Prins Bernhard te
's Hertogenbosch.
Toegejuicht door enthousiaste belangstellenden maakte Prins Bernhard
Donderdag te 's Hertogenbosch een rit met een der pantserwagens,
die door hem bezichtigd werden, mee
Prins Bernhard bracht Donderdag een bezoek aan de Isabellakazerne te
s Hertogenbosch, waar hij het eskadron pantserwagens bezichtigde. Gekleed
In overall begat de Prins zich in een der pantserwagens om een rit mede te
maken
Minister mr. dr. L N. Deckers opende Donderdag te De Kwakel,
gemeente Uithoorn, de chrysanthemumtentoonstelling, die er gehouden
wordt
Gereed voor den start. Prins Bernhard in een der pantserwagens, waarmede
hij Donderdag tijdens zijn bezsek aan den Bosch een rit door de hel maakte
FEUILLETON
HET RAADSEL VAN HET
ONBEWOONBARE HUIS.
Naar het Engelsch bewerkt door
THEA BLOEMERS.
(Nadruk verboden).
31)
„Neemt u me niet kwalijk", ging ze
voort met het hijgende geluid van iemand,
die hard geloopen heeft. „Ik stoor u toch
niet? Ik ben in 't dorp opgehouden en nu
begint het te on weer en.en ik ben zóo
vreselijk bang voor onweer...."
Julian keek zuinig. Als ze schuilen wou
voor het onweer, kon ze wel uren blijven.
„Zal ik u naar huis brengen?" stelde hij
voor. „Als we voortmaken komt u nog
droog binnen, en ik kan dan meteen mijn
brieven op de bus doen."
„O, wat vriendelijk van u! Ik had het u
eigenlijk willen vragen,, maar toen ik voor
de deur stond, dorst ik niet. Ik was bang,
dat u het een beetje gek zoudt vinden."
„Heelemaal niet", antwoordde Julian be
leefd. Hij zette een pet op, trok een regen
jas aan, sloot de deur en wendde zich naar
het hekje. Het was erg donker voor den tijd
van den dag en er was een hevige wind.
„We moeten ons maar wat haasten",
meende Julian. „Dit is de kortste weg." Hij
opende het hekje, terwijl hij sprak. .Langs
dit voetpad sparen we minstens twee mi
nuten."
Ze liepen tusschen de oude beuken van
de bosschen, die het kasteel van Forsham
omgavem. Een bulderende windvlaag deed
de takken kraken, toen werd het opeens
doodsitl; de lucht was nu pikzwart. Made
moiselle Lemoine slaakte een kreet. Ju
lian voelde, dat ze dichter bij hem kwam,
als om bescherming te zoeken en hij nam
haar bij den arm.
„We moeten maar hard loopen."
Ze zei: „Ja, ja", en toen ze een meter of
tien verder waren, schoot er een felle blik
semstraal uit en even stond iedere tak don
ker afgeteekend tegen een achtergrond
van bleek violet Grommend rolde de don
der Mademoiselle Lemoine was stil blijven
staan, en ze hield de handen voor het ge
zicht.
„We moeten voortmaken", waarschuwde
hij, maar ze bewoog zich niet. „We kun
nen hier niet blijven staan." En toen flitste
de bliksem opnieuw. Mademoiselle Le
moine gaf nu een luiden gil; hij greep haar
vaster en trachtte haar in beweging te krij
gen. Doch plotseling klemde ze zich als
wanhopig aan hem vast en met snikkende
stem riep ze zijn naam:
„Julian! Red me, Julian!"
Ook Amabel had zich in het donker in
doodsangst aan hem vastgeklemd en het
had een golf van ontroering door hem doen
heengaan, nu voelde hij alleen onuit
sprekelijke ergernis.
„Miss Lemoine, houdt u zich in s hemels
naam kalm! U had al thuis kunnen zijn.
Laten we nu alsjeblieft opschieten; 't erg
ste is over, geloof ik, 't drijft snel voorbij..."
Haar greep werd iets losser en met een
paar korte snikken hief ze 't hoofd op. Er
kwam weer een bliksemschicht, en hy zag
haar gezicht maar niet het gezicht van
Marie Anastasia Lemoine. In zijn herin
nering dook een jonger gelaat op, even
bleek, even angstig in het onweer, met den
zelfden half-open mond en die strakke
oogen, het was het gezicht van Mary
Ann Brown. Hij zei: „Annie!" vóór hij wist
dat hij spreken ging. En toen kwam er don
der en regen en uj wankelde blindelings
en viel half bezwijmd t gen zijn schouder.
Hij had geen tijd om te denken. Hij til-
der haar op, en toen hij haar een vijftig
meter gedragen had, voelde hij haar armen
om zijn hals en hoorde hij zijn naam snik
ken: „Julian! Julian!"
Plotseling scheen de waarheid hem ge
openbaard. Dit was niet mademoiselle Le
moine, een zenuwachti e Frangaise, die hij
oppervlakkig kende en lie zich misschien
verbeeldde, dat ze een beetje verliefd op
hem was, maar de kleine Annie Brown, de
Annie van vroeger, die zich de vrijheid
veroorloofde hem bij zijn voornaam te noe-
Hij zette haar neer en duwde haar voort.
Ze bereikten het huis; gelukkig was de
halldeur niet op slot Met een zucht van
opluchting vrenschte h., haar goeden avond.
Ze beefde nog, maar haar zelfbeheersching
kwam terug."
„U bent heel vriendelijk geweest, ik....
ik was mezelf niet."
Hij verstond de woorden nauwelijks, zoo
zacht sprak ze ,met afgewend hoofd.
Toen ging hij en ze liet de deur dicht
vallen.
HOOFDSTUK XXVI.
De brief, waarin Agaath Moreland van
haar bezoek by het medium vertelde, was
onmiddellijk na, dat bezoek geschreven.
Toen hy- zyn bestemming bereikt, wat by
Agaath langzamerhand het gezond ver
stand weer boven gekomen. Ze wilde Ama
bel natuurlijk graag ontvangen, maar in
haar hart hoopte ze tcch, dat haar zuster
van de uitnoodiging geen gebruik zou ma
ken. Ze kon Amabel slechts de kleine ka
mer geven, terwijl haar kamenier een
grootere met een stookplaats had. Maar de
kamenier was nogal lastig en het zou on
getwijfeld moeilijkheden veroorzaken.
Zij lunschte by sobel le Mesurier. Na de
lunch kwam mevrouw March, een kiein, le
vendig dametje, de echtgenoote van kapi
tein Henry March, rechterhand van Sir
Charles le Mesurier. Ze was een vrouw,
die iedereen direct voor zich wist in te ne
men. Agaath ontmoette haar voor het
eerst, maar ook zij onderging direct haar
charme en sprak met haar, alsof ze al ja
renlang vriendinnen waren. In een plotse-
lingen aandrang tot vertrouwelijkheid liet
ze haar stem dalen en zei:
„Ik ben gisteren bij een medium ge
weest."
„Waarom?" informeerde Jane March.
„Och, zoo maar. Ik tobde ergens over."
Jane's kleine neusje trok in rimpeltjes.
„En heeft ze u geholpen?"
„In zekeren zin wel", bevestigde Agaath.
„Van de zorg, waarmee ik kwam, heeft ze
me bevrijd, maar aan den anderen kant
heeft ze me een doodschrik op het lyf ge
jaagd over mijn zutser, die ergens buiten
een oude villa gehuurd heeft. Gelooft u
aan spookhuizen, mevrouw March?"
„Als u bedoelt ->f ik geloof aan huizen,
waar geesten rondwandeeln, dan niet", zei
Jane. „Maar er zyn in oude huizen natuur
lijk hier en daar ratten en smokelaars en
zoo."
Als gewoonlijk deed de prikkeling van
den twijfel het geloof opvlammen.
„Als u in dat oude kavalje was geweest,
zoudt u er niet om .achen mevrouw March",
protesteerd Agaath. „Ik kreeg een inval om
naar dat medium te gaan, het was een op
welling en ze kon onmogelijk weten wie
ik was, en toch gaf ze een getrouwe be
schrijving van mijn zuster, en het huis
waar ze woont en alles. En ze zei, dat Ama
bel in groot gevaar was en direct dat huis
uit moest. En toen ik vroeg wat er dan was,
gaf ze een gil en viel flauw en later wist
ze nergens meer van."
„Heel slim", meende mevrouw March,
„dat flauwvallen, bedoel ik. Daar schrok
u natuurlijk meer van dan van al wat ze
bij mogelijkheid had kunnen zeggen."
Agaath raakte in vuur, en gaf een uit
voerige beschrijving van de kamer, den
glazen bol en het medium. Ze besloot haar
relaas met de vraag:
„Wat denkt u daar nu van, mevrouw
March?"
„Dat ze omgekocht was en van deze of
gene inlichtingen over u en uw zuster had
gekregen", was het korte antwoord van het
scherpzinnige vrouwtje. „Dat is de eenig
mogelijke verklaring."
Mevrouw March ging niet rechtstreeks
naar huis. Het was mooi weer en ze wan
delde op haar gemak langs het Embank
ment. i
Toen ze ongeveer een kwartier geloopen,
had, bemerkte ze, dat ze gevolgd werd. De
voetstappen van een man kwamen regel
matig achter de hare. Ze liep wat vlug
ger. zonder om te zien, ook de man ver
haastte zyn tred, en opeens was hy naast
haar en sprak haar aan. Ze keek op en
staarde in het gezicht van iemand, dien ze
gedacht had nooit meer te zullen ontmoe
ten: haar oom Cornelius Molloy.
(Wordt vervolgd). J