De Noord-Oost-polder in wording. 2)e Ê^idóclie 0oti4omt De H.B.S.-keeper E. J. Mul is Vrijdag te den Haag in het huwelijk getreden met mej. A. H. de Vries. Het bruidspaar zet de handteekening hen gecompncee> o »ei Keer songeiUK had v i ijuagmiaaag op den Overtoom te Amsterdam plaats, toen een vrachtauto met een tramwagen en vervolgens met een tweede auto in- botsing kwam De heer D. Bakker, inspecteur voor de Scheepvaart in het 3de district te Groningen, die is overleden De Noord-Oost-polder in wording. Ten behoeve van de inpoldering van het Noord-Oostelijk gedeelte der Zuiderzee wordt voor Lemmer een aanleg- haven en opslagterrein aangelegd, van welk terrein reeds een deel boven den waterspiegel is verrezen. De dijk voor de aanleghaven in wording. Op den achtergrond Lemmer m "I Op het terrein .Het Vossenbosch" te Princenhage vond Vrijdag een keuring plaats van honden tot het behalen van het certificaat van den Ned. Bond voor den diensthond. Een der .deelnemers" in actie De burgeroorlog In Spanje. Regeerings- troepen op hun terugtocht naar Madrid ter verdediging van de hoofdstad tegen de oprukkende nationalisten FEUILLETON HET RAADSEL VAN HET ONBEWOONBARE HUIS. Naar het Engelsch bewerkt door THEA BLOEMERS. (Nadruk verboden). 20) Juist vóór het afscheid kwam de vraag, die Amabel langzamerhand was gaan ver wachten. „Dus u woont werkelijk naar uw genoe gen op de villa?" „O ja, waarom zou ik niet?" „Ik weet met.De menschen schij nen het er nooit lang uit te houden. Er loopen geruchten, dat het er spookt." „Dat zeggen ze, ja, maar niemand weet er bij te vertellen wie er dan eigenlijk spookt." „Neen," beaamde Miller op zijn droo- merige manier, „dat meen ik ook te heb ben opgemerkt." Amabtl sloeg de laan naar de villa in en was bijna onmiddellijk uit het ge zicht verdwpren Miller liep door tot den hoes en keerde toen terug. Hij scheen de boodschap van zijn zuster aan lady Susan wéér vergeten te zijn! Eigenaardig was het verschil tusschen den Ferdinand Miller, die den vorigen avond zijn zuster zoo scherp had toegespreken en den man, die zacht en vriendelijk en ietwat afwezig met me vrouw Grey liep te praten. Toen Amabel boven kwam, stond Ellen klaar om, zooals ze gewoon was, te ver trekken, voor het donker werd. „Ik vind het lang niet prettig om u al leen te laten, mevrouw", zei ze. „Toe Ellen, niet zoo somber", vermaande Amabel, wat ongeduldig. „Ik ga thee zitten drinken in een knus, gezellig huisje", verklaarde Ellen met een soort huilerige meewarigheid, „waar niet eens plaats zou zijn voor een spook, en u blijft hier maar alleen. Ik zou graag blijven, maar wat geeft het of ik graag wil? Er zijn dingen, die een mensch ver dragen kan, en dit huis in 't donker is nou precies wat ik niet kan verdragen." „Maar Ellen, ik vraag je immers niet om te blijven. En je moet niet zoo tra gisch doen! Weet je nog weT'ze lachte plagerig, „wat je vanmorgen zei? Er man keerde niets aan 't huis van de Browns. Nu, je weet, dat ik de Browns wel mag, dus je hoeft je over mij niet ongerust te ma ken, wel?" „Je zegt 's morgens zooveel, dat je des avonds niet volhoudt", sprak Ellen wijs. „Vanmorgen zei ik „Brown" en toen meende ik „Brown", omdat die rooie Jenny praatjes over mijn buitenshuis slapen maakte, toen ik kwam. „We zijn er nog", zei ze, „en we leven nog", en: „Ik hoop, dat u lekker geslapen hebt bij juffrouw Moorshed", zei ze, met haar rooie bruta liteit." „Arme Ellen!" beklaagde Amabel haar. „En wat heb jij gezegd?" „Ik zei: „Juffrouw Brown, ik heb een fatsoenlijke opvoeding genoten". En toen ben ik zoo naar boven geloopen." Amabel durfde niet te lachen; zij buk te om haar schoenveter in te stoppen. „Je moest nu maar gaan, Ellen", raadde ze, „anders wordt het donker. Alles is hier in orde. Ik heb de laatste drie nachten ge slapen als eèn roos," „Dat zal wel", gaf Ellen toe. „Zoolang mijnheer Forsham hier in huis sliep, ge beurde er natuurlijk niemandal. Weet u, wat Eliza Moorshed -gisteravond tegen me zei? Geen mensch kan zeggen, zei ze, dat er ooit onraad in de villa geweest is, als er een Forsham in was. Dat spreekt van zelf, zegt ze. Een spook zou niet spoken, als het hem niet ergens om te doen was. En het is zoo klaar als een klontje, zegt ze, dat ze de Forsham's willen terugheb ben, en hoe minder Forsham's er komen, hoe nijdiger ze worden. Ofschoon, ik heb wel zooveel begrepen, dat niemand er erg happig op is mynheer George weer hier te krijgen. Maar mijnheer Julian mogen ze allemaal graag, mevrouw." Ze keerde zich om als wilde ze vertrek ken en vroeg toen met opzettelijke onver schilligheid: „Bent u nog iemand tegen gekomen, me vrouw, mijnheer Julian of zoo?" „Ik heb mijnheer Miller gebroken." Het viel E.len klaarblijkelijk tegen en ze kon niet nalaten haar teleurstelling te luch ten. „Ze zeggen, dat hij een Duitscher is; ze mogen 'm niet erg", klonk het schamper. „Waarom niet?" wilde Amabel weten. „Te stroef en te hoekig in zijn manie ren, en aldoor maar heen en weer vliegen naar 't buitenland. Ik vind altijd iets scheefs aan menschen, die d'r eigen land niet goed genoeg vinden", voegde ze er op afkeurenden, toon bij. „Ik zei gister avond nog tegen Eliza Moorshed: als 't de bedoeling was geweest, dat we in het bui tenland woonden, dan waren we d'r wel geboren ook." „Misschien is hy wel in 't buitenland ge boren", schertste Amabel, „je zei immers juist, dat hij een Duitscher is! Maar nu mag je wel hard loopen, Ellen, anders is het stikdonker." Ellen keek naar het raam en er kwam een algeheele verandering over haar. Haar ontembare babbelzucht maakte plaats voor zichtbaren angst en het was een héél be scheiden en nederig persoontje, dat vroeg: „Misschien zoudt u wel met me mee willen gaan tot aan de deur, mevrouw? Ik heb zoo'n hekel aan die hall". Amabel deed haar uitgeleide tot aan de voordeur. HOOFDSTUK XVII. Toen Amabel weer naar boven ging, maakte een gevoel van verlatenheid zich van haar meester. Ze nam haar drie olie lampen, stak ze aan en plaatste er een be neden, een in de gang en een in haar eigen slaapkamer. De lamp in de gang stond op een klein tafeltje tusschen de twee slaap kamerdeuren. Zij overtuigde er zich van, dat de pitten schoon, en gelijk waren. De telefoon ging, juist toen zij zich af vroeg, waarom Jenny zoo laat met de thee kwam. Zij luisterde en hoorde Julian's stem: „Ben jij daar, Amabel?" „Ja," antwoordde ze, en zy had het ge voel, dat de naam, zoo uitgesproken als Julian het deed, heel intiem klonk. Ze was blij. dat niemand kon zien hoe ze bloosde. „Alles in orde?" „Ja, best." Er volgde een pauze; toen, aarzelend: „Ik wou je eigenlijk nog wel graag even spreken. We konden zoo slecht praten, waar je zuster bij wasik bedoel over die gebroken ruit en zoo." Ze lachte. „Bedoel je, dat je graag wou, dat ik je op de thee vroeg?" „Mag ik?" „Ja, natuurlijk". De thee stond klaar toen hij kwam. Toen de kopjes gevuld waren, boog hij zich naar voren in zijn stoel en vroeg: „Nu, en?" „Dat mag i k wel vragen", glimlachte de gastvrouw. Ze zat te breien, de naalden klikten ijverig. „Goed, dan zal ik beginnen. Ik ben het met je eens, dat Dapper niet door de ruit gesprongen is. Iemand heeft haar inge drukt met de sofakussen, en op z'n hoogst is Dapper later door het gat gesprongen." „Dat moet toch wel", meende Amabel. „Iemand kan 'tem ook door de deur uit gelaten hebben." „Wie zou die iemand dan moeten zijn?" „Tja, Brownie komt niet voor verden king in aanmerking en Ellen was er niet; jy hebt het niet gedaan, dus blijft hier in huis niemand over dan Jenny. Is het ze ker, dat Jenny het niet gedaan kan heb ben?" „Ik kan me niet voorstellen waarom ze zoo iets zou doen!" „Misschien wil ze je het huis wel uit hebben," „Dat lijkt me haast niet aan te nemen wél vraag ik me af of ze niet slaapws»- delt." „Hoe kom je daarbij?* (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 13