De indrukwekkende huldiging van hei vorstelijk bruidspaar voor het paleis Noordeinde te den Haag
Na het ontsteken van het vreugdevuur op het Het vreugdevuur op het Juliana-monument te den Haag werd door Prins Bernhard met behulp van een lange fakkel
Juliana-monument te den Haag door Z. D. H. Prins
Bernhard kijkt het vorstelijk bruidspaar lachend toe ontstoken. - Het moment waarop de prinselijke bruidegom de plechtigheid verricht
Herauten trekken door de Residentie om net
heugelijk nieuws van den ondertrouw van het
vorstelijk paar mede te deelen
FEUILLETON
HELGA'S WEDDENSCHAP
Uit het Noorsch
door
SIGRID BOO.
(Nadruk verboden).
32)
Ik zat daar als een levend vraagteeken;
maar er was geen woord te kygen uit m'n
callega's.
Wat is hier gebeurd? vroeg ik.
Hier is heelemaal niets gebeurd, zei
den ze.
Is mevrouw Bech misschien weer een
van haar broches kwijt?
Niet, dat ik weet.
Toen vroeg ik maar niets meer, maar
at m'n boterham zwijgend, verdiept in som
bere gepeinzen.
Na een tijdje verscheen mevrouw Bech
opnieuw. Helga, kan ik u even spre
ken!
Die toon! Het hart zonk me in de schoe
nen, ondanks een brandzuiver geweten. Wij
samen naar de eetkamer.
Ga zitten!
Ik streek neer op het uiterste randje
van een stoel. Op tafel lag een boek, dat
ik van Sofie geleend had de vorige maal
dat ik in de stad was, en dat Lotten nu
weer van mij te lezen had gekregen. Het
was modern, maar lieve help, het bevatte
weinig opmerkingen en replieken, zóó ge
waagd en brutaal, als Astrid dagelijks ten
beste gaf. Zou het werkelijk om dat boek
gaan?
Met een plechtig gezicht greep mevrouw
Bech het boek, nam er een vel papier uit
en gaf dit mij. Helga, kent u dit? vroeg
ze met een grafstem.
Weet je, wat het was?
Het was dat proces-verbaal wegens dron
kenschap en straatschenderij, dat de een of
andere idiote studente op mijn naam had
uitgeschreven, dien keer dat ik met Tutt
en Sofie en hun studentenvrienden samen
was. Ik had het in het boek gelegd en er
verder niet meer aan gedacht. Dronken
schap en straatschenderij? Ik? En dat ge
loofden ze? Kun je je zooiets ontzettends
voorstellen? En tegelijk zoo hopeloos dwaas
en komiek? Ik proestte het uit, ik kon er
werkelijk niets aan dien.
Ik moet zeggen, dat ik mij over u
verwonder, zei mevrouw Bech stijfjes.
Vindt u wel, dat dit iets is om over te
lachen?
Ik probeerde weer ernstig te worden
om haar de zaak uit te leggen; en intus-
schen vervolgde mevrouw Bech: „Dit doet
mij oprecht leed, Helga. Wij hebben hier
werkelijk een goeden indruk van u gekre
gen. Wij hadden niet kunnen denken, dat
u zoo lichtzinnig zou zijn. En nog begrijp
ik het niet.
Eindelijk dan had ik m'n stem weer in
m'n macht. Mevrouw Bech, u kunt toch
zeker niet in ernst gelooven, dat ik ver-
baliseerd ben wegens dronkenschap en
straatschenderij
Gelooven? Ik moet toch zeker wel ge
looven, wat ik met m'n eigen oogen voor
me zie. Bovendien staat Forbeks naam er
onder.
Ja! Ja! Eerst nu herinnerde ik het me
weer. De student heette Forbek, en hij had
de formulieren meegenomen van z'n va
der, die commissaris van politie is.
Maar uw man was dienzelfden dag
ook in de stad. We gingen tezamen met
de auto naar huis. Hij moet toch kunnen
getuigen.
Mannen zien nooit iets.
Dus had hij mij verdedigd.
Frigaard was er ook bij.
Mannen zien nooit iets, zeg ik!
Hij had me dus ook verdedigd, begreep
ik.
En Laurense dan?
Laurense zegt, dat ze het niet kan be
grijpen.
Ik geloof, dat ik den halven nacht bij
mevrouw Bech zat om haar uit te leggen,
hoe alles gegaan was. Den volgenden mor
gen belde ik Sofie op, en vroeg haar of
ze me omgaand de schriftelijke verklaring
wilde bezorgen van den student Forbek,
dat de heele geschiedenis maar een grap
was. Deze kwam per keerende post, samen
met 'n brief waarin hij zeide, hoezeer het
hem speet, me in moeilijkheden te heb-
hen gebracht. Beide bewijsstukken gaf ik
mevrouw Bech. Bech lachte nog dagen
lang om de zotte historie, maar z'n vrouw
was niet in staat de zaak van den humoris-
tischen kant op te vatten. De goede verhou
ding tusschen ons werd hersteld, maar ze
zei zooiets als dat ik in het vervolg die
„dolle studentenfuiven" moest vermijden.
Ik had nog een appeltje te schillen met
de anderen, dat ze maar dadelijk al dat lee-
lijks van me geloofden. Allemaal ontken
den botweg, dat ze er ooit een woord van
geloofd hadden. Laurense vertelde me dat
de eerste en eenige maal, dat ze Frigaard
razend had gezien, geweest was toen me
vrouw Bech hem het bewuste document
toonde om van hem te hooren, wat er voor
gevallen was. Driftig was hij opgestoven,
woedend, en had gezegd, dat die heele ge
schiedenis berusten moest op een misver
stand. Dus met Frigaard had ik geen ap
peltje te schillen vertelde hem enkel,
hoe alles zich had toegedragen, van begin
tot eind. Er scheen echter iets in het relaas
te zijn, wat hem niet heelemaal aanstond,
maar wat het was kon ik niet goed uitvin
den.
Voor het oogenblik is de familie uit. De
consul en z'n vrouw reisden eergisteren
naar St?»ckholm en blijven een dag of veer
tien weg. i^etrid is in de stad bij haar zus
ter, mevrouw BeverHansen. We hebben
het dus een dag of wat heel rustig hoewel
er groote drukte heerscht op het landgoed,
nu de werkzaamheden buiten in vollen
gang zijn. Gelukkig zijn de daglooners bij
den tuinman in de kost. Mevrouw Bech
wil dat zoo; ze vindt onze keuken te blank
en te netjes voor zulk een invasie. Mis
schien is hier de opmerking op z'n plaats,
dat mevrouw Bech een dame is, geboortig
uit de stad.
Vannacht woedde hier een geweldig on
weer. De bliksemflitsen en donderslagen
volgden elkander onafgebroken op, en toen
de regen neerkletterde op de dichte bla
derkronen, verging iemand hooren en
zien. Laurense stond op, dekte alles, wat
glom, toe, en kleedde zich aan. Met hoed
en mantel, het handtaschje. bevattend haar
contanten en spaarbankboekje, stevig in de
hand, ging ze daarna op den rand van haar
bed zitten om in angst en beven den loop
der dingen af te wachten.
Zelf voelde ik me ook niet op m'n ge
mak; maar ik had wel van steen moeten
zijn om ernstig te kunnen blijven bij Lau-
rense's tragische houding. Tusschen twee
donderslagen in gaf ik haar den raad, haar
parapluie te krijgen, want als het er van
kwam, dat we het huis uit moesten, konden
we er zeker van wezen, dat het zou rege
nen. Ze nam mijn raadgevingen hoogst on-
genadiglijk op en zei, dat, als ik soms iets
had om berouw over te voelen, ik dit be
ter kon doen dan allerlei onzin uit te kra
men. Ik antwoordde, dat daarvoor geen
donder en bliksem noodig waren, maar dat
ik even bereid was m'n zonden te over
denken bij goed weer Dit scheen Laurense
ongelooflijk. Op hetzelfde oogenblik lichtte
het vreeselijk en Laurense zei: Daar zie
je het nu zelf.
Vlak daarna kwam Lotten den zolder
overgescharreld, doodsbenauwd en danig in
de war," omdat ze overal tegen aangebonsd
was in het donker. Met een vaart sprong
ze bü mij in bed, met het gevolg, dat de
matras met een plof naar beneden schoot.
We gilden en het weerlichtte en het don
derde en Laurense krijschte en riep: Is
het ingeslagen? Is het ingeslagen? Wat een
toestand! Onder het gewurm, ons te be
vrijden uit onze ongemakkelijke houding,
met het hoofd naar beneden en de beenen
omhoog, begon Lotten te lachen en het ein
digde er mee, dat ze een hev;ge lachkramp
kreeg. Laurense dacht dat Lotten krank
zinnig geworden was en gilde en jammer
de luid.
(Wordt vervolgd).