H. M. de Koningin te Hohwald. De burgeroorlog in Spanje. De burgeroorlog In Spanje. De beschieting van het Alcazar te Toledo, waar een aantal cadetten zich verschanst had In den Haagschen Dierentuin zijn twee groene legoeanen uit Zuid Amerika aangekomen. De nieuwe gasten worden op een banaan onthaald H. H. de Koningin te Hobwatd. Ondanks het romder gunstige weer schilderde de vorstin deze week onder betangsteHing der jeugd eenige karakteristieke plekjes ven Waer veeaotieverbfcjf Linies H. K. M. Prinses JtiÜana Ter gelegenheid ven het rozenfeest, door het I.C.A. in de hoofdstad ge organiseerd, is de Munttoren des avonds feestelijk verlicht De race om de Goodwood Cup bij de paarden races te Goodwood werd gewonnen door .Cecil". Het spannend moment aan de finish Minister prof. dr. J. R. Slote- maker de Bruïne en de com missaris der Koningin in Noord- Holland, jhr. mr. dr. A. Röetl, brachten Vrijdag een bezoek aan Artis te Amsterdam Lord Willingdon, de vroegere onder-koning van Britsch Indië, inspecteert te Dover de eerewacht bij zijn installatie als admiraal der vijf Engelsche havens FEUILLETON DE STRIJD OM WEENEN Roman van HUGO BETTAUER. (Nadruk verboden). 37) Nu gebeurde het op een morgen, dat een kennis van de stamtafel in Wehrin- gerhof Ralph op luiden toon begroette. De oude heer, die tegenover hem zat, boog zich, toen hy den naam O'Flanagan hoorde, voorover, scheen iets te willen zeggen, maar liet tit plan toch weer varen, terwijl een lichte glimlach om zijn lippen speelde. Toen Ralph aan den Schottentor uit stapte, volgde de grijsaard hem met voor zijn leeftijd te rasse schreden, haalde hem in een sprak hem aan: „Neemt u mij m'n onbescheidenheid niet kwalijk, maar ik meen zooeven ge hoord te hebben, dat u met den naam O'Flanagan werd aangesproken." Ralph bevestigde dit verwonderd. „Dus dan heeft m'n gevoel me toch niet bedrogen! De vader van uw overleden moeder heette toch Holub, nietwaar? Ja? Wel, dan bent u mijn achterneef, de klein zoon van m'n vele jaren geleden in Ame- ka om het leven gekomen broer." Met deze woorden stak de oude heer hem beide handen toe en eenigzsins ontroerd vervolgde hij, terwijl Ralph van verbazing geen woord kon uitbrengen: „Ik heb je al eenigen tijd gadeslagen, omdat de buitengewone gelijkenis met mijn overleden broeder mij steeds opviel. Nu ik je dichterbij zie, moet ik zeggen, dat je eiken trek van hem hebt. Maar laten we, als je er niets op tegen hebt, doorloo- pen, want het weer is bar koud geworden. Voel je er misschien -iets voor naar een of ander café te gaan?" Ralph stemde toe en nu duurde het niet lang of ze zaten beiden in Café Landt- mann, waar de oude heer zijn neef eenige episodes uit het leven van diens groot vader vertelde. „Mijn broer was acht jaar ouder dan ik en toen hij met zijn jonge vrouw en doch- tretje naar Amerika vertrok, was ik nog een jong student. Toen het bericht van zijn overlijden ons bereikte, kon ik he laas noch voor mijn schoonzuster, noch voor mijn nichtje iets doen, omdat ik zelf door het geven van lessen slechts met moeite in m'n onderhoud kon voorzien. Jaren verliepen, ik werd privaat docent in de geschiedenis en hulpleeraar aan een gymnasium, ik kon geen cent sparen en de briefwisseling met je grootmoeder verliep allengs geheel en al. Langs omwegen en door een toeval kwam ik te weten, dat je moeder aan het tooneel was gegaan en later een Ier, met name Patrick O'Flana gan getrouwd had. Je zult begrijpen, dat ik mij, toen ik eenmaal wist dat mijn broer en zijn vrouw overleden waren, niet meer bijster voor m'n familie in Amerika in teresseerde. Mijn belangstelling werd eerst weer gewekt, toen in December j.l. de bladen van een zekeren Ralph O'Flana gan melding maakten, die de rijkste man van Amerika zou zijn en naar Weenen was gekomen om hier de behulpzame hand te bieden, wijl zijn moeder een ge boren Weensche geweest was. Natuurlijk twijfelde ik er geen moment aan, of deze Ralph O'Flanagan was mijn achterneef, maar overigens interesseerde de zaak me toch bitter weinig." „U had me anders toch best eens kun nen komen opzoeken, beste oom!" „Ik heb er geen oogenblik aan gedacht! Ik paste er voor me met duizenden ande ren aan de voeten van den jongen Croesus te werpen. Eerst later, toen ik van het verlies van je vermogen hoorde, heb ik vaak aan je gedacht en nu heeft het toe val ons tot elkaar gebracht. Maar het toe val mag niemand uit-den weg gaan." „En hoe gaat het met u? Bent u ge trouwd? En hoe bent u die verschrikke lijke acht jaren van oorlogs- en na-oor logsellende doorgekomen?" De oude heer Holub glimlachte: „De omstandigheden in aanmerking ge nomen, vrij goed, m'n jongen! Als je me wat beter leerde kennen, zul je name lijk zelf wel inzien, dat ik een vrij ver standig mensch ben. Dat is geen eigen waan, neen ik constateer alleen een feit! En onder „verstandig" versta ik dan de gave om je onder alle omstandigheden aan de primitiefste logica, te houden, dat tweemaal twee steeds en te allen tijde vier is. De meeste menschen vergeten dat, komen zoo nu en dan tot de ontdekking, dat tweemaal twee -ook- acht kan zijn en verwonderen zich dan dat hun bereke ning niet klopt. Toen de oorlog uitbrak, was ik juist als rector gepensionneerd. M'n primitieve lo gica, waarvan ik me noch door legercom- mando's, noch door hoerageschreeuw liet afbrengen, zei me, dat we op de een of andere manier den oorlog zouden verlie zen. Derhalve belegde ik m'n kleine ver mogen, dat ik in den loop van tientallen jaren bijeengespaard had, niet in oorlogs- leeningen, maar deponeerde het bij een Zwitsersche bank, tegen een rente van drie procent. Nu, en daar ligt mijn geld nog altijd, zoodat ik zeer behaaglijk van m'n rente kan leven. Getrouwd ben ik niet, beste jongen. Ik heb namelijk vast gesteld, dat ongeveer negentig procent van alle huwelijken ongelukkig, negen procent zoo net dragelijk en hoogstens één procent werkelijk gelukkig is. Logischer wijze zou het dus heel onverstandig ge weest zijn op een zaak in te gaan waar bij de kans van slagen zich verhoudt als honderd staat tot één." Ralph lachte vergenoegd. „Bij zoo'n waarschijnlijkheidsberekening mag de menschelijke natuur toch zeker geen factor vormen." „Zeer juist, waarde neef, maar ook de natuur laat zich op haar beurt door de logica beheerschen. Maar vertel me nu eens, hoe zit dat eigenlijk met dat ver loren vermogen van jou en die als een ongewenschte deus ex machina opgedoken stiefbroeder?" Ralph werd bloedrood in het gezicht en zon vertwijfeld op een antwoord. „Je behoeft mij niets te vertellen, Ralph, ik heb al direct in de gaten ge had, dat dit maar een trucje van je was. Hoe ik dat merkte? Wel, langs logischen weg natuurlijk. Twee maal twee is vier! Ik redeneerde zoo: als er werkelijk een stierbroer bestaan had, die in het bezit was gekomen van jouw enorm vermogen, dan zouden de Amerikaansche bladen dat natuurlijk als de groote sensatie hebben beschouwd en de berichten zouden per kabel naar Europa zijn gezonden. Maar dat is niet gebeurd; de publicatie van het interessante nieuwtje in de Weensche bla den begon met de woorden; „Naar wij vernemen." Hm, dacht ik, er is dus niet geseind; de Weensche bladen hebben het bericht eenvoudig overgenomen uit de met de post aangekomen New Yorksche bladen. Eigenaardig, maar niet onmogelijk. Ik ging naar Café Central en snuffelde de daar aanwezige Amerikaansche bladen van de laatste acht dagen door. Maar zij bevatten geen woord van de Flanagan- affaire. Ik las ze daarna eiken dag en ja hoor, veertien dagen later vond ik in de „New York Herald" op een onopvallende plaats een kort berichtje, waarin gemeld werd, dat de een of andere grappenmaker in Weenen een O'Flanagan-sprookje van dien en dien inhoud verzonnen had en dat in de Weensche pers had weten te versprei den. In New York was althans van 't sen- sationeele geval niets bekend en de presi dent van de „American Wood and Forest Trust Co.", had op 'n desbetreffende vraag van den redacteur van het New-Yorksche blad meegedeeld, dat het bericht in de Weensche bladen volkomen uit de lucht was gegrepen. Ik weet dus, dat je nog evenals vroeger een soort nabob bent, maar ik geef je de heilige verzekering, dat je geld me niet in het minst interesseert. Daarentegen zou ik wel eens graag willen weten, wat je tot een en ander aanleiding heeft gegeven en wat je tot dusver zooal in Weenen be leefd hebt." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 9