreken. Tot laat in den avond komen ze
ter kerke en devoot maken ze hun voor
bereiding tot dc Biecht. Men kan het hen
aanzien, dat het knielen moeilijk voor
hen is.
Een beentje met een belletje.
De vrouwen zitten meestal op de lage
knielbankjes gehurkt, terwijl ze aanhou
dend de speelsche kleine op en neer schud
den. Zoo af e ntoe schudt moeder eens
heftig het kleine beentje waaraan een bel
letje hangt
In weerwil van al die verstrooi
ingen moet de Dayak moeder haar
voorbereiding maken en de kleine
vergezelt moeder ook naar de
biechtstoel. Vermakelijk is het om
soms zoo'n klein handje door het
traliewerk te zien verschijnen om
de paarsche stool te bemachtigen.
Na afloop der biechten komen ze allen
even naar de pastorie om hun lief en leed
te vertellen en hun respect aan den missio
naris te betuigen. Om acnt uur komen ze
allen te samen om de feestelijkheden offi
cieel aan te vangen. Mannen, vrouwen en
kinderen zitten allen op matten neerge
hurkt en naar hun gesprekken te oordee-
len, zit de feeststemming er in. Hel midden
der zaal -wordt vrijgehouden voor de dan
sers en muzikanten.
Met langzame, doffe slag op de gong
wordt het moment afgekondigd; gepraat
door
f. J. Bins.
en gelach sterven langzamerhand uit. Een
paar jonge meisjes bespelen met twee
stukjes brandhout de acht kleine gongetjes
die wel hun doch nauwelijks onze toon
ladder vertegenwoordigen. Behendig en
met vlugge slag spelen ze hun eentonig
doch voor de Dayak zoo echt feestelijke
melodie. Intusschen is een der dansers
naar voren getreden.
De danser met de hoed van
pauwenveeren.
Fier en met uitdagende blik overziet hij
de rond om hem geschaarde menigte. Zijn
krijgshoed met pauwenveeren versierd,
zijn krijgsjas uit de huid van den boomtij
ger vervaardigd staan hem erg manhaftig.
Met zwaard in de schede en schild in de
hand loopt hij statig op en neer op de
maat der muziek, 'n Glas rijstebier heeft
hem aangewakkerd om zijn danskunst ten
beste tegeven. Plotseling stampt hij met
zijn voet, geeft 'n oorlogskreet en lichaam
en elk lichaamsdeel bewegen zich ryth-
misch op de slag der gongen.
Op z'n lippen bijtend bestrijdt
hij zijn denkbeeldige tegenstander,
nu en dan op zij springend om
denkbeeldige zwaardslagen te ont
mijden. Zijn lichaam kromt zich
onder het schild en nog steeds
zwaait hij 't zwaard boven 't hoofd
om zijn vijand den laatste stoot toe
te dienen. In zijn zelf-verdediging
buitelt hij zich over de grond en
weet zich steed? met z'n schild te
beschermen. Eindelijk rijst hij weer
op, hij houdt 't zwaard tusschen de
tanden en overwinning staat hem
op 't gelaat te lezen.
Nog steeds danst hij voort; armen en
beenen. vingers en teenen, alle spieren
bewegen zich op de maat der muziek. Be
zweet en vermoeid trekt hij zich onder
luid applaus terug om door een andere
danser vervangen te worden.
De Kerstnacht treedt in
stilte aan
Om tien uur wordt de bel even geluid
ten teeken dat allen zich in stilte moeten
terug trekken, ter voorbereiding van den
nachtmis, welke precies om twaalf uur
middernacht begint. Te kwart voor twaalf
beginnen de klokken te luiden. Waar voor
eeuwen doodsche somberheid heerschte,
waar sinds de wording der wereld niets
dan het geruisch der woudreuzen gehoord
werd, weergalmt nu 't gebeier der klok
ken om wijd en zijd door Christen en hei
den gehoord te worden als de aankondi
ging van den nacht waarin het Licht scheen
in de duisternis. De nacht is schoon en
koel. De Borneosche hemel is letterlijk
met sterren bezaaid en vlak boven kerk en
pastorie flikkert in volle glans het Zuider-
lijk Kruis. Op 't geluid der klokken
stroomt nu de Dayak menigte bijna ge
ruischloos ter kerke. De mannen in hun
kleurige lendedoeken en lang hangend
haar, de vrouwen in veelkleurige- jakjes
en sarongs, allen schuifelen ze blootvoets
langs het met kaarsen verlichte pad. Hun
zilveren gordels uit dollars vervaardigd
glanzen in het licht der kaarsen en lam-
pioen. De kerk is zeer stemmig versierd
met groen en palmen en lampioenen. Het
harmonium geeft hun eenige bekende
Kerstliederen te hooren en klokslag twaalf
neemt de gezongen H. Mis een aanvang.
Met trots zitten vaders en moeders te luis
teren naar het gezang van hun jongens, die
boven op 't koor met volle borst het Ky
rie en Gloria zingen. Met groote aandacht
volgen ze de preek over Christus' geboor
te en zeggen ze vóór en na de consecratie
hun gebeden.
Bij de consecratie heerscht er groote
stilte en in hun simpele harten welt er
onwillekeurig 'n gebed voor de bekeering
van dit heidenland. Hoe stemmig en innig
de plechtigheid ook zijn moge, toch gaat
er veel in 't hart van den missionaris om.
Dan toch gevoelt hij dat wel
't grootste offer voor hem is. de
kerkelijke luister, zooals hij dat
in Holland gekend heeft, te moeten
derven. Meerstemmige Missen, or
gelspel, rijk versierde altaren en
volksgezang zijn voor hem niet
meer dan een droom uit 't verleden.
Een eenvoudige Mis met veel moei
te en zweet den jongen ingeprent,
kaarslicht, 'n poover versierd al
taar maken alle luister uit; doch
voor de Dayak zijn dit ongekende
schoonheden.
'T IS K IB SI DAG.
7 Is Kerstdag! Neen, 't en kraakt
geen snee, 2
2 7 en rijmt. 7 en vriest, 7 en ijzelt, 2
Toch lijden de arme menschen wee 2
en wordt hun hert verbrijzeld! 5
2 Ze willen werken, maar 7 en valt 2
Z geen werk, geen loon, geen eten; 2
2 wiens hert, van ijzer, zal 7
S na 7 Kerstdag is, vergeten7
2 Geelt milde, geeft, die hebt en houdt 2
2 van God zoo milde gaven;
S 7 Wordt anders al, uw geld en goud 2
naast U in 7 graf gegraven.
Geeft milde, gij. die Christen zijt 2
jj en Kerstdag komt te vieren;
Geeft milde, alzoo me in vroeger tijd 2
2 gaf milde'aan mensche en dieren; 2
2 en Hij, Die mensche en dier bemint, 2
2 Die U, o mensch, verheven,
2 vergodlijkt heeft. Hij zal 7 Zijn kind 5
2 o mensch, eens wedergeven!
2 Guido Gezelle. 2
11111111111111111111111II111li 1111111111111'111111ir
Na de nachtmis knielen velen der
Dayaks om de kribbe neer. Sommigen zit
ten neergehurkt, met 'n kind in den schoot,
te staren naar de afbeelding van het Kerst
kind en brengen hun offergaven. Wat er in
hun harten omgaat is moeilijk te raden.
Wellicht zijn ze als de eenvoudige herders
van weleer gekomen om 't Kerstkind in
stomme aanbidding te aa -schouwen.
Na de stilte: groot lawaai.
Intusschen is het jongere geslacht de
kerk uitgehaast om vuurwerk en knalpot-
ten te ontsteken. Vuurwerk, dat ze bij de
Chineezen koopen, is voor hen hel toppunt
van alle feestelijkheden. Door de nachte
lijke stilte dreunt en knalt het vuurwerk,
zoodat alle menschen zullen weten, dat
zij verheugd en blij zijn. Het rumoer
rondom de kerk en missie sterft langzaam
uit eenige kleine jongens zoeken nog
rond of ze geen ontplofbare klaopers kun
nen vinden. Zoo af en toe wordt er zoo'n
klappertje aangestoken en zoo sterft het
rumoer en lawaai uit. In het donker van
den nacht hebben ze zich naar hun nabu
rige verblijfplaatsen teruggetrokken om
een korte nachtrust te genieten.
Om half zeven 's morgens zal de commu-
niteits-Mis beginnen waaronder de chris-
tenen de H. Communie ontvangen. In de
vroege, mistige morgenschemering begint
het missie-terrein weer tpekenen van le
ven te geven. In groepjes komen ze ter
kerke, de armen over elkaar geslagen om
zich tegen de ochtendkoelte te beschutten.
De zon is intusschen van achter de heuvel-
tonpen te voo»-~',hrin ««kornet en werpt
zijn koesterende stralen milddadig over
Borneo heen. De natuur herleeft, vogels
vliegen heen en weer, het gekir der bosch
duif doet zich hooren. het geschreeuw der
apen, die in de hooge toppen der boomen
zich in de zon baden, is een teeken, dat
een nieuwe dag begonnen is. De men-
schenstroom is sterker geworden en neemt
gestadig in sterkte toe, om bijna plotse
ling op te houden wanneer de bel gaat
ten teeken, dat de H. Mis aanvangt. Het
missiterrein vertoont alleen de palmen en
frissche velden tegen een achtergrond van
diepgroen oerwoud. Eenige half-gekleed-
de kinderen zijn buiten bloemen aan het
plukken, maar binnen in de Kerk zit bijna
de geheele Christenheid van de Kanowit-
missie haar voorbereiding te maken tot de
werkelijke komst van Christus -in him
harten.
Een koekje voor de dames, een
pinteke voor de heeren.
Na hun ontbijt beginnen de klokken
weer te luiden voor de Hoogmis van ne
gen uur, waarna men weer bijeenkomt. De
vrouwen en kinderen worden op koekjes
getrakteerd, de mannen op rijstebier. Het
bier wordt in emmers en petroleumbussen
rondgedragen en een ieder krijgt een flin
ke teug uit 't zelfde glas. Zijn ze tot nog
toe heel spraakzaam geweest, nu neemt
hun gepraat nog toe, zoodat hooren en zien
vergaat. Dat zoo'n feest den missionaris
wel eens hoofdpijn bezorgt, behoeft geen
betoog. Tegen den middag begint de me
nigte langzamerhand af te nemen. Er
wordt afscheid genomen waarop de mis
sionaris antwoordt „nadai Ko" hetwelk
beteekent ,,'t spijt me, maar 't kan niet
anders". Voldaan gaan ze weer terug naar
hun dorpen om hun eentonig jungle-le
ven voort te zetten tot het volgende groo
te feest
IN DE CONGO:
Hals-over-kop den hemel inl
KERSTNACHT IN MINEUR.
Nu ik aanvang 'n kerstherinnering te
schrijven, wil 't mij voorkomen, dat ik er
meer dan één zou kunnen opdiepen uit de
vervlogen Kongojaren, elk met haar eigen
teekening.
Hier, naast dit papier ligt 'n foto. Aan
En 't plaatje laat 'n veldbed zien, waar
den achterkant lees ik: Tingolo, 25 Dec. '34.
mee wij gewoon waren te reizen, en op dat
bed 'n kind, 'n lijkgeel negerkind, 't Is wat
onduidelijk geworden, niet de herinnering,
alleen 't plaatje.
Ja, dat was 'n wondere Kerstnacht, in
dat boschdorp.
De pastoor en ik hadden afgesproken,
dat we met de Kerstdagen niet bijeen zou
den blijven. Daar zat 'n onaangenaam
kantje aan. Zoo'n huiselijke feestdag niet
thuis maar op den vreemde en alleen te
vieren.... enfin, 't was besloten. Ik zou 25
K.M. hooger tuffen naar Tingolo, 'n bosch
dorp, gelegen tusschen drie goudkampen.
De arbeiders zouden 'n pracht gelegenheid
hebbzen om hun christenplichten te vervul
len, indien ze tenminste van hun blanke
vrijaf kregen. De gebruikelijke vriende
lijke briefjes werden aan de heeren inge
nieurs gezonden.
In 't boschdorp-zelf telden we toen nog
niet veel christenen, juist tien. Dus spoe
dig afgewerkt met biechthooren. 't Was
vervolgens wachten tot na zonsondergang
op 't werkvolk van de mijnen.
De blanke dwarsdrijver.
De metten en lauden nam ik
vast vooruit, denkend, dat ik later
in den avond wel geen goede ge
legenheid meer krijgen zou. Die
kreeg ik ook niet, maar 't was niet
door 't drukke biechthooren. Ik
ontving rond 7 uur 'n zeer vrien
delijk briefje van den hoofd-inge-
nieur waarin hij mij tot zijn uiter
mate groote spijt moest melden,
dat 't werk op Kerstmis zijn gewo
nen vorm zou behouden, evenals
op andere Zon- en feestdagen en
dat dus 't werkvolk geen gele
genheid zou hebben de H. Mis bij
te wonen. Ik weet dat mijn vin
gers beefden toen ik dat las.
Na 't eten, dat me niet te best smaak
te, liep ik voor 't huis mijn rozenhoedje
te bidden, 't Was zoo'n schoone, helderen
Kongoavond, met zoo'n fijn uitgestippelde
sterrenhemel waardoor je onder den indruk
geraakte van Gods almacht. De blijde ge
heimen wonnen dieper beteekenis.
Een man doemde op, gewapend
met een lans.
't Zal ongeveer 9 uur geweest zijn. Met
onze christenen zat ik wat te praten in de
kleine veranda van 't logeerhuis. De kwes
tie was: waar ik de H. Mis zou lezen,
want 't kerkje was met den storm van voor
enkele weken op zijn linkerzijde gaan lig
gen en door de drukte van den katoenoogst
was er nog geen kans van opbouwen ge
weest. Na eenig heen en weer gepraat na
men we met algemeene stemmen aan de
kamer tot kerk te verheffen. Toen doemde
een man uit 't donker op, gewapend met
'n lans en 'n brandend stuk hout. Wij groe
ten en hij begon met 'n bedrukt gezicht te
vertellen dat zijn jongske thuis zwaar ziek
lag en of ik 'ns wilde komen.
Een kilometer of twee stapten we in de
frissche nachtlucht. In de hut zat 'n heel
door
p. J. RIJNJA, Kruisheer.
troepje volk rondom 't bedje van 'n
jongske, ongeveer vijf jaar oud. Met zijn
handjes wreef hij, angstig, gedurig duch
tig op zijn buikje, 't Scheen hem veel pijn
te doen. Overigens was 't ventje helder
bij en keek me aan met een paar lieve oog
jes. Je zou ze gestolen hebben. Tusschen
de sterren van den klaren nacht zouden
ze goed gepast hebben. Ik liet warm wa
ter maken en met 'n lap daarin nat gemaakt
probeerde ik 't buikje wat te kalmeeren en
dat scheen wèl te lukken. Moeder kreef
den goeden raad daarmee voort te gaai,
De zaak leek me niet ernstig en met de
belofte morgen nog eens terug te komen
stapte ik naar huis.... en naar bed.
Midden in den nacht schoot
ik klaar wakker.
Midden in den nacht schoot ik klaar
wakker, er was druk volk op de veranda.
Ik knipte mijn lichtje en zag mijn wekker
tien over drie wijzen. Mijn eerste gedach
te was: 't is nog volk van de goudzoekers
om te biechten.
Even vragen en ik kreeg voor
antwoord dat ze gekomen waren
met het zieke kind. In een wip
was ik kant en klaar, om weer te
dokteren, 't Was niet meer noodig,
dat zag ik onmiddellijk, 't Leuke
snuitje was gansch veranderd. De
ster-oogjes staarden dof. De been
tjes koud als ijs.
Plechtig heb ik er toen 'n hemelkind-
je van gemaakt en het Joseph gedoopt.
Pascal, mijn boy, liet ik 't bed wat ont
ruimen en toen werd „mijn Kerstkindje"
er op gelegd warm onder mijn deken. We
todben nog 'n uur of wat en probeerden
zijn kindermiserie wat té verzachten. Ten
laatste scheen de pijn hem minder lastig
aan te doen. Alleen 't korte ademhalen
hoorde je nog.
Tegen vijf uur ging hij aanklop
pen aan de hemelpoort en ik kan
't mij niet anders voorstellen dan
dat ie bij 't aanschouwen van de
hemelsche Kerstvreugde hals over
kop tusschen de engelen en heili
gen is ingesprongen als 'n blijde
Kerstverrassing voor de hemelbe
woners.
Als ik 'n uur later de eerste Mis begon
en de woorden las: „De Heer zeide tot Mij:
Mijn zoon zijt gij. Ik heb u heden voort
gebracht", dacht ik die woorden ook heel
toepasselijk op ons Kerstkindje van Tin
golo, dat daar nog op mijn bed lag naast
't altaar.
't Plaatje laat 'n veldbed zien en op dat
bed 'n kind, 'n lijkgeel negerkind, dat in
den hemel is.