Het vorstelijk bezoek aan den Helder.. Met behulp van een drljvenden bok Is men Woensdag aangevangen met het lichten van den tusschen de pieren van IJmuiden gezonken logger Sch. 68 De groote najaarsveemarkt te Alkmaar werd Woensdag gehouden. Menschen Te Rotterdam had Woensdag de begrafenis plaats van het stof- 'achtotfers P. Mahn e jan boord van de .1 het leven kwamen -'aanboord de" H. K. H. Prinses Juliana en Prins Bernhard aan boord van den kruiser .De Ruyter" bij het verlaten der haven van IJmuiden Per admiraalssloep begaf de Koninklijke Familie zich naar de reede van den Helder, na aankomst van den kruiser „De Ruyter", aan boord waarvan Zij Woensdag een vaartocht op de Noordzee maakte Het stoffelijk overschot van den kringcommandant der Schiedam- sche brandweer, den heer C. Nieuwenhuijse, een der slachtoffers van de ontploffingsramp aan boord van de „Petrakis Nomikos", is Woensdag te Schiedam ter aarde besteld. De rouwstoet FEUILLETON HET RAADSEL VAN HET ONBEWOONBARE HUIS. Naar het Engelsch bewerkt door THEA BLOEMERS. (Nadruk verboden). 36) Julian Forsham was naar het andere einde van de kamer geloopen. Hij scheen verdiept in de beschouwing van een schil derij. Het duurde een poosje, voor hij over zijn schouder zei: „Ik ben bang, dat ik er met vijf minu ten niet kom, Charley. Het zou alleen maar tyd verknoeien zijn, om er nu verder mee lastig te vallen. Het zaakje duurt nog wel even dank je alvast voor de informa tie over dat telefoongesprek. Ik zal je een anderen keer wel vertellen waarom ik dat weten wou." Sir Charles keek verbaasd op. „Maar beste Julian", begon hij. Eer hij evenwel verder kon spreken, draaide zijn neef zich om, kwam naar hem toe en klopte hem op den schouder. „Ik houd je maar op", zei Julian, „het wordt bovendien mijn tijd. Over een paar dagen kun je me met verdere ontboeze mingen verwachten. Doe de groeten aan Isobel en zeg haar maar vast, dat ze op mijn bruiloft komt. Tot ziens" De deur ging dicht. Sir Charles keek er naar en trok de wenkbrauwen op. „Julian is een beetje gek vandaag", mom pelde hij. „Zeker een gevolg van de lief de op zijn ouden dag!" HOOFDSTUK XXX. Met den trein van 6.20 ging Julian naar Farsham terug. Hij had een coupé alleen en veel om over te denken. Die sohertsen- de vraag van Charley: „Ben jij soms een vrouwspersoon tegengekomenmade moiselle.... Anaïs en Rooie Annie.... bij de valsche bankbiljettenkwestie betrok kenwas een gruwelijke openbaring voor hem geweest. Hij had op het punt gestaan Charley alles maar te vertellen, ondanks zijn vrees, dat Annie Brown op een of andere manier aan de geheimzin nige voorvallen in de villa deel zou heb ben. Hij moest dan maar zien hoe hij de arme Brownie voor nieuwe schande en .r-iauw verdriet zou kunnen behoeden. Maar toen had Charley zelf hem er van te ruggehouden met twee woorden, een naam: Rooie Annie. Dien naam kende hij in verband met Annie Brown, toen hij haar tien jaar geleden in Parijs gezocht en bijna gevonden had. Dat zij nu gevon den was, of elk oogenblik gevonden kon worden, leed geen twijfel. „Grondig be trokken bij de bankbiljettenkwestie!" Neen dat zou te bar voor Brownie zijn! De feiten begonnen zich in zijn geest aan een te schakelen tot een begrijpelijk beeld. Als Annie Brown inderdaad in die bank biljetten-fraude gemengd was, welke plaats zou dan geschikter zijn voor de ver vaardiging van het valsche papier dan de zoogenaamde spookvilla? Nogal duidelijk, dat de schurken telkens weer getracht had den, om in het eenzaam gelegen huis het rijk alleen te krijgen door de bewoners door het verspreiden van schrik en angst er uit te verjagen. Als hij Brownie wilde sparen, zou Annie onopgemerkt uit de buurt gebracht moeten worden, vóór de rest van de bende geknipt werd, maar dan zou hij, ook al stond het vast, dat Annie Brown en Rooie Annie identiek waren, haar eerst moeten vinden. Het eene oogen blik had hij gedacht, haar te herkennen in Marie Anastasie Lemoine, het andere had hij Jenny's trekken teruggevonden bij Ani ta King. Hij moest vandaag beide vrou wen zien en aan dien. twijfel een einde ma ken. Het was Anita King, die Agaath More land er toe gebracht had naar het me dium te gaan. Op dien Dinsdag was Anita King in Ladlington geweest en zij had gisteren bij Ferdinand Miller een visite gebracht bij Miller, die dien dag even eens in Ledlington gezien was en wiens gedragingen dóór en rondom devilla op zijn minst genomen raadselachtig waren De trein arriveerde op tijd te Forsham. Julian wandelde naar zijn huisje. Miller, die met denzelfden trein was meegekomen, had een fiets aan het station. Toen Julian door den tuin naar de villa liep, verliet Miller dien, langs de laan aan den ande ren kant, in een zeer slecht humeur. Julian was in een stemming van blij vooruitzicht. Voor het eerst sinds zijn schooljaren had hij het gevoel, dat hij thuis kwam. Hij had overal gewoond, on der alle hemeltsreken het hoofd te ruste gelegd, maar géén plek in de wijde wereld was een tehuis geweest. Een tehuis had hij nu gevonden: Amabel wachtte hem! Hij ging binnen, en liep, blij als een jon gen, de trap op. De deur van de zitka mer stond open, maar de kamer was leeg. Hij ging de gang in en riep. Alle deuren waren dicht. Er kwam geen antwoord. Met een gewaarwording van verkilling ging hij weer naar de voordeur en trok aan de bel. Toen Jenny de hall inkwam, riep hfj haar toe: „Waar is mevrouw Grey, Jenny?" „Ik weet het niet, mijnheer Julian, is ze niet boven?" „Neen", antwoordde Julian. „Ga even mee naar boven en kijk of ze in de kamer van miss Miller is. Waar is miss Miller?" „Naar Ledlington", deelde Jenny mee. „Den heelen dag." Ze zochten samen in alle kamers, maar het eenige resultaat was Penny's conclu sie: „Mevrouw schijnt uit te zijn." „Was ze met de thee thuis?" „O ja, mijnheer Julian- Mijnheer Bron- son is er tegen viere neven geweest, maar hij wou niet op thee waditen. Toen heeft mevrouw thee gedronken en ik heb om vijf uur den theeboel opgeruimd, zooals altijd". „Was ze toen in de zitkamer?" „Ze stond voor Let vuur haar handen te warmen, met haar rug naar mij toe." „En heb je haar niet hooren uitgaan?" „Neen, mijnheer Julian. Ik heb niets meer gehoord, vóór mijnheer Miller belde." „Miller? Wanneer is die er geweest?" „Vlak voor u, mijnheer Julian. Hij wou mevrouw Grey dringend spreken. Ik kon haar niet vinden, en toen leek hij mij erg zenuwachtig en van streek. Toen ik hem daarop vertelde, dat miss Miller al den heelen dag van huis was, liep hij weg.... Ik geloof, dat hfj vloekte." ,,'t Is goed, Jenny", zei Julian. „Ga maar. Mevrouw zal uit zijn". Opeens zag hij het stuk papier, op het bu reautje, half op de bloc-note. Hij was den éénen zin, die er op stond, bovenaan, ge schreven in beverige letters! „Ik kan het niet langer uithouden". Het was het schrift van Amabel. Het was een vel van haar bloc-note. Onderaan was een stuk van een paar centimeter van het blad afgescheurd. „Ik kan het niet langer uithou- d e n". Er sloeg ee* felle, verlammende schrik door hem heen, toen hij die woor den las. Amabel, heel alleen hier in huis.... welke ontzetting had haar die woorden doen schrijven en haar weggedreven? En waarheen? Ze zou natuurlijk bij de Berkeley's zijn, dacht hij onmiddellijk. Ze was geschrok ken en weggeloopen, een haastig krabbel tje ter verklaring achterlatend. Maar ter wijl hij de trap afging, schoot hem door het hoofd: zoo deed Amabel niet. En hij was dan ook niet verbaasd, toen hij Ama bel bij de Berkeley's niet vond. „Mag ik je telefoon even gebruiken?" vroeg hij. „Natuurlijk", zei Suzan, „en als we iets kunnen doen. Julian vroeg het woonhuis van Le Mesu- rier aan, en na wat hem een onmetelijken tijd van wachten leek, hoorde hij Isobel's stem. Ze begon met een felicitatie, maar hij maakte abrupt een einde aan haar opge wonden woordentsroom „Nu niet, Isobel. We zitten vreeselijk in angst. Is Charley daar? Ik moet hem direct hebben." Weer scheen er een eeuwigheid te ver- loopen. Toen, eindelijk: „Charley, ik ben een ezel geweest van middag. Ik had je alles moeten vertellen, maar ik dorst niet omdat ik bang was, voor het geval de dochter van Brownie er in betrokken is." 'Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 5