Ongeregeldheden te Parijs en Londen. De ernstige ongeregeldheden te Londen. Politie voert een charge uit op de menigte die den optocht De commandant van Hr. Ms. kruiser .De Ruyter* spreekt een dankwoord tot de delegaties van de verschillende van 7000 fascisten door het East-End wilde beletten. - Tenslotte moest de optocht in een andere vereenigingen, die Maandag aan boord geschenken kwamen aanbieden richting geleid worden Een groot gedeelte der gemeente s Gravezande is van drinkwatervoorziening afgesloten. De bewoners moeten thans een kilometer loopen, om uit een welput het benoodigde water te halen De contra-manifestatie van de .Parti Social Frangais" tegen de communistische meeting in Pare des Princes te Parijs. De politie drijft de contra-manifestanten uiteen Een driedaegiche moniter-aehaakwedilrijd li Maandagavond In de hooldslad be gonnen (er gelegenheid van hei 10 |arig beslaan van den Amjlerdamsehe schaak- bond. Aan een der tafeltjes van de „eere-groep Or. Aljechin (rechts) tijdens zijn partij tegen J. H. Jongendijk ugdige belangstelling voor de najaars bijen- en honingmarkt, die Maan- Een arrestant tijdens de ongeregeld» t ii j i i heden in East End te Londen wordt dag op het Sportpark te Tilburg werd gehouden door po|itje-agenten gevankelijk weg gevoerd FEUILLETON HET RAADSEL VAN HET ONBEWOONBARE HUIS. Naar het Engelsch bewerkt door THEA BLOEMERS. (Nadruk verboden). 8) - Er volgde een stilte. Toen vroeg HU: „Waar tob je over? Zeg maar gerust, wat je op het hart hebt." „Het is zoo moeilijk om het onder woor den te brengen, Julian; het is allemaal zoo weinig positie! En toch", ze slikte even, „ik geloof, dat ik weet waarom die andere huurders zijn weggeloopen." „Wat is er dan gebeurd?" Ze aarzelde. Toen sprak ze, hem met een gespannen blik aanziende: „Ik dacht vannacht, dat ik Marmaduke aan de deur hoorde. De ging kijken, en toen ik de deur opendeed, was hij er niet, maarer lachte iets. Julian, het was griezelig, heusch!" „Een uil", veronderstelde hij. „Neen, werkelijk niet Ec deed de deur dicht, en toen miauwde er een kat. Maar ik zag niets. Ik vind het echt naar." Julian glimlachta. „Brownie heeft waarschijnlijk een half dozijn katten", merkte hij op. Opeens zweeg hij en keek bedenkelijk. „Neen, dat is waar ook. Brownie kan geen katten uit staan. En Jenny kunnen we ook niet ver denken. „Die is óók bang", zei AmabeL „Ze brengt mijn thee, en ruimt weer op en dan ziek ik haar vrijwel niet meer. Ik heb haar gevraagd, waarom ze nooit boven komt, en toen keek ze naar den grond en be weerde, dat ze het niet zou kunnen. Ellen haalt mijn avondeten van beneden." Net toen zij ophield met spreken, trad Jenny zelf binnen; schuw, met neerge slagen oogen. „Mevrouw King", diende ze met haar schorre, kleurlooze stem aan, en er kwam een klein dametje de kamer in, gekleed in een mantel met felle ranje ruiten. Ama bel zag roodbruin haar en lichtbruine oogen onder den neergeslagen rand van haar vilten hoed. Nita King naderde, één- en-al glimlach. „Mevrouw Grey zeker? Ik moet me excu- seeren, dat ik op zoo'n onmogelijken tijd kom, maar ik moest even op het station zijn voor een pakje, en ze, lieten me eeuwen wachten, eeuwen gewoon." Ze gaf Amabel een hand en keek vra gend naar Julian, opnieuw glimlachend, toen Amabel zijn naam noemde. „Maar mijnheer Forsham, dat ik u hier ontmoeten mag!" „Waarom niet hier?" dacht Julian onte vreden, terwijl zij voortratelde: „Ik móest dadelijk komen, want ik weet hoe eenzaam het is, als men zich nog hee- lemaal vreemd voelt. Ik ben natuurlijk hier komen wonen om mijn familie, de Berke ley's. Ik zal Lady Susan vragen u eens te bezoeken. Een goed mensch. Lady Susan, maar niet altijd even toeschietelijk.... er zijn menschen, die zeggen, dat ze zich airs geeft, maar dat spreek ik altijd tegen." „Roode slang!" Titste het door Julian's brein en hardop zed hij dat Lady Susan een der liefste vrouwen was, die hij kende. „Heb ik ook altijd gezegd. Ik hoop, dat u de Berkeley's eens gauw ontmoet, me vrouw Grey. Ik woon tegenwoordig in uw oude huis, mijnheer Forsham! Ik mocht het paviljoen hebben. Mijnheer Bronson is zóó vriendelijk voor me geweest! Maar omdat het daar zoo vochtig was, drong hij er op aan, dat ik bij hen kwam logeeren. Zijn dochter is een aankomend meisje, ziet u", ze wendde zich weer tot Amabel, „en mis- schiën vond hij het gezelliger voor haar. Angela heeft natuurlijk haar gouvernan te wel, mademoiselle Lemoine, u zult haar wel spoedig leeren kennen; ze komt over- aL Een heel charmant meisje, té char mant voor het gezin van een weduwnaar, vinden sommigen. De menschen zijn zoo on vriendelijk in die dingen, hè?" „Sommige menschen wel", meende Ama bel. „Precies", stemde Nita King toe. „Waar om zou mijnheer Bronson géén knappe gou vernante in huis mogen hebben? Graag, mevrouw Grey, nog een half kopje. Over onze andere buren, de Millers, hebben de menschen óók van alles te zeggen gehad. Ik kan woedend worden om zooiets. O, als men alles gelooven moest wat men hoor deZe keek de kamer rond. „Over dit aardige huis vertellen ze óók al zulke mal ligheden, belachelijk gewoon!" „O ja?" vroeg Julian met plotselinge be langstelling „Ik ben benieuwd wat U er voor verhaal over weet. Dat van den vluch tenden huurder, of van den brievenbestel ler, die het spook in levenden lijve tegen- kpmt? Dat laatste vind ik 't leukste." Nita King keek hem eenigszins verwij tend aan. „O. mynheer Forsham", protesteerde ze, „hoe kunt u met zulke dingen spotten? Mevrouw Grey, u zult het wel met mij eens zijn. Wij vrouwen zyn niet zoo nuchters en spotziek als mannen. U bent natuurlijk niet zenuwachtig, anders was u hier niet komen wonen, hé? Toe, vertelt u me eens, hebt u iets gezien?" Amabel lachte en schudde het hoofd. „Of.fluisterde ze, „gehoord? Ze zeg gen.... o, allerlei nonsens natuurlijk.... dat er vleugels klappen, en dat er iets roept 's nachts." Ze huiverde en sprong op. „Ik had er niet over moeten praten, Ik maak u misschien angstig en nu durf ik niet alleen weg in 't donker. Mynheer Bronson zou me komen halen, maar hij schijnt het te vergeten." Met een smeekend gebaar wendde ze zich tot Julian. „O, mijnheer Forsham, wilt u me niet de laan uitbrengen? 't Is zoo donker en als ik wat zagIk ben lang niet zoo dapper als mevrouw Grey." Het draaide er natuurlijk op uit, dat Ju lian meeliep tot aan het Kasteel; onderweg vernam hij dat "Idward Berkeley „raar" gevonden werd; dat de dokter zoo héél snel aftakelde; en dat sommige menschen zei den maar dat was natuurlijk niet waar dat mijnheer Bronson dronk. Tien minuten nadat Julian en mevrouw King vertrokken waren, kwam Jenny den heer Bronson aandienen. Hij keek ver baasd, dat zijn gast niet op hem gewacht had. Amabel vond, dat het kasteel een slechteren huurder getroffen kon hebben. Hij had goede manieren en een prettige stem. Hij was een forsche man, ver in de veertig, met een gladgeschoren bleek ge zicht en lichtgrijze oogen. Hij bleef een kwartiertje praten, hoopte, dat het me vrouw Grey bevallen zou, dat ze het huis niet te vochtig zou vinden of zoo - en ging toen heen. Jenny sloop binnen om de thee af te ruimen. HOOFDSTUK VI. Dien avond zat Amabel te lezen, toen Ellen het avondeten binnenbracht. Ze keek op, en wat zy zag deed haar verschrikt op springen. Ellen leunde tegen den muur, het blad gevaarlijk schuin houdend en haar ge zicht Amabel bracht het blad in veiligheid en duwde Ellen op een stoeL „O mevrouw, doet u de deur dicht!" zei ze met witte lippen. „O, mevrouw!" Ze barstte in snikken uit. Amabel liet haar uithuilen en gaf haar een glas water. ,,'t Was achter me, toen ik de trap af kwam", klonk het snikkend, „en ik heb het blad niet eens laten vallen. Ik weet zelf niet hoe ik het nog heb kunnen vast houden." „Dat is kranig van je", prees Amabel, „maar vertel me nu eens wat er eigenlijk gebeurd is." Ze rilde een beetje van zenuwachtigheid, maar haar stem klonk vast en opgewekt. „Ik haalde een blad", begon Ellen, „en toen ik bij de Brown's langs kwam. riep ik Jenny en ze zei: „Ja, dag hoor!" Halver wege de trap dacht ik, dat ik Jenny ach ter me aan hoorde komen, [k bleef staan en vroeg: „Ben jij 't Jenny?" Maar ik wist opeens, dat het Jenny niet was. Toen ben ik hard naar boven geloopen, en ik hoorde *t achter me aankomen, maar ik dorst niet om te kijken." „Misschien is 't Jenny toch geweest", veronderstelde AmabeL ,,'t Wès geen mansch". verklaarde Ellen beslist. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 5