VRIJDAG 28 AUGUSTUS 1936 Uh LE.il/diriE. UUÜKAWT DERDE BLAD - PAG. 10 ONZE RAADSELWEDSTRIJD. Attentie I Onze wedstrijd begint de volgende week 4 September. Het aantal prijzen en welke bedraagt 41. De raadsels zullen zijn: „Voor elk wat wils." Voor de kleintjes zeer gemakkelijk. Voor de grooten en grootsten wat moei lijker. Doet allen mee! Port de vrienden en vriendinnen aan. Wie niet mee doet, Is ook geen prijs waard. De prijzen zijn schitterend en mooier dan ze ooit waren. ZIE VRIJDAG OF ZATERDAG! Oom WIM. CORRESPONDETIEN Cornelia Heemskerk, Lisse. De ver jaardag is genoteerd (6 Aug.) Het vol gend jaar hoef je dezen dag niet meer speciaal toe te sturen. En zie ik je ook op den a.s. wedstrijd. Spreek eens met je schoolkameraadjes erover, dat ze allemaal meedoen! Wil je? Dag Corrie! Groet Pa en Moe en de broertjes en zusjes! Dora Kniest, Oegstgeest. Dank voor vriendelijk schrijven en bijdrage. Zie van daag eens. En doe je ook mee en de broer tjes en zusjes, die schoolgaan? Ik zal eens i zien, of ik dat leuke stelletje uit Oegst geest zie binnenstappen. Dag Dora! Groet vader en moeder van me en alle broertjes en zusjes! Voor jou de vijf! Rika Kuipers, Nieuwveen. In Orde! Aan je wensch is voldaan! Aan de wed strijd kun je toch nog deelnemen. Ook voor de grooten en grooteren is er een afdee- ling bij. Zie eens! Dag Rika! Wim Vermeulen, IJsselstein. Voor dat is noodig algemeene ontwikkeling; veel ervaring en veel aanleg. Daarbij kennis van de kinderziel en het kinderleven in 't bijzonder. Als ik eens iets hoor, dat ge schikt is, schrijf ik! Die losse stukjes wacht ik af. Niet te zwaar op de hand! Het kind is als een vlinder licht zwevend, in Gods vrije natuur. Dag Wim! Met mijn beste groeten en hand! Piet, Isabella en Tieneke Groenewegen, Leiden. Was je hand al moe van dat kleine briefje, Piet? Nu kan je eens den ken, hoe moe mijn hand Is, als ik zooveel groote vellen vol gekriebeld heb. De ge vraagde raadsels komen a.s. Zaterdag. Ik zal eens goed toezien, of ik dan ook jullie drietjes van de partij zien zal. Dag jon gens! Tot Zaterdag of Vrijdag! Goed toe kijken en dadelijk beginnen! Groet ook vader en moeder van me! De raadsels wor den geplaatst! .Paul Fleur, Oude Rijn 106 Leiden. Dank je, Paulke, ik maak het best en jul lie drietjes en moedertje en vader ook. Dat doet me plezier! Je verjaardag heb je ze ker wel gezien en nu zie ik jullie zeker weer saampjes, arm in arm, met een bus sel versjes en raadsels en opstelletjes en teekeningen en briefjes, ons kantoor bin nenstappen! Dag Paul en Theo! Dag Ber tie! Veel groeten aan je Ouders! Dora, Ja, Irène, Kweekschool, Amster dam. Wat 'n consternatie met die el lendige, „tweevleugelige neven"! Dat jul lie drieën cum laude slagen zoudt, dacht ik wel! Fijn, dat ik Dora nu eens van aan gezicht tot aangezicht heb leeren kennen. Nu Joke nog en dan heb ik het edele „trio" gezien en zal me de in te leveren copy er des te dierbaarder om zijn! Dag jongens! De hand voor u allen! P.f. met behaald succes! Meedoen aan den wedstrijd! Tot ziens! Piet v. d. Pouw, Hoogmade. Neen Piet, het kon niet meer. Nu is je verjaar dag genoteerd en zal ik den Hen Augustus je naam met groote letters laten plaatsen. Ik kreeg pas 14 Augustus je mooie kaart, waarvoor mijn dank! Ik was op reis weet je, anders was het toch nog gelukt! Daar om komt ook dit antwoord zoo laat. Ook de raadsels oplossen, vriendje en dan.... een prijs winnen! Dat zou ik zelf leuk vin den! Dag Piet! Dat opstelletje wacht ik af! Cathrien Otto, Langeraar. De verjaar dag van Gerarda is ingeboekt en het be loofde mooie opstelletje wacht ik af. Maar, ik wacht op nog meer! Ik krijg ook mooie oplossingen en misschien een lang briefje. Zie maar eens a.s. Vrijdag. Onze wedstrijd wordt iets heel bijzonders en daarom moet Catrientje Otto meedoen, of ze zou me te genvallen. Dag Catrien! Groet vader en moeder en Gerarda! Gonnie Beij, Voorschoten. Heerlijk in het zonnetje! Jammer, dat er zoo weinig echte, zomersche dagen geweest zijn. Dat zou je zeker goed gedaan hebben! Het num mer 38 is toch precies. Zelfs 37 kan ge bruikt worden. En dit zeg ik zonder je voor „den mal te houden." Het mag vreemd lijken, maar waar is het! Dag Gonnie! Ik zie je vriendelijk snuitje zeker ook tus- schen al die lachende Nichtjes, die de „Arena" zullen vullen! Tot ziens dan! Jij bent mij dubbel welkom! Hennie Kriek, Leiden. Vergeef me de twee foutjes, die ik maakte. Dat Hennie deed me aan een jongen denken en Prins Hendrik ligt zoo op de tong, dat het woord neergescheven is voor men het weet. Ik feliciteer je met je „overgang naar de zes de klas. Dan ben jij al een flinke meid, hoor! Je verjaardag is ingeboekt. En nu, bij den wedstrijd zullen we elkaar terug zien! Dag Hennie! Veel groeten aan je ouders! Tot hiertoe en niet verder! De volgende week ga ik door! Er wacht nog een stapeltje brieven te beantwoorden! Dag Neefjes en Nichtjes! Tot ziens op den wedstrijd! Oom WIM. BOKKEN. door Diederiek. Wie heeft niet gehoord van bokken? Bok, is een vierpootig dier; Span hem voor een bokkenwagen Kind'ren hebben dan pleizier. Op zijn kop daar draagt hij horen, Soms héél groot maar ook vaak klein, Als hij U daarmee zou stooten; Is het raak, dan doet het pijn. Ja een bok kan bokkig wezen, Maar daarom is hij ook bok; Plaag hem nooit, want dit is zeker, Hjj krijgt op U dan een wrok. Bovendien draagt bok een sikje, Onder groote bokkenbek; Want het is de bokkenmode, Voor ons menschen staat dat gek. Over bokken kan men springen. Met een bok daar lacht men mee; Maakt men bokken bij het werken, Nou dan telt zoo'n bok voor twee. Het kan je betrekking kosten, Geen diploma wordt gehaald; Het kan zijn dat men door bokken, Bij een eindexamen straalt. Ook een mensch kan bokkig wezen, 't Wordt maar te vaak ontmoet; Wie behebt is met dit euvel, Bokkig zijn, het is met goed. Men noemt ze wel bokkenpruiken, Dus men wake bovenal, Steeds te zorgen dat men dit nu, Toch van U niet zegen zal! WIE ZIJN JARIG? Van 28 Aug. tot en met 3 Sept 28 Aug. Ant je Meyer, Zonneveldstr. 12, Hazerswoude. 28 Aug. Betsy Parlevliet, Tuinpad 39, Wassenaar. 28 Aug. Flip Lek, Langeraar 29. 29 Aug. Sjaan Hop, Rijndijkstraat 71. 29 Aug. Henk Fontein, Zonneveldstr. 18 29 Aug. Leon Driessen, Oudesingel 238. 29 Aug. Bep Kortmann, Kortsteekter- weg 46, Alphen. 30 Aug. Nico van Haarlem, Residastr. 37 30 Aug. Leen v. d. Voorn, Hoogmade, Kooipolder. 30 Aug.: Catharina van Dam, Oosthaven straat 5. 30 Aug. Henk Fontein, Heerenstraat 11. 31 Aug. Hendrik Harmsen, 2de Haver- straat 71. 31 Aug. Frans Broexeman, Meidoorn- straat 42. 31 Aug. Bernard de Roo, Bïnnenlaan 13. 1 Sept. Jeannette Frissen, Schelpenk. 60. 1 Sept. Caspar Schmidt, Munnikenstr. 75, Leiden. 1 Sept. Agatha Boersma, Boommarkt 1. 1 Sept. Suze Koet, Joubertstr. 20a. 1 Sept. Piet 'v. d. Plas, Pickéstraat 5, Noord wijk. 2 Sept. Alie Stolwijk, Rietveld G 13, Hazerswoude. 2 Sept. Arie v. d. Voorde, Jan van Hout kade 28. 2 Sept. Jae. Dévilê, Residastraat 16. 2 Sept. Annie Kok, Raadwijkstraat 4, Alphen aan den Rijn. 2 Sept. Lucia v. d. Peet, Schoolstraat 122, Voorschoten. 2 Sept. Piet van Leeuwen, 3de Poellaan, Lisse. 2 Sept. Frans Zijl, Stationsweg 21. 2 Sept. Toosje Molenkamp, Hofdijk 1, Oegstgeest. 3 Sept. Frans Langebroek, Aloëlaan 49. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil afgedrukt zien, schrijve me minstens 14 dagen voor den verjaardag. Wie bij het verlaten der school, van deze lijst af gevoerd wenscht te worden, schrijve ook minstens 14 dagen voordien dag. Oom WIM. DE OUDE MUNT VAN HOLLAND, door Anton Roe Is. Bijna niet opvallend tusschen de huizen in een lange, vrij smalle winkelstraat is het oude Muntpoortje te Dordrecht toch ontegenzeggelijk een juweeltje en de echte Dordtenaar heeft reden trotsch te zijn op dit prachtig bezit, dat gelukkig bewaard is gebleven. Dit poortje herinnert aan den tijd, toen in de Muntstad muntstukken werden ge slagen. Als kunstwerk behoort het stellig tot de mooiste gebeeldhouwde monumen ten, die ons landje bezit. We zien er satyr- hoofden op, leliekelken en de afbeelding van een Romeinschen Keizer en Keizerin. Boven den ingang zien we de volgende regels staan: Dit is die Munte des Rom. Keysers T.C. en Graeffelickheyts va HoÜandt De Munt werd in 1806 opgeheven en het gebouwencomplex voor woningen en scho len ingericht. In het hoofdgebouw, dat recht achter den poortingang ligt, is thans de afdeeling Dordrecht van de Mij. tot bevordering der Toonkunst gevestigd. Maar laat ik iets vertellen over de his torie van de Dordtsche Munt, want daar is het hier om begonnen. In de elfde eeuw moet Dordrecht van den Duitschen Keizer, aan wien, zooals jullie wel weten zult, indertijd deze ge westen feitelijk behoorden, het recht heb ben gekregen om munten te slaan. Onder Floris IV werd er ook in Medemblik geld gemaakt, maar spoedig vermelden de oude boeken enkel nog Dordrecht bij het munt wezen. Aan het hoofd van de Munt stond de zoogenaamde generaal-meester. Deze amb tenaar moest beslist uit Holland of Zee land afkomstig zijn, hij mocht geen ande re gemeentelijke of rechterlijke ambten vervullen. Bovendien werd geëischt, dat hij in het muntgebouw woonde. Hij reikte de gouden en zilveren platen aan de munt- smeden uit en moest toezicht houden op alle werkzaamheden. Dan had men de waardijn, die hoofdza kelijk met de controle was belast. Verder was er een zoogenaamde assayeur, die de penningen moest opnemen uit de bakken tot de assay. De munters moesten vóór hun opname bij de Munt een eed afleggen. Ze moesten beloven alle geheimen van de instelling te bewaren. De heeren, die aan de Munt verbonden waren, hadden aparte privilegiën. Tot 1795 behoefden zij bevoorbeeld geen belasting te betalen op alle levensbehoefte. Koning Lodewijk Napoleon liet de munt voor het ge,'heele land naar Utrecht ver plaatsen en zoodoende hield de Dordtsche op te bestaan. 'In het gebouw was natuurlijk een heele verzameling kunstwerken bijeengebracht. Zoo was er ook een portrettengallerij waar men de afbeeldingen van de muntheeren kon vinden. Verschillende portretten waren door schilders van naam gemaakt, maar de meeste werden door familieleden uitge sneden en mee naar huis genomen! Zoo doende is er van de geheele verzameling weinig overgebleven. Maar het oude, prachtige poortje is een blijvende gedachtenis aan de oude Munt van Holland, die in de grijze Merwede- stad gevestigd was. U VRAAGT. Ik hoorde dat iemand „kleurenblind was. Dat komt toch zeker zelden voor? 2. Wat was de maximum-snelheid van de eerste auto's? 3. Zouden nu nog menschen in holen wonen? 4. Wat is een fabel? 5. Waar komt het woord „factor" van daan? 6. Wat Is een feniks? WIJ ANTWOORDEN. 1. Dat zou je denken! In Amerika heeft een professor een proef genomen en stelde een onderzoek in bij 811 mannen en vond bij dit aantal, dat er 73 meer of minder kleurenblind waren. 2. Die snelheid was begrijpelerwijze niet groot en bedroeg slechts 12 K.M. per uur. 8. Ja zeker! Die vind je nog in Noord - Amerika en nog wel circa 100.000 men schen. 4. Een fabel is een verdichtsel, een sprookje. Eigenlijk een samenspraak, die men door dieren laat voeren. 5. Factor is latijn, beteekent een bepaald getal in de rekenkunde; ook een zaakbe heerder of opzichter dus een hoofd van een elders gevestigd bijkantoor. (Factorij, koopmans-bijkantoor) 6. Een feniks is een wondervogel.. Na 500 jaar herrijst hij uit zijn asch. Een fe niks is het wapen der Nieuw-Grieken. Een feniks noemt men spottenderwijze iemand, die danig geleerd is of nog beter het meent te zijn. Ook ieder levend wezen dat als een zeldzaamheid beschouwd kan worden. DROOMERU door Anton Roels, Pa, gekleed op hittegolven, Had het nieuwsblad in zijn hand, ,Maar hij zag geen enk'le letter, Want hij was in Droomenland. Ma, mechanisch kousenstoppend, Trok een ontevreê gezicht.. Eind'lijk deed zij van verveling Ook de moede oogen dicht.... Pa was in zijn stille droomen In zijn oud geboortehuis, Hij zag duidelijk den kater Loeren naar een grijze muis. Hij zag duidelijk zijn Vader Smakken aan een steenen pijp, Buiten in den grooten boomgaard Waren alle vruchten rijp. Heerlijk waren toch die peren, Water kwam je in den mond, Maar het leek wel, of zijn Vader In zijn blik zijn plan verstond. „Alle vruchten laten hangen! Van een fruitdief houd ik niet!" Maar.Pa wist toch al bij voorbaat, Dat hij Pa maar praten liet! Toen zijn Vader zachtjes dutte, Sloop hij stil de kamer uit, Heerlijk straalde aan de boomen Zijn zoo diep-begeerde buit.... Even kijken, of zijn Vader Nog niet opgesprongen was.... Neen, toen liep hij op zijn'teenen Door het malsche, groene gras.... „Zeg, wat moet dat daar kwajongen?" Vader keek verschrik'lijk kwaad.... Ik geloof, dat wat hier volgde, Zich gemak'lijk denken laat.... Pa schrok wakker uit zijn droomen, Buiten was het zomerdag.... Wat?.... hij schoof-zijn hoornen bril recht.. Was het waarheid wat hij zag? Buiten zag hij Hendrik schudden Aan den vollen perelaar, Zachtjes sloop hij toen den tuin in En., wat keek die jongen naar! DE VREEMDELINGEN door Anton Roels. Hoe heel anders hadden zij zich de in woners van het lage land aan de zee voor gesteld. Zij zagen hun afbeeldingen op meegebrachte souvenirs en dan waren het steeds ronde boertjes met bolle broeken en onmogelijk-groote klompen en blozen de boerenvrouwtjes met wit-kanten muts jes en dezelfde helder-geschuurde klom pen.... Die kleurige figuurtjes stonden op kleine bruggen boven blauwe rivier tjes en enkele meiers verder weer water en was weer zoo'n zelfde bruggetje gesla gen en even verder weer een, al maar door tot aan de verre horizon. Nu hebben zij bun eigen land verlaten en zijn de oceaan overgeteisd met een van die ontzaglijke booten, die zco razendsnel van het eens werelddeel naar het andere weten te varen. Ze hebben meegemaakt de sensaties van een woeste zee, als de golven tegen de scheepswenden bonken, ze hebben meegemaakt enkele prettige 'avonden op een waar sprookjesschip,- dat een kleine stad lijkt te zijn. Maar ook heb ban ze gedacht aan dat verre landje, dat op het programma staat om bezichtigd te worden. Het is zoo klein, dat je het op een wereldkaart amper kan vinden en ze zullen stellig niet langer dan een dag noo dig hebben om alle bezienswaardigheden af te reizen. Dat kleine landje heeft een groot ver leden. Het heeft vele groote menschen voortgebracht ook aan de andere zijde van de oceaan is de naam van Rembrandt doorgedrongen. De menschen daar hebben zijn schilderijen bezichtigd, die in hun musea hangen. Ze hebben de Hollandsche landschappen bewonderd van Van Ruys- dael en Jan van Goyen; nu gaan ze dat wonderlijke waterland met eigen oogen bekijken. Dan, als de avond aan boord weer gaat vallen, wordt htm medegedeeld, dat de wazige streep in de verte de Hollandsche kust is. Nog éénmaal slapen ze op de machtige stoomer, morgen zijn ze in het lage landje met zijn op klompen loopende inwoners! De morgen komt. Onder een grauwe, Hollandsche regenlucht stappen zij in Rot terdam aan land. Maar.... wat is dat? Daar rijden trams af en aan; heele files van vrachtauto's en luxe wagens draaien de geweldige bruggen op. In de straten is een wereldverkeer. Groote lichtsignalen lichten op en dwingen de voertuigen te stoppen. Juist als in hun eigen land! En waar zijn die sprookjesmenschen van de ansichten? Wat zij hier zien, zijn de ge wone zwijgende, snelloopende zakenlui, zooals New York er duizenden en duizen den telt! Teleurgesteld kijken ze elkaar aan. Een vragende blik brandt in hun oogen en de ontgoocheling verdwijnt tenslotte slechts VAN BATAAF TOT RIDDER door Oom Kees. XXVI. Toen Karei de Groote de open plek na derde, ontwaarde hij den zwarten ridder, die over de gestalte van den neergescho ten jongeling stond, en op het zien van de man, die hem het leven bedreigde en die blijkbaar nu ook een zijner lijfsbescher mers, de liefste zijner gunstelingen, had gedood, ontstak hij in woede en zjjn zwaard grijpend maakte hij zich gereed, om zich op den moordenaar te werpen. Doch ziende, dat plotseling de op den grond liggende persoon opstond, en zijn tegenstander de hand schudde, bleef de vorst, niet begrijpend, aarzelend staan. Het volgend oogenblik had hij spijt van zijn overijld handelen. Hij zag nu de der de gestalte, in wien hij zijn vazal herken de en plots werd hem den toestand dui delijk. Een diepe ontroering maakte zich ook nu weer van den vorst meester. Ten tweeden male was hem het leven gered, thans door den broeder van den heldhafti- gen Gijsbrecht. En terwijl Karei de woor den hoorde, welke de twee mannen tot elkander spraken, overtoog een diep schaamrood zjjn wangen. Hij, de machtige Koning, moest van een eenvoudigen hout hakker leeren, wat de plicht van een Christen was? En als een vlammende fak kel aan den donkeren avondhemel, zag hij voor zijn geest het woord: „Vergeeft uw vijanden!" En als hij ook de laatste woor den van den stervenden verlosser over dacht, toen hij bad voor zij die Hem mis deden, verhief hij de stem en sprak: „Wij •mogen niet wreken!" Op het hooren van de stem, wendde Elegast zich om en met een gesmoorden uitroep wilde hij naar zijn paard loopen. Doch de gewonde hield hem terug. Jan vatte hem bij de hand en leidde hem voor den vorst, die het fiere, mannelijke gelaat, waarin thans tranen blonken, met welge vallen opnam. Dan plots viel Elegast ter aarde en kuste den rooden mantel. „Sta op, Elegast! Zie mij aan! Heb Ik het voorkomen van een moordenaar? En de man voor hem zich langzaam op heffend, vervolgde hij: „Spreek Elegast, wilt ge mij trouw zijn?" „Vergeef mij heer, ik ben uw trouwe hond. Ik was verblind!" En de vorst in de oogen 2ier.de wees hij op Jan en zei: „Een vorst, die zulke on derdanen heeft, staat boven mijn wraak!" Karei de Groote verhief nog éénmaal de stem: „Ik vergeef U! Volgt mij"' De zwarte ridder sprong op. en rukte het geschonden floers van zijn schuld. Er vertoonde zich een gouden duif op een blauw veld. Toen reikten de beide tegen standers elkander de hand. Gedurende dit gesprek was de lafhar tige belager bijgekomen en op een wenk van den vorst werd hij op zijn paard ge bonden, dat door een der soldaten in de struiken was ontdekt. De pijl, welke Jan aan den vorst toonde, bewees voldoende de schuld van den ellendeling. Zwijgend aanvaardde daarna de stoet de terugweg naar het kasteel. (Slot volgt). gedeeltelijk, als een gids hen duidelijk maakt, dat de klompendragers en de bol- broeken slechts in een heel klein gedeelte van het kleine waterlandje te vinden zijn! WAT WAS DAT!? door Anny van Diest. Wat ben ik me daar laatst geschrokken Ik huiver nog! Zoo griezelig als dat was! Daar zag ik, heel ver weg, 'n magere man Met véél te wijde jas! Die fladderde slordig om zijn leden, Was totaal in flarden stuk gescheurd, 't Was verschrikkelijk, wat kon 't wezen? Wat er 'n drama, iets ontzettends soms gebeurd? De armen strekten zich ten hemel henen, Alsof hjj om hulp roepen wou! Ik wist niet wat of er moest gebeuren; Heusch, ik viel haast flauw!!!.. En wat ik meer nog zag, 't was wat vreemd ook, Twee vogels zaten lustig op zijn mouw, één op zijn hoed. 'k Kon 't niet gelooven; 't was zins begoocheling Of zag ik dat alles nu werkelijk goed? Heusch, dat kon ik niet langer zoo verdragen; Ik wilde er meer van weten, en ging er heen! (Wat was ik moedig, hé) Ik naderde de plek des onheils, En vond.... 'n vogelverschrikker, daar alleen! GRAPJES. Op de kostschool. Directrice: „Emmy, dat is een leelijke gewoonte om lettergrepen in te slikken en heele woorden af te bijten." Emmy: „Neem me niet kwalijk, Madame, maar dat doe ik alleen als ik erge honger heb." De Directrice zwijgt en kijkt ernstig voor zich.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 10