Stads attracties lezingen pi lm a* etc/ ZATERDAG 20 JUNI 1936 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. S ROTC (HÜISSIE - TICNTOONSTEttlMS IN OE ENOORZAAL 18-25 ©CT08CR Missionarissen met stands DE RUIMERE ARMSLAG Samenwerking tusschen over heid en bijzondere instelling van weldadigheid. De circulaire van den Minister over de instelling van commissiën voor bijzondere nooden heeft den bij zonderen instellingen van weldadigheid een nieuwe, een zwaar dere taak op de schouders gelegd. Door de opheffing, per 1 Mei jl. van de plaatselijke crisis-comité's en het N. C. C. zijn de werkzaamheden hiervan uiteen gevallen in verschillende andere vormen van hulpverleening. Naast de instelling op vele plaatsen (om vattende het gebied van een Kamer van Koophandel) van borgstellingsfondsen voor den middenstand geeft de Minister aanwijzingen voor de oprichting van der gelijke fondsen ten behoeve van de arbei ders, welke laatste fondsen hoofdzakelijk voorschotverleening ten doel hebben. Ver der stumileert de Minister het in het leven roepen van commissiën voor bijzondere nooden, die, in samenwerking met het Nan- tionaal fonds, ten doel hebben steun te verleenen aan hen, die door de tijdsom standigheden door ziekte en andere bijzon dere redenen, mogelijk in een staat van armlastigheid zullen geraken doch door een gift ineens uit dezen toestand, althans voor geruim en tijd, gered kunnen worden. De steun aan werkloozen en arbeiders in werkverschaffing (B-steun), welke zoo veel waardeering ondervindt, niet in het minst van de zijde der ondersteunden zelf, blijft bestaan, evenwel met dit verschil, dat het karakter van het comité eenigs- zins gewijzigd wordt. „Maatschappelijk Hulpbetoon", officieel orgaan van de vereeniging van directeu ren van maatschappelijk hulpbetoon zegt in haar nummer van 10 Mei jL „Nu het Kijk de taak van het N. C. C. overneemt, verandert het karakter van den B-steun en daarmede dreigt ook de belangstelling uit de kringen der bevolking af te nemen. Men zal dit werk voortaan als zuiver amb telijk werk gaan beschouwen. Alhoewel wij deze stelling zonder meer niet willen accepteeren, moeten wij toegeven, dat, door de opheffing der crisis-comité's, de belangstelling voor de werkloozen zal lu wen; evenwel staat deze B-steun onafhan kelijk van de belangstelling der gemeente lijke bevolking, alleen al door het feit, dat de financiering plaats heeft door Rijk en gemeeenten. Deze nieuwe vormen van steunverleening voorzien echter niet in alles waaron het N. C. C. werkzaam is geweest. Bovenge noemde circulaire houdt hiermede reke ning en geeft dit als volgt weer: De verstrekking in natura heeft van den aanvang af een zeer belangrijk deel uit gemaakt van de steunverleening door het N. C. C. en de plaatselijke C. C.'s. Echter valt niet te ontkennen, dat zij meer en meer het karakter is gaan aannemen van gewone armenzorg. Gezien het uitgangs punt terugkeer, voor zoover mogelijk, naar den toestand van vóór November 1931 dient daarom de steunverleening in natura voortaan weer geheel te worden overgelaten aan de normale organen van kerkelijke, particuliere en burgerlijke armenzorg. Deze belangrijke zorg, dit belangrijk onderdeel van het N. C. C. wordt thans weer overgeheveld naar de bijzondere in stellingen van weldadigheid. Het werk dezer instellingen zal dus, meer nog dan voorheen, zich moeten gaan uitstrekken over groepen van armlastigen, die ook door de gemeentelijke overheid gesteund worden. Onjuist is deze idee niet. De geheele ge schiedenis van de Nederlandsche armen zorg is gebaseerd op, gaat uit van het par ticuliere initiatief. De armenwet, een rijksregeling, is enkel bedoeld als een aan vullende steun, indien het particulier ini tiatief niet bij machte of niet geroepen is hulp te verleenen. De eeuwen door heeft het Nederland sche volk bewezen in de ry van de parti culiere liefdadigheid een voorste plaats in te nemen. De oorlogsjaren hebben dit ten opzichte van Hongarije en België overdui delijk bewezen. De ondersteuning door de overheid van vele werkloozen is dan ook niet te wijten aan gebrek aan belangstel ling, aan niet-willen, doch aan onmacht. Onjuist, zeggen wij, is deze verschuiving en het terugbrengen van armenzorg tot haar juiste proporties niet. Maar de vraag rijst of de instellingen dezen zwaarderen last kunnen dragen! Niet ontkent kan en moet worden, dat de crisis-comité's in vele gevallen de taak der armeninstellingen overnamen. De ca tegorie arme is thans echter wederom aangewezen op hun kerkelijke of burger lijke instellingen. Uiterste krachtsinspanning wordt vooral van de kerkelijke instellingen gevraagd. De middelen laten echter een verhoogde uitkeering niet toe, immers de lasten stij gen, de inkomsten, voor zoover deze er nog zijn, loopen terug. Het sluitend maken van het budget eischt dus een zoo juist mogelijke effectieve besteding. De Minister wijst erop, dat voor de in stellingen de gelegenheid openstaat cen traal, via den middenstand, en tegen een aanmerkelijke prijsvermindering, goede ren in te koopen. Doch met natura-onder- steuning zijn vele werkloozen niet gehol pen; geldelijke ondersteuning, bij ziekte, enz., is dikwijls noodzakelijker dan eenige andere hulpverleening. De „ruimere armslag" kruist hier het pad van de weldadigheid. De praktijk van den ruimeren armslag heeft niet geheel voldaan aan het doel, wat beoogd werd. Mr. Dr. J. C. Schreuder zegt hierover in een artikel in het tijd schrift voor armwezen, maatschappelijke 4094 De mannen van de LAGE ZOMER- PRIJZEN, voor onmiddellijke bestelling; afname, desgewenscht vóór 15 Juli. Vraagt eens prijsopgave aan bij: CALOR, Hooge Morschweg 148, Tel. 2760 (2 lijnen) Leiden. hulp en kinderbescherming: Groote ver wachting wekte de circulaire van 16 Jan. waarin de particuliere liefdadigheid rui meren „armslag" kreeg ter aanvulling van krachtens de steunregeling verstrekte on dersteuning. Haar uitwerking ken ik al leen voor Amsterdam. Zij is zoo klein ge bleven, dat men kan zeggen, dat de par ticuliere weldadigheid van de haar geboden gelegenheid zoo goed als geen gebruik heeft gemaakt. Op vele andere plaatsen is het resultaat hetzelfde als te Amsterdam. Wat zich be grijpen laat, vooral voor meer ingewijden. Vele armbesturen toch, die hun werk in stilte verrichten, konden zich niet ver eenigen met de idee om ruchtbaarheid te geven aan hetgeen door hen -jaren achter een op het gebied van de armenzorg was gedaan. Periodieke zoowel als bijzondere steun was meestal een kwestie tusschen bestuur en ondersteunde. De ondersteun de was, kwam hij met de gemeentelijke ondersteuning in aanraking, verplicht op te geven welke inkomsten, in welken vorm ook, door hem waren genoten in de afgeloopen periode, waarover steun bere kend zou moeten worden. De gevolgen lieten zich raden. Overleg met de betrok ken armbesturen had ontbroken, werd wellicht niet noodig geoordeeld, en de ge meente, zich te houden hebbende aan de voorschriften, paste de steunregeling met al haar consequenties toe. De armbesturen lieten zich gewoonlijk niet „onbetuigd" en verminderden stelselmatig de uitkeerin- gen hunnerzijds. De zwakste partij, i.e. den ondersteunde, was hiervan de dupe. De verhouding zal in de toekomst nog scherper belicht worden. De armbesturen zullen, meer nog dan voorheen, te maken krijgen met armlastigen, die door de ge meente reeds worden ondersteund. Voor zoover immers deze ondersteunden behoo- ren tot een kerkelijke richting, wordt aan genomen, dat de instelling van weldadig heid dezer kerkelijke richting, de helpen de hand biedt. Namens de katholieke Kamerfractie merkte prof. Aalberse in de Tweede Ka mer over den ruimeren omslag op, dat aan de particuliere liefdadigheid van over heidswege door de bepalingen der steun regeling geen wezenlijke belemmering in den weg mocht worden gelegd. Maar dan behoorde de regeling gegrond te zijn op overleg tusschen de instantie, welke extra hulp aan de ondersteunden wil verleenen en het betrokken orgaan voor steunver leening. Zoolang hier geen overleg plaats heeft, werken twee organen langs elkaar, zeer ten nadeele van de ondersteunden. Een ernstig beroep moet dan ook gedaan worden op de bijzondere instellingen van weldadigheid, die zich met het gemeente lijk orgaan van steunverleening in ver binding moeten stellen zoo dikwijls zij ge vallen te behandelen krijgen, die reeds de belangstelling der overheid hebben. Dub bele, verkeerde of onbillijke bedoeling wordt hierdoor mede voorkomen. Men moge begaan zijn met het lot der werk loozen, gezorgd moet worden, dat de steun organ en niet gedupeerd worden door tweeledige ondersteuning, waarvan, de praktijk heeft het ten treure uit maar al te dikwijls bewezen, de moeilijkheden van de zijde van den ondersteunde niet te overzien zijn. Deze wijze van samenwerking bespaart zoowel van de zijde der overheid als van de zijde der bijzondere instellingen heel wat uit. Het zal toch wel de vraag zijn en blijven of de bijzondere instellingen van weldadigheid de volle taak van het N. C. C. kunnen overnemen. De middelen zul len, zooals reeds is opgemerkt, niet ver meerderen. In dit verband moet nog in het kort aandacht worden geschonken aan de commissie voor bijzondere nooden. De Minister veronderstelt, dat deze commissie (officieel genaamd: commissie van samenwerking voor bijzondere noo den) zich ook zal belasten met het verlee nen van bijdragen. Deze bijdragen zullen betaald kunnen worden uit gelden, welke •het comité zich zal kunnen verzekeren uit contributies, welke voorheen aan het plaatselijk crisis-comité ten goede kwa men. Met deze zienswijze kunnen wij ons ech ter niet vereenigen. Eenerzijds wordt de taak der bijzondere instelling verzwaard door een ruimere bedeeling, anderzijds krijgt zij niet de beschikking over de vroe ger voor dit doel bijeengebrachte gelden. Meer zuiver lijkt het ons, dat de taak van de commissie voor bijzondere nooden zich beperkt tot het geven van advies, voor lichting en bemiddeling bij het Nationaal fonds. Daarnaast zou kunnen worden doorgegaan met het collecteeren van gel den, welke pondspondsgewijze verdeeld zouden moeten worden over die instellin gen, welke de z.g. A-steun hebben overge nomen van het N. C. C. De praktijk zal hebben uit te wijzen in hoeverre, door den nieuw geschapen toe stand, samenwerking tusschen overheid en bijzondere instelling van weldadigheid mogelijk wordt. Nogmaals het belang van den ondersteunde brengt zulk een samen werking met zich. Woubrugge. SCHAMINéE. Requiem-mis voor Chesterton. Uit Beaconsfield wordt aan de „Maasbo de" de volgende brief geschreven, welken wij ons veroorloven, hier over te nemen. In grooten eenvoud is het stoffelijk over schot van G. K. Chesterton naar de laatste rustplaats op het kleine katholieke kerkhof van Beaconsfield gevoerd. En door den grootsten eenvoud werd de Requiem Mis in het nieuwe katholieke kerkje, dat nog maar een half kerkje was, gekenmerkt. Dit strookte met het karakter van den ontslapene, die zelf nooit geweten heeft hoe groot een meester van stijl en gedachte hij werkelijk was; hij dichtte zooals een vo gel vliegt God had hem de gave geschon ken, en ook de nog edeler gave er steeds op de schoonste en edelste wijze gebruik van te maken. 't Is een zonnige en blijde dag. Zelfs de koele schaduw onder de welige bosschen rondom Beaconsfield is van zonneglans doortrokken. De breede straten van het stadje, dat 't stilste stadje is in de omge ving van Londen, blakeren in fel zonlicht. Zonnig is de breede weg in een der weste lijke buitenwijken, die afgesloten wordt door een mooie, eenigszins on-Engelsche Anglikaansche kerk. Rechts van den weg, geen honderd meters vóór die kerk, ligt op een zonnige wei, waarvan 't voorste deel in 'n primitieven tuin herschapen is, het kleine kerkje der Katholieken van Beaconsfield. 't Is daar dat de groote Chesterton sinds jaren iederen Zondag en menigen werkdag Mis hoorde. Niet veel meer dan honderd menschen vinden er plaats, 't Is een laag gebouw met schuin dak; een warm-ge- kleurd venster boven 't nederige altaar is, dank zij wat de zonnesttralen van het werk van een niet pretentieusen kunste naar weten te maken, 't schoonste sieraad. De kleine ruiten der zijbeuken zijn kleur loos, maar de bladeren van klimop en slin gerplanten dringen aan tegen 't venster glas en wrochten wonderen van bevallige schoonheid. Het zilver op het altaar is geen zilver, en poogt 't niet te zijn; de kleine staties van den kruisweg zijn geen meester werken en beweren 't niet te zijn. Een betrekkelijk ruime, doch lage hal, uit hout opgetrokken, is tegen de westzijde der kerk aangebouwd. Zy zal eens maar dat kan nog lang duren plaats moeten maken voor de andere, de voorste helft van Beaconsfield's nederigen tempel. Kerk en hal zijn van elkaar gescheiden door een wegneembaren houten wand en deze was heden weggenomen, want vele honder den, inwoners der plaats en vreemdelingen, katholieken en niet-katholieken, zouden ko men om, elk op zhi wijze, mede te bidden voor de zielerust van den man die door den gullen lach van zijn braaf en eerlijk werk zoovele duizenden de geestelijke rust der blijmoedigheid geschonken heeft. De stoelen der hal waren in de zijbeuken (of de plaats waar zijbeuken zijn konden) neergezet ten behoeve van de parochianen die hun eigen plaatsen aan familieleden en genoodigden hadden moeten afstaan; in de ruime hal was een ieder welkom die zich met een staanplaats tevreden stelde. De deuren der hal stonden wijd open, en de balsemgeuren der weide en der ver wijderde bosschen zweefden binnen, en de uit een branding van veelkleurige kransen oprijzende sarcophaag, licht afstekend te gen de schemering van het kleine sanc tuarium, werd gestreeld door de zoele, blij de bries, waarmede wij den geest van dien beminnelijksten en geestigsten aller dich ters 't liefst vergelijken. Chesterton, vereerd door de hoogste aris tocratie van den geest, was de vriend der eenvoudigen en armen. Hij zelf was arm en eenvoudig. Het waren de armen en een voudigen, en de rijken van geest en de rij ken van goed die, toen om half twaalf de sobere maar ontzagwekkende plechtigheid een aanvang nam, schouder aan schouder stonden in de hal: Lords en Lordsgelijken met adelaarsneuzen en hooge boorden, en armelijke, sjofele mannen en vrouwen, die Chesterton evengoed gekend hadden als zij of beter nog, want in die zelfde kerk hadden zij hem week aan week gezien, en dit is de plaats waar geen koning uw meerdere en geen bedelaar uw mindere behoeft te zijn. Een enkel maal zweeft een zacht gefluis ter van rij tot rij als een man binnen treedt, dien iedereen kent en niet alleen in En geland. Letterkundigen wier namen be roemd zijn alom waar Engelsch gelezen wordt, vrienden en geestverwanten van den dichter, die een der allergrootsten on der hen alleen was. Hilaire Belloc, veel ouder dan weinige jaren geleden, zoekt, loom en diep gedrukt, een plaats, 't Verlies van zulk 'n vriend moet voor zulk 'n man een voorproef van den dood zijn. Het gelaat van Father MacNab, den grooten Dominicaan, staat on bewegelijk gelijk steeds wanneer hij niet spreekt; alleen zijn lappen beven 't gebed dat 't geheim is van zijn ondoorgrondelijk leven, maar zij beven heftiger dan elders. Toch is misschien hij de eenige van al die christenen die sterk genoeg is om werkelijk te berusten, en misschien zelfs zich te ver heugen daar voor benijden dat prachtige gemoed niet vatbaar is. Maar de anderen de meesten, wellicht allen hebben moeite de innerlijke oproerigheid te onder drukken van den zwakken en zelf zuchti gen mensch: „Waarom moest juist hij ons ont nomen worden?" Het geromntel van den trein is tot de geheel gevulde kerk doorgedrongen. Een ceremoniemeester bij den ingang zegt: „De trein uit Londen. De Aartsbisschop zal binnen enkele minuten hier zijn". Een hemelsblauwe troon staat links van 't kleine altaar. A. li. M. A. Wat moet dat kleine patertje met die reuze vlag? Ja, dat is nu een vraag, die alleen maar gesteld kan worden door lieden, die de be teek enis van die letters A.L.M.A. niet weten en daarbij het volk van Leiden en zijn om streken niet kennen. Want als men weet: dat ALMA beteekent: Algemeene Leidsche Missie Actie, en als men kent: de Missieliefde der Katholieken van in een om Leiden, ja, dan begrijpt men de stralende vreugde van dat kleine manneke. Hij is klein, hij is nietig als hij gaat staan tegenover zijn wereldtaak. Maar zijn vreugde is zoo groot, dat hij een vlag moet zwaaien, die over heel de wereld reikt. Hij is niet bang meer, nu er hier weer gewerkt gaat worden, door alle, aan de verlevendiging van onze Missie-ijver. Hij is bly, want de menschen daar in en om Lei den, al hebben ze de fouten en zwakheden die menschen nu eenmaal eigen zijn, zij willen toch goed. Zij willen vooral goed als het gaat om dat meest wezenlijke werk door Christus aan zijn Kerk opgedra- Chesterton is de trots der Katholieke Kerk in Engeland geweest door den rid derlijken moed waarmee hij streed voor de onaanvechtbare en daarom steeds aan gevochten waarheden van 't Geloof. Hij streed voor haar lang vóór hij de le vende paradox tot haar gelederen toege treden was. Voor den wijsgeer van Beaconsfield is de Westminster Kathedraal te groot, maar geen kerk is te klein voor den Aartsbisschop van Westminster, en zeker niet de kerk waar Chesterton op de absoute wacht. De bisschop van Northampton, tot wiens diocees Beaconsfield behoort, en andere prelaten, en bekende priesters onder wie velen, evenals Chesterton, bekeerlingen zijn, schrijden achter den Aartsbisschop naar het altaar, en hun vlammend en ex pansief purper doet die kleine kerk nog veel kleiner schijnen, en die llustere lei ders der Kerk, in al hun eenvoud, verhoo- gen nog den eenvoud der ontzagwekkende plechtigheid. Eén enkele kristalheldere jongensstem, die de Responsies zong, was als een klate rende zonnestraal die boorde door den kla- genden rouwzang der Doodenmis. Maar in die kleine sobere missiekerk, waar 't ka tholicisme nog de gewijde gestes heeft van de Catacomben, glansden de lichtjes van honderden kaarsen, met liefde omklemd door al die oprechte, liefhebbende vrienden van den dichter, vol hoop en verdraag- gen: de verbreiding van het Godsrijk over geheel de we reld! Die menschen daar in dat lage land, zij hebben hun dochters en zonen afgestaan voor het Missiewerk. En nu zullen zy zelf, alle vereenigd in een grootsche, in den werkelijk en zin des woords Algemeene Leidsche Missie Actie, nogmaals gaan bij dragen. Waar him kinderen hun leven gaven aan de Missie, daar zullen zij hun gebed, hun liefde en het offer van hun aalmoes ge ven. Daarom is dat manneke zoo blij; daarom moest zijn vlag zoo uitbundig groot zijn. Het is een juichende overwinningsroep. Het is een jubelend dankgebed. Het is ook een sein, een dringend ver maan, dat allen, absoluut allen, nie mand uitgezonderd, moeten mee werken aan de komende Algemeene Leid sche Missieactie. Ieder op zijn manier, de grooten op grootsche, de kleinen op kleine wijze, alle in liefde en met vuur. Wij beginnen met de Loterij; moge deze de grandioze inzet worden van een heer lijk schoone symphonie, waarin wij allen het lied zingen, het blijde lied van onze groote Missieliefde. zaamheid, gelijk de woorden van het Dies irea: Qui Mariam absolvisti, Et latronem exaudisti, Mihi quoque spem dedistL (Gij, Die Maria (Magdalena) hebt ver geven en den (goeden) moordenaar hebt verhoord, hebt ook mij hoop geschonken). Het oogenblik dat zij, die den doode be minnen (en dat deden wij allen) steeds met vrees en tevens met hoop, zien nade ren het oogenblik der Absoute was aan gebroken. De Aartsbisschop werd met dén witten mijter gedekt en schreed, gevolgd door den bisschop van Northampton, den diaken en den subdiaken, naar de sarco phaag, en bad het troostrijke gebed dat aan de Absoute voorafgaat. Sober, bijna stil, werden de Responsies gezongen, en 't Ky rie eleison; de Aartsbisschop hief het Pa ter noster aan, en terwijl wij allen zwij gend voortbaden volbracht hij zijn dub bele bedevaart rond de sarcophaag met wijwater en wierookvat. Het eindgebed, waarin wij allen smeeken wat wij smeeken kunnen voor een beminden doode, stierf weg, bijna onmerkbaar eenige oogen- blikken van schrijnende eenzaamheid en verlatenheid volgden voor elk onzer en on der het 'zingen van den Antiphoon „In Paradisum deducant te angeli" werd de sarcophaag buiten de kerk gedragen. De lange tocht naar 't kerkhof vine aan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 9