Nog een brief.
WIJ WILLEN!!
(Voor de grooten).
Beste jongens en meisjes, wanneer jul
lie deze brief gaan lezen, zou ik jullie
eerst eens willen vragen om vooral kalm
en bedaard te lezen. Ach ja, jullie zijn nog
jong en natuurlijk erg speelsch, maar
toch!.... Tóch moeten jullie als je dit
gaat lezen eens beginnen met een klein
beetje ernstig te zijn.
Oóóóóó, neen!
Jullie behoeven geen groote uilenbrillen
op te zetten en met stijve, gladgestreken
gezichten mooi te gaan zitten. Niets daar
van!!! Maar als je eenmaal 12 of 13, mis
schien zelfs al 14 jaar bent, dan ga je toch
al vanzelf een beetje ernstiger nadenken
over sommige dingen.
En daarom heb ik, inplaats van een ver
haaltje, deze brief naar Oom Wim gestuurd
met het verzoek, om hem in jullie courant
te drukken.
Zoo erg graag zou ik eens een praatje
met jullie maken.
Maar dan géén praatje over die alle-
daagsche dingen, zooals voetbal of wem-
sport.
Nee, beste vriendjes en vriendinnetjes,
wij willen eens een beetje ernstiger zijn.
Wel zijn wij allen nog, erg jong. Maar
tóch willen wij er eens ernstig aan denken,
dat wij geschapen zijn naar God's beeld;
dat wij geschapen zijn voor den heerlijk
schoonen Hemel!
Eens zullen wij sterven!
Ach ja wij zijn nog jong!
We beginnen pas te leven!
En toch!.... En toch!
Wij zijn toch Christenen?
Wij zijn toch kinderen van God?
En wij wéten tóch dat ééns het uur
komt, waarop God ons zal roepen?
Of we het willen of niet, ééns komt de
dag, waarop God zal zeggen: Chris, Jan,
Riekie of hoe we óók mogen heeten
Ik wil je bij Mij hebben."
Beste jongens en meisjes, wij zijn alle
maal nog zoo jong en wij willen zóó graag
zoo érg graag leven. En wij griezelen
al als we alléén maar aan de dood dén
ken!
En waaróm tóch?
Ja! Waarom?
Waaróm zijn de mééste van ons mis
schien allemaal wel zoo verschrikkelijk
bang om dood te gaan? Hoé kómt het toch,
dat wij zoo bang zijn voor den dood.
Komt dat niet omdat wjj zoo weinig aan
God denken?
Komt dat niet, omdat we meer denken
aan voetballen en zwemmen dan aan God?
Ach ja! Natuurlijk! Een jongen of een
meisje moeten spelen en ravotten. Want
als je dat niét doet dan ben je vast niet
lekker.
Een jongen, die niet graag voetbalt, die
is vast en zeker niet van dezen tijd. Wij
zijn echte Hollandsche jongens en Holland-
sche meisjes!!
En géén klungels en sufferts!
Waarachtig niet!
Maar wij zijn óók en daar schijnen
veel jongens en meisjes niet aan te den
ken Roomsche Jongens en Roomsche
Meisjes, wij zijn óók.... Kinderen van
God!
Maar als wij kinderen van God zijn,
moeten we óók laten zien, dat wij God's
kinderen zijn!
Wij moeten dan ook leven, als kinderen
van God.
Laten wij daar eens aan denken!
Wij mogen gerust spelen!
Hoe méér hoe liever!
Maar wij moesten niet vergeten óók
onder ons spel niet dat wij kinderen
zijn van God en dat God ons altijd ziet,
waar wij ook zijn en wat we ook doen!
En als wij zóó leven, en bij alles wat we
denken .zeggen of doen, er ernstig van
overtuigd zijn dat God ons ziet, ïan komt
alles goed en is er heelemaal geen reden
om bang te zijn voor ons laatste uur.
Wat is eigenlijk de dood?
Dat is als wij braaf geleefd hebben
het gelukkigste uur van ons leven! Dat is
voor hen die God met een gróóte liefde
beminnen, en Hem dikwijls (dagelijksch)
in een rein en zuiver hart ontvangen
het begin van een ééuwig Leven dat nóóit
ophoudt!
Als wij geleefd hebben, als kinderen van
God, dan zullen wij als we sterven
voor ééuwig vereenigd worden, met God,
die onze Vader is!
En zouden we daar dan bang voor
zijn?
Och kom! Wie van jullie is er bang om
naar zijn of haar vader te gaan??
Leeft dus braaf! Bewaar je zieltje rein
en zuiver! Bid veel en ga zoo dikwijls als
je kunt te Communie.
Denkt dikwijls aan God, Niet alleen wan
neer je in de kerk bent, maar ook onder
het epelen, thuis en op de straat!
Denk dikwijls aan God! En dat je één
maal zult ster'/en.
Het Is wel zóó! Wij zijn nog erg jong!
Maar óók kinderen kunnen sterven.
Vanavond is er bij ons nog een jongen
van 8 jaar door een auto overreden.
De jongen hing achter aan een auto en
terwijl de chauffeur achteruit reed, viel
het jongetje er af en de auto reed met de
wielen over het hoofd van het kind.
De jongen was dood.
Oók al zijn wij jong, dan kan God ons
nog tot Zich roepen.
Beste jongens en meisjes wij zijn kinde
ren van God enwij willen het zijn!
Wij „willen" kinderen van God zijn!
Maar dan moeten we dat ook toonenü
Niet door er véél over te praten, maar
door daden!
Maar daar over een volgende keer, ten
minste.
Als Oom Wim het goed vindt*). Vindt
Oom Wim dat er geen bezwaren zijn, dan
krijgen jullie weer eens gauw een lange
brief van mij: Tot ziens hoop ik!
Voor Christus, onze Koning,
Met veel hartelijke groeten,
Jullie vriend,
WILLY HARDEBOL.
Van mijn kant geen bezwaar. Als
Willy maar niet te zwaar op de hand wordt.
Wij wachten nu op zijn volgend briefje.
Hoe vinden mijn neefjes en nichtjes dit?
Wie het mooi vindt, zegge het en wie het
niet mooi vindt, zegge het mij ook.
Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 7 Aug. tot en met 13 Aug.
8 Aug.: Rinus Kempen, Hoorn, Alphen.
8 Aug.: Jean Staats, Hoogl. Kerkgr. 3.
8 Aug.: Rika Hoogeveen, Valkesteeg 14.
8 Aug.: Mien de Bruy'n, Hoogewoerd.
8 Aug.: Cor van Kestel, Kerkpad C 95.
8 Aug.: Grietje Kok, Binnenvestgr. 17.
8 Aug. Willem Slierings, Waldeck Pyr-
montstraat 64.
9 Aug.: André Hosman, Breestraat 111.
9 Aug.: Arie en Dirk, Kooloos, Hooge
Morsch 112, Oegstgeest.
9 Aug.: Frans Goddijn, Heerenstr. 83 E.
10 Aug.: Theo Fleur, Oude Rijn 106.
10 Aug.: Gé Bergers. Doezastraat 23.
10 Aug.: Rietje Molenkamp, Hofdijk 1, te
10 Aug.: Marietje Bakker, R'veen B 347.
10 Aug.: Piet Vlasveld, Lage Rijndijk 28b.
11 Aug.: Harry v. Vonderen, Langebrug 41
11 Aug.: Cor van Haastregt, Dorpssraat D
76, Hazerswoude.
11 Aug.: Paul van Bergen Henegouwen,
Aalmarkt 12.
11 Aug.: Jac. Hoogeveen, Noorden Z. H.,
B 74.
11 Aug.: Anton van Dijk, Oosteindscheweg
24, Bergschenhoek.
11 Aug.: Piet van der Pouw, Hoogmade.
12 Aug.: Marietje Droogh, A 5, Langeraar.
12 Aug.: Geertrui Geuke, Binnenl. 8.
12 Aug.: Corrie Wesselman, Zuideinde B
198, Roelof arendsveen.
12 Aug.: Anny Fangmann, A 42, Oude
Wetering.
12 Aug.: Janny v. d. Veer, Pieter de Ia
Courtstraat 27.
13 Aug.: Benpie Berenfenger, N. Beesten
markt 9.
13 Aug.: Jac. van Haasteren, Stadh.laan 2.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam van schoolgaan
de kinderen in deze lijst wil opgenomen
zien, of bij het verlaten der school er van
wil afgevoerd hebben, schrijve me min
stens 14 dagen vóór den verjaardag.
Oom Wim.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
voor de Grooten van verleden week
door Anton Roels.
Opl. I: Als de krantenbezorger komt, kij
ken wij allen het eerst naar het Kinder
hoekje.
Opl. n.- Romanschrijver.
Opl. III: Beethoven.
Opl. IV: Aap tap lap.
U VRAAGT.
1. Wat is hortologie?
2. Wat is een tuba?
3. Wat zijn „satellieten?"
4. Wat is répertoire?
5. Welk dier is het schranderst?
6. Als we eens geen vogels hadden, zou
dan de plantengroei er veel onder lijden?
WIJ ANTWOORDEN.
1. Tuinbouwkunde.
2. Een tuba is een koperen muziekin
strument met zware, lage toon. (fagottoon).
Dit instrument wordt altijd gebruikt by
een fanfare.
3. Satellieten zijn bijplaneten, ook tra
wanten, wachters. Men spreekt ook van
satelliet, als men van een ondergeschikte
begeleider spreekt, die zijn meester als
een schaduw volgt.
4. Répertoire is Fransch beteekent lijst
of register van stukken, die gespeeld of
gezongen worden.
5. Volgens onderzoekingen van dieren
artsen wordt als het schranderste dier ge
noemd, dus het dier, dat het dichtst bij den
mensch staat, de Chimpansè (een aap
soort!).
6. En of! Een geleerde beweerde zelfs,
dat als we geen vogels hadden, de heele
plantengroei op de heele wereld binnen 6
maanden door insecten opgevreten zou
zijn, en mij dunkt dat dit nog al iets zegt.
NIEUWE RAADSELS
Raadsel I:
Zoek de vogelnamen:
1. Waarom huil je, Piet?
2. Die plaat is waard een lijst er om heen
te zetten.
3. Ik kan Arie goed zien.
4. Gaat u mee? Uw kamer is in orde.
5. Een koek smaakt naar meer.
6. Ga je mee? Schiet dan op?
Raadsel II:
Wat is er tusschen hemel en hel?
Raadsel III:
Daarom dragen wij kousen?
Raadsel IV:
Welke roos ruikt niet?
Raadsel V:
Schrijf een levende muizenval in drie
letters?
Raadsel VI:
Welke staf is gevaarlijk?
Raadsel VII:
Wie slaat en heeft geen handen?
NOG MEER RAADSELS,
ingestuurd door Piet.
Raadsel VIII:
Met d ben ik een jongensnaam.
Met b geschikt om op te rijden.
Met g kan ik loopen.
Met h ben. ik een vogel.
Raadsel IX:
Als je een jaargetijde en een kleine
vorst samenvoegt, krijg je een vogeltje.
Welke?
Raadsel X:
Wie suist en ruischt en maakt gerucht,
Hoog op het dak, hoog in de lucht?
Wie doet op straat je pet of hoed
Wie doet op straat j epet of hoed
Zoo aardig rollen voor je voet?
Raadsel XI:
Zet een W voor een meisjesnaam en dan
is het een rivier in Rusland.
Raadsel Xn:
Welke stok draagt vruchten?
Raadsel XIII:
Geschreven met een e, is het een beken
de bedevaartplaats; met een o een zwarte
drank.
De opl. niet opsturen. Deze geven we
de volgende week zelf.
Oom Wim.
No. 17. Rie Castenmiller, Katwijk a. d. R. Om na te teekenen.
OVER HAREN
door Diederik.
Vroeger droeg men baard en knevel,
Nu is men maar kaal gekind;
Dat staat netjes en men lijkt dan
Jonger, en jong maakt bemind.
Want een man zijn zonder haren
Is de mode, geeft slechts macht;
Al verloor in grijze oudheid,
Simson zonder haar zijn kracht!
Dan de vele kale hoofden,
Die zoo glad zijn als een bal,
Geven aan: dat men geleerd is;
Of dat waarheid wezen zal?
Maar een ding is vast en zeker,
Op zoo'n hoofd staat haast geen haar -
Dat een kam is overbodig,
Dit is duidelijk en klaar.
Ook de vrouwen met hun haren,
Doen aan modegrillen mee;
Pagekopje, permanenten,
Heeft men ze, men is tevrêe.
Voor coiffeurs- en kapperszaken
Komt die mode goed van pas;
Haar-object van vele dames,
Wordt verzorgd thans eerste klas.
Doch er zijn nog and're haren,
Die men niet verwijd'ren kan;
Die men aantreft bij de vrouwen,
Maar ook soms wel bij een man.
Als men spreekt van groote monden
Waar men letterlijk van beeft;
Zegt men, dat zoo'n man of vrouwtje,
Haren op zijn (d'r) tanden heeft!
MIJN ZUSJE
door Willy Pleijs.
Ik heb een lief, klein Zusje
Twee jaartjes is ze oud.
En weetje wel hoeveel ik
Van dat zusje houd?
Ik speel ook dikwijls met haar
En zijn we o, zoo zoet,
Dan gaan we winkel spelen,
En doen dit echt zoo 't moet.
Dan kom ik bij haar koopen,
En 'k breng dan zuurtjes mee,
En als dit spel dan uit is.
Gaan we wandelen, wij twee.
GEDACHTEN.
Nieuwe haring in het land,
Al de dokters aan den kant.
Twee honden vechten om een been,
Een derde loopt er fluks mee heen.
Wie langzaam denkt en haastig doet,
Die maakt zijn zaakjes zeker goed.
Wie ieder raad te geven weet,
Is voor zichzelf soms 't minst
Jonge kinderkens leeren springen;
Jonge vogelkens leeren zingen:
Een jonge papegaai leert menschenpraat,
Maar is men oud, dan komt leeren te
laat.
Zie toe, van wien gij spreekt en hoe,
En waar en in wat zin.
Is eens het woord ter lippen uit,
Het keer er nooit weer in.
Laat nimmer iets tot morgen staan,
Wat heden dient te zijn gedaan.
(Voor de Kleinen).
DE KLEINE KOOPMAN.
door Tante Marie.
Zie ons Joop je daar eens stappen
Met het mandje van de meid:
Het is een koopman, van je welste,
Dat dient zeker nu gezeid.
Hij is koopman en verkoopt nu
Alles wat in 't mandje is.
Eerst bij moe, eens even hooren,
Die koopt zeker en gewis.
Dan naar paatje met 'n potlood,
Of een stokje als sigaar.
Oh, wat echt verkoopt ie alles,
Net een koopman, is nie waar?
Ook voor Truitje in de keuken
Heeft ie zout en zeep, saffraan,
En deze laat hem zeker ook niet
Onvoldaan weer verder gaan!
Joop je kan tevreden wezen;
't Mandje is nu leeg en licht,
Heel wat centjes kreeg zijn spaarpot:
Zie eens naar zijn blij gezicht!
In den winkel.
Kleine Doris: „Baas, een pakkie kana
riezaad om te zingen....!"
Winkelier: „Is 't voor je moeder?"
Kleine Doris: „Natuurlijk niet, 't is voor
de vogel."
VAN BATAAF TOT RIDDER
door Oom Kees.
XXIV.
Wanneer nu de snoodaard, zooals Jan
meende, toch op het kasteel mocht zijn, en
zich schuil hield, dan zou hij niets anders
denken, of een der bedienden, had, met
het oog op het stoffige weder zijn uitrus
ting met een gelen wimpel afgedekt.
Thans naar de koninklijke stallen, om
het paard, dat Karei bij voorkeur bereed
te bemachtigen! En het schild en slag
zwaard in het voorbijgaan opnemend, snel
de hij zoo vlug hij kon langs de koninklij
ke vertrekken en de binnenplaats over.
Toen gebeurde er iets dat hem een oogen-
blik het bloed in de aderen deed stollen.
Halverwege de binnenplaats gekomen
klonk plotseling achter hem een stem: „Ga
edele Koning en God geleide u! Dat gij
een snooden ridder moogt overwinnen!"
Zonder zich om te draaien, wist Jan, wie
die woorden had gesproken. Hij rukte het
vizier omlaag en pas daarna omziende, zag
Jan niet de duivelachtige grijns van Horo,
die eensklaps was verschenen, blijkbaar
thans eerst terug uit het bosch. Hij moest
zich dus dien nacht hebben schuil gehou
den! Het was intusschen, vond Jan, toch
een komische situatie. Want instede dat
Horo, zooals toch had moeten zijn, be
vreesd was, dat hij zich de toorn van zijn
meester op de hals had gehaald, was die
gene, die hij voor zijn vorst moest aange
zien hebben, bevreesd dat de man tegen
over hem zijn identiteit zou kunnen ont
dekken.
Daarom liep hij snel de stal binnen en
had in een wip de merrie van koning Ka-
rel gezadeld en naar buiten geleid. Ziende
dat Horo alweer op de binnenplaats was
verschenen, en bevreesd, dat deze den
koning zou aanspreken, in welk geval hij
wel tot antwoorden verplicht was, wuifde
Jan slechts met de hand en reed in galop
de poort uit en den weg op, voorbij de
eerbiedig groetende wachters. Een eind-
weegs reed hij nog zoo voort, doch, beden
kend, dat hij nog enkele uren tijd had
voor de middag en het uur door den zwar
ten ridder gesteld zou aanbreken, hield hij
zijn draver in en begon stapvoets te rij
den, totdat hij een zijweg bereikte. De
ruiter wist, dat deze weg langs een om
weg hetzelfde woud doorsneed en nu eenig
weifelen besloot hij links om te slaan. Had
hij goed geluisterd, hij had enkele oogen-
blikken later hoefgetrappel vernomen op
den zoo juist verlaten weg.
Dat zou voldoende zijn geweest om op
zijn schreden terug te keeren. Nu echter
reed hij zwijgend verder, zijn gewone
vroolijkheid scheen hem in den steek te
hebben gelaten. De jongen was zich dan
ook ten volle bewust van het ernstige van
zijn taak. Hij hoopte nu maar, dat de ko
ning lang genoeg zou doorslapen, om hem
vrij spel te laten, en hij vermoedde, dat
Horo zich wel zou wachten, om, zooals
anders, op de slaapzaal van zijn heer te
verschijnen om hem te wekken.
Trouwens, hij kon niet anders denken,
dan dat Karei de Groote reeds was uitge
reden. Dat had hij immers met eigen oogen
gezien?
Toen de koning ontwaakte, voelde hij
zich al veel beter. Hij bemerkte dat zijn
hoofdpijn was verdwenen en wilde zich
gaan kleeden. Toen merkte hij natuurlijk,
het gemis van zijn kuras, en liep in zijn
wapenrok, half ontstemd, half ongerust
naar het slaapvertrek van Gijsbrecht, die
dien morgen voor het eerste weder opzat
(Wordt vervolgd")