Een onderhoud met
Kardinaal Justiniaan Serédi
DONDERDAG 18 JUNI 1936
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 5
De Benediktijner-
monnik en de Rechts
geleerde
WAT IS EEN „ZITTING"
Solidariteit tusschen de
Katholieken van alle landen
In het hotel had ik een telefoontje van
het Ministerie van Buitenlandsche Zaken
gehad.
„Kardinaal Serédi zal u Dinsdagmor
gen in Esztergom ontvangen. Maar denkt
u er wel aan, Zijne Eminentie staat uit
principe geen interview toe, u moogt geen
vragen stellen".
Ik begrijp dit: Kardinaal Serédi is
vorst-primaat van Hongarije, maar ook
Kardinaal van de Katholieke Kerk, die in
ternationaal is en hij is bevreesd zich in
den huidigen prikkelbaren politieken tijd
tegenover het buitenland ook politiek te
uiten.
Voordat ik heen zal gaan oriënteer ik
mij. Ik zoek foto's van den kardinaal en
ik zie hem als Benediktijner monnik, met
het gezicht van een geleerde, een vorscher.
Zwarte gladde, wat naar voren gekamde
haren heeft hij. Ik zoek verder. Hij is een
Slowaak en geboren uit een arme familie
van 11 kinderen. En ik denk onwillekeurig
aan zijn voorganger, den vorst-primaat van
Esztergom, Kardinaal Csernock, die op zijn
sterfbed tot den minister van Onderwijs
en Eeredienst, Graaf Klebelsberg zeide:
„Wanneer ik gestorven zal zijn, verzoek ik
u bij mijn begrafenis aan de volkeren van
heel de wereld mee te deelen, dat de vorst
primaat van Hongarije him uit zijn graf
verkondigt: Het is niet waar, dat de min
derheden onderdrukt werden in het land,
waar de zoon van eenvoudige Slowaaksche
boerenlieden vorst-primaat van Hongarije
kon worden".
Ook Kardinaal Serédi is een Slowaak/
zijn eigenlijke naam is Szapucsek György,
welke naam, zooals vroeger vele niet-Hon-
garen deden, verhongaarscht werd en hij
noemde zich Justiniaan Serédi. Bovendien
stamt hij van een arme familie, een levend
bewijs voor de democratie der Katholieke
Kerk, waarin begaafden uit welken stand
ook tot de hoogste ambten kunnen opklim
men. Zoo een is Kardinaal Serédi, de mon
nik uit het stille Benediktijnerklooster, die
naar Rome geroepen werd om aldaar in
het Collegio San Anselmo Kerkelijk Recht
te doceeren.
Hij stamt uit het bisdom Pozsony, nu
Bratislava geheeten, waar de Tsjechen al
hun best doen iederen Hongaarschen in
vloed te vernietigen. Het is mij bekend:
Alle Hongaarsche werken in de prachtige
bibliotheek te Pozsony, eens door de Hon
garen opgericht, zijn staatsgevaarlijk ver
klaard en uit de bibliotheek verwijderd
tot zelfs een Hongaarsche vertaling van
Dante toe.
Maar hierover zal ik niet .mogen spre
ken. Wat weet ik nog meer? Ik weet, dat
Kardinaal Serédi de jongste Kardinaal van
Europa is en dat zijn naam aan de nieu
we codificatie van het Kerkelijk Recht on
verbreekbaar verbonden is.
Hij is 51 jaar, daags na ons bezoek zal
hij zijn geboortedag herdenken en 52 jaar
worden. Hij is dus geboren in 1884.
Sedert 20 jaar arbeidt hij nu aan zijn
studie over de bronnen van het Kerkelijk
Recht. Zeven banden zijn er reeds versche
nen van zijn „Codici Juris Canonici fontes"
en met het achtste deel zal dit geweldige
standaardwerk gereed zijn.
Esztergom.
De Dinsdagmorgen is daar. Om 8 uur
stappen wij in een auto, die ons naar Esz
tergom zal brengen. De morgen is mild.
Men kan het zoete voorjaar plukken langs
dezen weg, die tusschen de bergen leidt.
Aan weerszijden van den weg staan ker-
senboomen over een lengte van 30 K.M.
De huizen op de heuvels zien met hun open
galerijen vriendelijk naar den weg.
Het is nog niet lang na Paschen en vóór
Paschen worden alle huizen in de dorpen
opnieuw gewit, zoodat zij er nu stralend
helder uitzien.
De 50 K.M. lange weg kronkelt door het
vriendelijke heuvelland naar Esztergom.
Aan den grens van Hongarije ligt Esz
tergom. Nog meer aan den grens het paleis
van den Kardinaal. De kleine, eenvoudige
tuin van dit paleis, dat in z'n soberheid uit
wendig en inwendig veel meer op een
klooster lijkt, strekt zich achter het ge
bouw uit aan den oever van de Donau. De
andere oever is sinds 1918 Tsj echo-Slowa
kije. Ik heb nog een uur tijd. Het is tien
uur en om elf uur zal de Kardinaal mij
ontvangen. Ik benut den tijd om het stad
je te bezichtigen. Het is een vreemd, oud
stadje, dat gebouwd is rondom een heu
vel, het lijkt een oase in een zandwoestijn.
Er moet de .laatste eeuwen aan dit stadje
niet veel veranderd zijn.
Het is om dezen heuvel heengebouwd en
de nieuwe basiliek met de groote ronde
koepel op de hoogste top van dezen berg
beheerscht het geheel.
Maar daar aan de Donau, met de voor
zijde aan een stille straat, staat het huis van
den Kardinaal, dat van buiten den indruk
kan wekken van een klooster of een ka
zerne. 't Is oud en massief en zwaar. Het
is er doodstil. Naast de groote dubbele deur
Z.EM. Dr. JUSTINIAAN SERéD».
staat een schildwachthuisje, hier woont de
vorst-primaat van Hongarije. Maar er is
geen schildwacht, dat is niet noodig en
niet overeenkomstig de sobere levenswijze
van dezen kerkvorst.
De portier wijst ons den weg door dit
groote stille gebouw.
Het zijn lange holle gangen met hard-
steenen vloeren, een binnenplein, oude,
uitgesleten hardsteenen trappen, witte
muren, die echter slechts hier en daar
zichtbaar zijn, daar zij geheel bedekt wor
den met portretten van pausen, bisschop
pen en prelaten en teekeningen en pren
ten uit de geschiedenis van Esztergom. Op
een dezer bovengangen midden tusschen
de kamers der dienstdoende geestelijken
en andere kamers, die als administratie-
vertrekken in gebruik zijn, liggen de ka
mers van den Kardinaal. Ik behoef slechts
even te wachten Dan leidt de secretaris
van Zijn Eminentie ons binnen.
Het is een groote ruime kamer, waar
wij binnengaan, met uitzicht op de Donau,
die hier de grens vormt tusschen Honga
rije en Tsjecho-Slowakije. De kamer ziet
er wel zeer eenvoudig uit. Aan de smalle
zijde aan het einde staan slechts een ron
de tafel, een sofa en twee fauteuils. Be
halve een paar kleine tafeltjes en enkele
eenvoudige stoelen tegen den muur zijn
er geen meubelen in deze groote kamer.
Een eenvoudig groot tapijt bedekt den
vloer. Uit zijn naast gelegen werkkamer,
veel kleiner en zoo mogelijk nog eenvou
diger, komt de kardinaal ons tegemoet,
een en al eenvoud en beminnelijkheid. Hij
draagt een zwarte toga met roode knoop
jes en een roode sjerp. Zijn heele optre
den en zijn heele woninginrichting bewij
zen, dat hij, ondanks zijn verheffing tot
het kardinalaat, in zijn levenswijze, de
eenvoudige, de sobere Benediktijner mon
nik gebleven is. Zijn Eminentie wijst ons
een der fauteuils en neemt zelf plaats op
de groote sofa, welke tegen den muur
staat. Een man in de kracht van zijn le
ven, morgen eerst 52 jaar oud, de jongste
Kardinaal van Europa. Een intelligent,
scherp besneden, donker gelaat. Pikzwarte
even over het voorhoofd gekamde haren.
Zoo zitten wij tegenover den kerkelij-
ken rechtsgeleerde van wereldreputatie.
De man, die den grootsten arbeid verricht
te aan de hercodificatie van het Kerkelijk
Recht en een standaardwerk publiceerde
over de bronnen van het Kerkelijk Recht,
waarvan reeds zeven deelen verschenen.
Wij herinneren ons de waarschuwing
van het Ministerie van Buitenlandsche
Zaken: Geen interview, geen vragen en
wij wachten.
Zijn arbeid in Rome.
Het is bekend, dat Zijn Eminentie nog
met voorliefde terugdenkt aan zijn Ro-
meinschen tijd en wij ervaren dat dan
ook, want nadat de Kardinaal de rollen
heeft omgekeerd en ons is begonnen te
vragen naar den economischen toestand in
Nederland, neemt hij spoedig via Hol-
landsche visch, die hij eens in Rome ge
geten heeft, de vlucht naar Rome.
Hij vertelt, hoe hij als jonge Benedik-
tijner-monnik uit de Abdij van Pannon-
halma nabij Györ tot professor benoemd
werd in het Recht in het Collegio San
Anselmo te Rome en hoe hij daar door
den Paus werd aangezocht om zijn mede
werking te verleenen aan de hercodifi
catie van het Kerkelijk Recht.
Kort daarna brak de oorlog uit, zoo
vertelt de Kardinaal en weer later wierp
ook Italië zich in den strijd en daar ik tot
een Italië vijandige mogendheid behoorde
moest ik vluchten. Maar de Paus wilde
mij niet laten gaan en nam mij op binnen
de muren van het Vaticaan. Hier bleef en
arbeidde ik 32 maanden achtereen en
daar heb ik den grondslag gelegd voor
mijn bronnenstudie. Ik ben nu bezig aan
het achtste en laatste deel, zegt de Kardi
naal, het is een geweldige studie en ik zal
toch eigenlijk wel blij zijn als het klaar is.
Maar mooi is het ook. Telkens ontdek je
nu weer welk een scherpe en ver vooruit
ziende blik de kerk heeft, daar zij in 1918
reeds bepalingen en wetten maakte, die
eerst nu in deze omstandigheden van be
lang blijken te zijn en toen op het eerste
gezicht eigenlijk nog geen reden van be
staan hadden.
Terugkomend op zijn verblijf in Rome
vertelt Zijn Eminentie, dat hij eindelijk in
1917 naar Hongarije w.ilde gaan, wat ech
ter met het oog op de pasmoeilijkheden
bijna onmogelijk was.
Ik wist toen echter door de bemid
deling van den H. Vader een Spaansche
pas te krijgen, waarmee ik naar Spanje
kon gaan en vandaar kon ik een doorreis-
visum naar Hongarije krijgen. En dan
volgt er een interessant stuk levensge
schiedenis. Eind 1917 terug in zijn stille
abdij van Pannonhalma wordt hij aange
steld tot aalmoezenier van de geinterneer-
de Italiaansche soldaten èn van de Hon
gaarsche soldaten, die uit Rusland waren
teruggekeerd en die men besmet dacht met
communistische ideëen. De Benediktijner-
monnik had de taak hen van deze besmet
ting te genezen.
Toen kwamen de voor Hongarije zoo
vreeselijke maanden van het communis
tisch schrikbewind onder den beruchten
Bela Kun, die met tientallen de men-
schen in den Donau verdrinken liet. Eerst
na vijf maanden kon dit schrikbewind
door Admiraal Horthy en diens dappere
matrozen den kop worden ingedrukt en
werden de communisten verjaagd.
Het Communisme.
Hebt u nog speciale herinneringen
aan dien communistischen tijd, Eminentie?
O ja. De communisten hadden ons
klooster bezet en hadden er 50 man ge
legerd. Met 17 monniken waren wij ach
ter gebleven en wij deden ons gebed en
ons werk, zoo goed als dat mogelijk was.
Op een goeden dag echter werd ik ge
arresteerd en naar het gemeentehuis over
gebracht. Daar waren in een groote ka
mer nog meer arrestanten, te samen onge
veer veertig. Wij bleven daar den heelen
dag zonder eten of drinken. De deur werd
bewaakt door twee communistische solda
ten. Eerst laat in den avond kwam er een
communist binnen om ons te „verhooren".
Ik werd aan zijn tafeltje geroepen en hij
vertelde, dat ik ervan beschuldigd werd
deelgenomen te hebben aan een zitting,
waar plannen werden gesmeed voor een
tegen den communistischen staat gerichte
revolutie.
Toen ontwikkelde zich het volgende ge
sprek, dat den naam van den Kardinaal
als wereldberoemd jurist alle eer aandeed.
De Kardinaal (toen nog eenvoudig Be-
nediktijner-monnik): „Als dat waar is, zul
len wij toch eerst moeten bewijzen, dat ik
aan een „zitting" heb deelgenomen en dan
dienen wij allereerst vast te stellen, wat
een zitting is".
De Communist, niet wetend hoe een zit
ting te definieeren, zweég.
„Hoe kunt U mij nu beschuldigen een
zitting te hebben bijgewoond, als U niet
eens weet, wat een zitting is", ging de Kar
dinaal met onverbiddelijke logica voort.
„Welnu, voor een zitting worden zeven
punten vereischt, zooals b.v.: dat zij spe
ciaal bij elkaar geroepen is, dat zij op een
bepaalde plaats bijeen geroepen is, dat zij
op een bepaald uur bij elkaar geroepen is,
dat één persoon de leiding heeft, dat er een
of meer speciale van te voren vastgestelde
punten behandeld worden enz".
„Nu betrof het, zeide de Kardinaal, de
de maandelijksche conferentie van geeste
lijken. Wij kwamen iedere maand bij el
kaar, dan hier dan daar en den laatsten
keer waren wij bij een pastoor in de buurt
op bezoek geweest. Er werd gewoon onder
ling van gedachten gewisseld, anders niets
en de meeste punten, die voor een zitting
vereischt worden, konden hierop dan ook
niet slaan. En de Communistische „rechter"
zag dan ook van ieder verder verhoor af
en ging heen. Den volgenden dag werden
wij vrijgelaten".
Zoo vertelt de Kardinaal tal van episoden
uit zijn rijke leven. Maar alleen eenvoudige
menschelijke belevenissen, zijn werk te
Rome, zijn studies, zijn arbeid in Hongarije
enz. Hij vertelt levendig en boeit. Maar
van zijn verheffing tot kardinaal, primaat-
hertog van Hongarije vertelt de eenvoudige
monnik niets. Ook zijn levenswijze is niet
als zoodanig. Hij is de verstorven monnik
gebleven, men ziet het hier aan alles. Er
zijn hier geen livrei-knechten, geen gala-
costuums en goudgalons, er zijn slechts en
kele priester-secretarissen, die het nood
zakelijke werk verrichten op het bureau
en van wie een ons slechts van te voren
vroeg, welke taal wij wenschten te spre
ken, wij mochten kiezen, de kardinaal sprak
er meer dan tien. En toch was alles zoo een
voudig en sober, de kardinaal liet zelf zijn
bezoekers uit.
Wij hadden hem b.v. zoo gaarne gevraagd
of hij als primaat van Hongarije misschien
nog eens een nieuwen koning kronen zou in
de schoone Byzantijnsche St. Matthiaskerk.
Maar wij mochten niets vragen en wij be
grepen ook, dat de kardinaal in de huidige
politieke omstandigheden hierover niet
spreken kon.
Eenheid onder de Katholieken.
Toen vroegen wij iets anders, iets, wat
wij wisten te kunnen vragen.
Wat dunkt Uwe Eminentie het beste
en belangrijkste voor de toekomst en den
invloed der Katholieke Kerk?
En de Kardinaal antwoordde met slechts
één enkel woord:
„Solidariteit".
„Solidariteit van de katholieken van een
land met de Katholieken van andere landen.
Geef die boodschap ook aan de Katholieken
van Holland".
Toen stond Zijne Eminentie op, gaf ons
de hand ten afscheid en liet ons zelf uit.
Nog hooren wij dezen groot en man, die
meer monnik bleef dan dat hij Kerkvorst
werd het woord „Solidariteit" zeggen.
Wij voelden toen, dat in dit woord de
afweer school tegen een heden ten dage
tegen de Katholieke Kerk gerichte politiek,
waarover hij echter als hoogste niet al
leen Kerkelijke autoriteit in zijn land
niet spreken mocht zonder groote moeilijk
heden te veroorzaken.
Deze man, die zoo eenvoudig en onge
dwongen te spreken weet over die gewone
levensgebeurtenissen, weet nog beter te
zwijgen.
En het is te begrijpen, dat de Paus, die
dezen priester en geleerde in Rome kennen
leerde, hem van monnik kardinaal maakte.
Maar kardinaal Serédi wist als kardinaal
monnik te blijven.
Esztergom, Mei '36.
FRANS SCHNEIDERS.
BUITENLAND
BELGIE.
De stakingswoede
beteugeld?
OVEREENSTEMMING ZOU IN ZICHT
ZIJN.
Ontwerp-accoord opgesteld.
Na de laatste bijeenkomst tusschen ver
tegenwoordigers van patroons en werkne
mers, gepresidieerd door minister-president
van Zeeland, is een ontwerp-accoord tot
stand gekomen van den volgenden inhoud:
Het loonminimum van den volwassen ar
beider in vollen dienst bedraagt 32 francs
bij een werktijd van 8 uur per dag;
Op korten termijn wordt een vacantie
van 6 dagen ingesteld;
de werktijd zal progressief verminderd
worden tot 40 uur in de gevaarlijke en on
gezonde inidustrieën.
Waar de gedelegeerden geen mandaat
hadden gekregen, konden zij zich slechts
verbinden, dit ontwerp aan hun organi
saties voor te leggen.
De ministerraad is na het tot stand
komen van dit ontwerp bijeengekomen; in
een officieele mededeeling wordt de hoop
uitgesproken, dat de voorgenomen maat
regelen tot ontspanning zullen leiden. Men
meent, dat het werk Maandag zou kunnen
worden hervat.
De toestand in het Luiksche.
Woensdag zijn de stakers te Luik erin ge
slaagd, verschillende sluizen op de Maas
te bezetten. Groepen stakers zijn de Maas
opgevaren tot Hoei en hebben zoodoende
de binnenscheepvaart zoo goed als stilge
legd. Er is te Luik een strenge ordedienst
ingesteld, daar zich gistermorgen een
nieuwe opleving der stakingsbeweging
voordeed. Met mitrailleurs bewapende
pantserauto's der gendarmerie patrouillee
ren door de straten der stad en de omge
ving. De bereden gendarmerie belet iedere
poging tot samenscholing. In de streek van
Fleron vielen de stakers de groente- en
melkhandelaren lastig, die zich naar de
stad Luik begaven. Tal van vrachtauto's
werden omvergeworpen. Aan het stadhuis
te Luik werd op het middaguur een bevel
aangeplakt, waarbij alle rij wiel verkeer op
het grondgebied der stad Luik werd ver
boden. De gendarmerie heeft door herhaal
delijke charges groepen stakers uiteenge
jaagd.
Te Seraing zijn alle winkels en groote
magazijnen gesloten. Ook te Ougrée was
gistermorgen geen enkele winkel open. Te
Luik hebben groote groepen stakers de
winkeliers verplicht, hun zaken te sluiten.
In den nacht van Dinsdag op Woensdag
is de staking uitgebreid tot de textielar
beiders te Verviers en Pepinster. Alles
wordt gedaan om het bezetten der fabrie
ken te verhinderen. Incidenten deden zich
voor te Encival, waar vier arrestaties plaats
vonden, waaronder die van het communis
tische provincie- en gemeenteraadslid Lam-
beret. Onder het zingen van de Internatio
nale trekken de arbeiders in optocht door
de straten. Het werk op het fort van Tan-
cremont is stilgelegd. Ook aan het werk
van het fort van Battice is de staking vol
ledig. In de mijnen te Battice is thans de
ploeg arbeiders, die aangesteld was voor
het onderhoud der mijnen, eveneens in sta
king gegaan, zoodat men verplicht is ge
weest, de paarden naar de oppervlakte te
brengen.
DUITSCHLAND.
Moedige taal van kardinaal
Faulhaber
GEHARNASTE PREDICATIE.
Over den eed van trouw.
Op H. Drievuldigheidszondag heeft Z. E.
Kard. Faulhaber, Aartsbisschop van Mün-
schen, nadat hij mede was getogen in een
enorme processie van Katholieke mannen,
in den Liebfrauendom te München, weer
een zijner niets ontziende geharnaste pre
dikaties gehouden.
Hier volgen eenige markante zinsneden:
„Deze processie van Katholieke mannen
was, zooals beweerd wordt, geen demon
stratie. Katholieke houden heelemaal geen
demonstraties. Deze processie was een open
bare geloofsbelijdenis, waarop het Katho
lieke München op grond van zijn geschie
denis en het Concordaat recht heeft. In
deze tijden moet men zich immer weder de
beteekenis en zin van het geloof klaar voor
oogen stellen. Het geloof is de Führer ten
eeuwigen leven, maar is ook een schat en
zegen voor het leven hier beneden.
Heden (Z. E. sprak dezen passus zeer
luid en met den grootsten nadruk uit)
wordt er zooveel gesproken over trouw
aan de leiding en over den eed van trouw
aan het vaandel en den staat. Maar het
moet worden gezegd, dat zij, die hun eed
van trouw, bij het H. Vormsel afgelegd,
breken (Hitier, Goebbels en de meeste
tegenwoordige Zuid-Duitsche machthebbers
zijn ex-Katholieken), absoluut geen waar
borg er voor kunnen geven, dat zij eenmaal
ook hun vaandel- en staatseed niet zullen
breken. Mannen, die aan Gods woord ge-
looven en dit geloof in het openbaar be
lijden, zijn een zegen voor hun volk, wijl
zij trouw en geloof in den boezem des
volks steunen en handhaven door hun ge
loof aan Gods woord.
Slechts door het geloof kan men het bij
geloof en geheel de oppervlakkigheid van
het huidige geestelijke leven afweren".
In dit verband wees de Kardinaal het
slagwoord der „Reichsjugendführung", dat
de jeugd alléén door de jeugd kan worden
opgevoed, met kracht af.
„Hoe is het mogelijk geweest, dat zulk een
oppervlakkig woord zonder protest werd ge
accepteerd. Jeugdopvoeding is jeugdleiding
maar jeugdleiding moet, als iedere leiding,
tot voorwaarde hebben geestelijke meer
derheid, autoriteit. Onrijpheid kan slechts
door rijpheid worden overwonnen. Het ge
loof met zijn rotsharde beginselen is een
pantser tegen de dictatuur der slagwoor
den".
Dan kwam de Kardinaal te spreken over
den huidigen toestand:
„Ik weet, dat Uw zielen bedrukt worden
door de herinnering aan de gewelddadige
wijze, waarop de ouders bij de laatste in
schrijvingen voor de scholen, zelfs onder
bedreiging van broodroof, werden gedwon
gen hun kinderen van de confessioneele
scholen af te nemen en ze te zenden naar
de gemeenschapsscholen. Zoo zelfs, dat men
haast niet meer kan spreken van den vrijen
wil der ouders. En thans weer iets erger.
Er is een officieele mededeeling afgeko
men, dat in de eerste maanden zes honderd
kloostertenijke onderwijzeressen en over
eenigen tijd alle kloosterlijke onderwijze
ressen aan de Beiersche scholen zullen
worden ontslagen.
Onderwijzeressen met de beste examen-
nummers en getuigenissen, die volgens het
leerplan van den staat in dienst der jeugd-
opvoeding het beste hebben gepresteerd,
zullen haar verworven rechten tegenover
den staat en het recht op uitoefening van
haar beroep verliezen. Het Katholieke volk
vraagt zich af: zijn wij, Katholieken, dan
rechtloos en vogelvrij? Zal de wil der
ouders in verband met de opvoeding hun
ner kinderen geen waarde meer hebben?
Ergernis.
Vervolgens bracht de kardinaal ter
sprake de processen, welke in deze dagen
aan de gang zijn tegen eenige leekebroe-
ders wegens zeden-delicten. Het betreft
hier eenige leekebroeders, geen priesters,
wier diep-treurig ergernisgevend gedrag
in de niet-Katholieke pers en nog meer in
den volksmond wordt misbruikt tot ophit
sing tegen alle kloosterlingen en alle ka
tholieken.
„Niemand van ons wil in bescherming
nemen wat slecht is, zeide de kardinaal.
Niemand kan deze ten hemel schreeuwen
de misdaden tegenover de zedelijke wet
scherper veroordeelen dan de Kerk zelf.
Gelooft mij, het Kerkelijk gerecht zal met
alle gestrengheid tegen deze ongelooflijke
afschuwelijkheden optreden en ze be
straffen".
Aan het adres der opzweepers der open
bare meening, die deze treurige geschiede
nissen tot een nieuwe campagne tegen de
Katholieke Kerk uitbuiten, richt de Kar
dinaal het woord van Christus: „Wie van
U zonder zonde is, werpe den eersten
steen". En veelzeggend en door al zijn
hoorders begrepen, voegde de onver
schrokken Kardinaal hier aan toe: „Het
eenvoudige volk vraagt zich af, of in an
dere lagen van ons volk alleen maar ze
delijke Musterknaben te vinden zijn? De
zedelijkheidsprocessen hebben een gewel
dige bedrukking en een onbeschrijflijke
ergernis gelegd op de ziel van het katho
lieke volk, vooral van de jeugd. Uit het
Evangelie weet echter de geloovige chris
ten, dat ergernissen moeten komen, opdat
het geloof op de proef worde gesteld als
het goud in den vuuroven. Men behoeft
zich niet te verwonderen, dat in een tijd,
waarin alles wankelt aan het Duitsche Ka
tholicisme ook deze beproeving wordt op
gelegd. Maar er is nog een ander Evange
liewoord, namelijk dat de H. Geest bij de
navolgers van Christus zal blijven tot aan
het einde der wereld toe. Ook in onze da
gen is de H. Geest bij ons, wanneer de be
drukking van buiten ons moede wil ma
ken, aan ons geloof vast te houden en ons
al onzen moed tracht te ontnemen, wan
neer menschelijke zwakheid en slechtheid
het Goddelijke en de Kerk door het stof
sleuren".
De trouwe katholieken van München
bereiden in deze tijden, wanneer maar de
gelegenheid zich voordoet, hun heldhaf-
tigen Kardinaal en Aartsbisschop storm
achtige ovaties. In het begin zijner predi
king had de Kardinaal gevraagd dit ach
terwege te willen laten en wel met deze
veelzeggende woorden: „De katholieken
hebben thans andere dingen roodig dan
personencultus en demonstraties".