Een onderhoud met Kardinaal Justiniaan Serédi DONDERDAG 18 JUNI 1936 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 5 De Benediktijner- monnik en de Rechts geleerde WAT IS EEN „ZITTING" Solidariteit tusschen de Katholieken van alle landen In het hotel had ik een telefoontje van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken gehad. „Kardinaal Serédi zal u Dinsdagmor gen in Esztergom ontvangen. Maar denkt u er wel aan, Zijne Eminentie staat uit principe geen interview toe, u moogt geen vragen stellen". Ik begrijp dit: Kardinaal Serédi is vorst-primaat van Hongarije, maar ook Kardinaal van de Katholieke Kerk, die in ternationaal is en hij is bevreesd zich in den huidigen prikkelbaren politieken tijd tegenover het buitenland ook politiek te uiten. Voordat ik heen zal gaan oriënteer ik mij. Ik zoek foto's van den kardinaal en ik zie hem als Benediktijner monnik, met het gezicht van een geleerde, een vorscher. Zwarte gladde, wat naar voren gekamde haren heeft hij. Ik zoek verder. Hij is een Slowaak en geboren uit een arme familie van 11 kinderen. En ik denk onwillekeurig aan zijn voorganger, den vorst-primaat van Esztergom, Kardinaal Csernock, die op zijn sterfbed tot den minister van Onderwijs en Eeredienst, Graaf Klebelsberg zeide: „Wanneer ik gestorven zal zijn, verzoek ik u bij mijn begrafenis aan de volkeren van heel de wereld mee te deelen, dat de vorst primaat van Hongarije him uit zijn graf verkondigt: Het is niet waar, dat de min derheden onderdrukt werden in het land, waar de zoon van eenvoudige Slowaaksche boerenlieden vorst-primaat van Hongarije kon worden". Ook Kardinaal Serédi is een Slowaak/ zijn eigenlijke naam is Szapucsek György, welke naam, zooals vroeger vele niet-Hon- garen deden, verhongaarscht werd en hij noemde zich Justiniaan Serédi. Bovendien stamt hij van een arme familie, een levend bewijs voor de democratie der Katholieke Kerk, waarin begaafden uit welken stand ook tot de hoogste ambten kunnen opklim men. Zoo een is Kardinaal Serédi, de mon nik uit het stille Benediktijnerklooster, die naar Rome geroepen werd om aldaar in het Collegio San Anselmo Kerkelijk Recht te doceeren. Hij stamt uit het bisdom Pozsony, nu Bratislava geheeten, waar de Tsjechen al hun best doen iederen Hongaarschen in vloed te vernietigen. Het is mij bekend: Alle Hongaarsche werken in de prachtige bibliotheek te Pozsony, eens door de Hon garen opgericht, zijn staatsgevaarlijk ver klaard en uit de bibliotheek verwijderd tot zelfs een Hongaarsche vertaling van Dante toe. Maar hierover zal ik niet .mogen spre ken. Wat weet ik nog meer? Ik weet, dat Kardinaal Serédi de jongste Kardinaal van Europa is en dat zijn naam aan de nieu we codificatie van het Kerkelijk Recht on verbreekbaar verbonden is. Hij is 51 jaar, daags na ons bezoek zal hij zijn geboortedag herdenken en 52 jaar worden. Hij is dus geboren in 1884. Sedert 20 jaar arbeidt hij nu aan zijn studie over de bronnen van het Kerkelijk Recht. Zeven banden zijn er reeds versche nen van zijn „Codici Juris Canonici fontes" en met het achtste deel zal dit geweldige standaardwerk gereed zijn. Esztergom. De Dinsdagmorgen is daar. Om 8 uur stappen wij in een auto, die ons naar Esz tergom zal brengen. De morgen is mild. Men kan het zoete voorjaar plukken langs dezen weg, die tusschen de bergen leidt. Aan weerszijden van den weg staan ker- senboomen over een lengte van 30 K.M. De huizen op de heuvels zien met hun open galerijen vriendelijk naar den weg. Het is nog niet lang na Paschen en vóór Paschen worden alle huizen in de dorpen opnieuw gewit, zoodat zij er nu stralend helder uitzien. De 50 K.M. lange weg kronkelt door het vriendelijke heuvelland naar Esztergom. Aan den grens van Hongarije ligt Esz tergom. Nog meer aan den grens het paleis van den Kardinaal. De kleine, eenvoudige tuin van dit paleis, dat in z'n soberheid uit wendig en inwendig veel meer op een klooster lijkt, strekt zich achter het ge bouw uit aan den oever van de Donau. De andere oever is sinds 1918 Tsj echo-Slowa kije. Ik heb nog een uur tijd. Het is tien uur en om elf uur zal de Kardinaal mij ontvangen. Ik benut den tijd om het stad je te bezichtigen. Het is een vreemd, oud stadje, dat gebouwd is rondom een heu vel, het lijkt een oase in een zandwoestijn. Er moet de .laatste eeuwen aan dit stadje niet veel veranderd zijn. Het is om dezen heuvel heengebouwd en de nieuwe basiliek met de groote ronde koepel op de hoogste top van dezen berg beheerscht het geheel. Maar daar aan de Donau, met de voor zijde aan een stille straat, staat het huis van den Kardinaal, dat van buiten den indruk kan wekken van een klooster of een ka zerne. 't Is oud en massief en zwaar. Het is er doodstil. Naast de groote dubbele deur Z.EM. Dr. JUSTINIAAN SERéD». staat een schildwachthuisje, hier woont de vorst-primaat van Hongarije. Maar er is geen schildwacht, dat is niet noodig en niet overeenkomstig de sobere levenswijze van dezen kerkvorst. De portier wijst ons den weg door dit groote stille gebouw. Het zijn lange holle gangen met hard- steenen vloeren, een binnenplein, oude, uitgesleten hardsteenen trappen, witte muren, die echter slechts hier en daar zichtbaar zijn, daar zij geheel bedekt wor den met portretten van pausen, bisschop pen en prelaten en teekeningen en pren ten uit de geschiedenis van Esztergom. Op een dezer bovengangen midden tusschen de kamers der dienstdoende geestelijken en andere kamers, die als administratie- vertrekken in gebruik zijn, liggen de ka mers van den Kardinaal. Ik behoef slechts even te wachten Dan leidt de secretaris van Zijn Eminentie ons binnen. Het is een groote ruime kamer, waar wij binnengaan, met uitzicht op de Donau, die hier de grens vormt tusschen Honga rije en Tsjecho-Slowakije. De kamer ziet er wel zeer eenvoudig uit. Aan de smalle zijde aan het einde staan slechts een ron de tafel, een sofa en twee fauteuils. Be halve een paar kleine tafeltjes en enkele eenvoudige stoelen tegen den muur zijn er geen meubelen in deze groote kamer. Een eenvoudig groot tapijt bedekt den vloer. Uit zijn naast gelegen werkkamer, veel kleiner en zoo mogelijk nog eenvou diger, komt de kardinaal ons tegemoet, een en al eenvoud en beminnelijkheid. Hij draagt een zwarte toga met roode knoop jes en een roode sjerp. Zijn heele optre den en zijn heele woninginrichting bewij zen, dat hij, ondanks zijn verheffing tot het kardinalaat, in zijn levenswijze, de eenvoudige, de sobere Benediktijner mon nik gebleven is. Zijn Eminentie wijst ons een der fauteuils en neemt zelf plaats op de groote sofa, welke tegen den muur staat. Een man in de kracht van zijn le ven, morgen eerst 52 jaar oud, de jongste Kardinaal van Europa. Een intelligent, scherp besneden, donker gelaat. Pikzwarte even over het voorhoofd gekamde haren. Zoo zitten wij tegenover den kerkelij- ken rechtsgeleerde van wereldreputatie. De man, die den grootsten arbeid verricht te aan de hercodificatie van het Kerkelijk Recht en een standaardwerk publiceerde over de bronnen van het Kerkelijk Recht, waarvan reeds zeven deelen verschenen. Wij herinneren ons de waarschuwing van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken: Geen interview, geen vragen en wij wachten. Zijn arbeid in Rome. Het is bekend, dat Zijn Eminentie nog met voorliefde terugdenkt aan zijn Ro- meinschen tijd en wij ervaren dat dan ook, want nadat de Kardinaal de rollen heeft omgekeerd en ons is begonnen te vragen naar den economischen toestand in Nederland, neemt hij spoedig via Hol- landsche visch, die hij eens in Rome ge geten heeft, de vlucht naar Rome. Hij vertelt, hoe hij als jonge Benedik- tijner-monnik uit de Abdij van Pannon- halma nabij Györ tot professor benoemd werd in het Recht in het Collegio San Anselmo te Rome en hoe hij daar door den Paus werd aangezocht om zijn mede werking te verleenen aan de hercodifi catie van het Kerkelijk Recht. Kort daarna brak de oorlog uit, zoo vertelt de Kardinaal en weer later wierp ook Italië zich in den strijd en daar ik tot een Italië vijandige mogendheid behoorde moest ik vluchten. Maar de Paus wilde mij niet laten gaan en nam mij op binnen de muren van het Vaticaan. Hier bleef en arbeidde ik 32 maanden achtereen en daar heb ik den grondslag gelegd voor mijn bronnenstudie. Ik ben nu bezig aan het achtste en laatste deel, zegt de Kardi naal, het is een geweldige studie en ik zal toch eigenlijk wel blij zijn als het klaar is. Maar mooi is het ook. Telkens ontdek je nu weer welk een scherpe en ver vooruit ziende blik de kerk heeft, daar zij in 1918 reeds bepalingen en wetten maakte, die eerst nu in deze omstandigheden van be lang blijken te zijn en toen op het eerste gezicht eigenlijk nog geen reden van be staan hadden. Terugkomend op zijn verblijf in Rome vertelt Zijn Eminentie, dat hij eindelijk in 1917 naar Hongarije w.ilde gaan, wat ech ter met het oog op de pasmoeilijkheden bijna onmogelijk was. Ik wist toen echter door de bemid deling van den H. Vader een Spaansche pas te krijgen, waarmee ik naar Spanje kon gaan en vandaar kon ik een doorreis- visum naar Hongarije krijgen. En dan volgt er een interessant stuk levensge schiedenis. Eind 1917 terug in zijn stille abdij van Pannonhalma wordt hij aange steld tot aalmoezenier van de geinterneer- de Italiaansche soldaten èn van de Hon gaarsche soldaten, die uit Rusland waren teruggekeerd en die men besmet dacht met communistische ideëen. De Benediktijner- monnik had de taak hen van deze besmet ting te genezen. Toen kwamen de voor Hongarije zoo vreeselijke maanden van het communis tisch schrikbewind onder den beruchten Bela Kun, die met tientallen de men- schen in den Donau verdrinken liet. Eerst na vijf maanden kon dit schrikbewind door Admiraal Horthy en diens dappere matrozen den kop worden ingedrukt en werden de communisten verjaagd. Het Communisme. Hebt u nog speciale herinneringen aan dien communistischen tijd, Eminentie? O ja. De communisten hadden ons klooster bezet en hadden er 50 man ge legerd. Met 17 monniken waren wij ach ter gebleven en wij deden ons gebed en ons werk, zoo goed als dat mogelijk was. Op een goeden dag echter werd ik ge arresteerd en naar het gemeentehuis over gebracht. Daar waren in een groote ka mer nog meer arrestanten, te samen onge veer veertig. Wij bleven daar den heelen dag zonder eten of drinken. De deur werd bewaakt door twee communistische solda ten. Eerst laat in den avond kwam er een communist binnen om ons te „verhooren". Ik werd aan zijn tafeltje geroepen en hij vertelde, dat ik ervan beschuldigd werd deelgenomen te hebben aan een zitting, waar plannen werden gesmeed voor een tegen den communistischen staat gerichte revolutie. Toen ontwikkelde zich het volgende ge sprek, dat den naam van den Kardinaal als wereldberoemd jurist alle eer aandeed. De Kardinaal (toen nog eenvoudig Be- nediktijner-monnik): „Als dat waar is, zul len wij toch eerst moeten bewijzen, dat ik aan een „zitting" heb deelgenomen en dan dienen wij allereerst vast te stellen, wat een zitting is". De Communist, niet wetend hoe een zit ting te definieeren, zweég. „Hoe kunt U mij nu beschuldigen een zitting te hebben bijgewoond, als U niet eens weet, wat een zitting is", ging de Kar dinaal met onverbiddelijke logica voort. „Welnu, voor een zitting worden zeven punten vereischt, zooals b.v.: dat zij spe ciaal bij elkaar geroepen is, dat zij op een bepaalde plaats bijeen geroepen is, dat zij op een bepaald uur bij elkaar geroepen is, dat één persoon de leiding heeft, dat er een of meer speciale van te voren vastgestelde punten behandeld worden enz". „Nu betrof het, zeide de Kardinaal, de de maandelijksche conferentie van geeste lijken. Wij kwamen iedere maand bij el kaar, dan hier dan daar en den laatsten keer waren wij bij een pastoor in de buurt op bezoek geweest. Er werd gewoon onder ling van gedachten gewisseld, anders niets en de meeste punten, die voor een zitting vereischt worden, konden hierop dan ook niet slaan. En de Communistische „rechter" zag dan ook van ieder verder verhoor af en ging heen. Den volgenden dag werden wij vrijgelaten". Zoo vertelt de Kardinaal tal van episoden uit zijn rijke leven. Maar alleen eenvoudige menschelijke belevenissen, zijn werk te Rome, zijn studies, zijn arbeid in Hongarije enz. Hij vertelt levendig en boeit. Maar van zijn verheffing tot kardinaal, primaat- hertog van Hongarije vertelt de eenvoudige monnik niets. Ook zijn levenswijze is niet als zoodanig. Hij is de verstorven monnik gebleven, men ziet het hier aan alles. Er zijn hier geen livrei-knechten, geen gala- costuums en goudgalons, er zijn slechts en kele priester-secretarissen, die het nood zakelijke werk verrichten op het bureau en van wie een ons slechts van te voren vroeg, welke taal wij wenschten te spre ken, wij mochten kiezen, de kardinaal sprak er meer dan tien. En toch was alles zoo een voudig en sober, de kardinaal liet zelf zijn bezoekers uit. Wij hadden hem b.v. zoo gaarne gevraagd of hij als primaat van Hongarije misschien nog eens een nieuwen koning kronen zou in de schoone Byzantijnsche St. Matthiaskerk. Maar wij mochten niets vragen en wij be grepen ook, dat de kardinaal in de huidige politieke omstandigheden hierover niet spreken kon. Eenheid onder de Katholieken. Toen vroegen wij iets anders, iets, wat wij wisten te kunnen vragen. Wat dunkt Uwe Eminentie het beste en belangrijkste voor de toekomst en den invloed der Katholieke Kerk? En de Kardinaal antwoordde met slechts één enkel woord: „Solidariteit". „Solidariteit van de katholieken van een land met de Katholieken van andere landen. Geef die boodschap ook aan de Katholieken van Holland". Toen stond Zijne Eminentie op, gaf ons de hand ten afscheid en liet ons zelf uit. Nog hooren wij dezen groot en man, die meer monnik bleef dan dat hij Kerkvorst werd het woord „Solidariteit" zeggen. Wij voelden toen, dat in dit woord de afweer school tegen een heden ten dage tegen de Katholieke Kerk gerichte politiek, waarover hij echter als hoogste niet al leen Kerkelijke autoriteit in zijn land niet spreken mocht zonder groote moeilijk heden te veroorzaken. Deze man, die zoo eenvoudig en onge dwongen te spreken weet over die gewone levensgebeurtenissen, weet nog beter te zwijgen. En het is te begrijpen, dat de Paus, die dezen priester en geleerde in Rome kennen leerde, hem van monnik kardinaal maakte. Maar kardinaal Serédi wist als kardinaal monnik te blijven. Esztergom, Mei '36. FRANS SCHNEIDERS. BUITENLAND BELGIE. De stakingswoede beteugeld? OVEREENSTEMMING ZOU IN ZICHT ZIJN. Ontwerp-accoord opgesteld. Na de laatste bijeenkomst tusschen ver tegenwoordigers van patroons en werkne mers, gepresidieerd door minister-president van Zeeland, is een ontwerp-accoord tot stand gekomen van den volgenden inhoud: Het loonminimum van den volwassen ar beider in vollen dienst bedraagt 32 francs bij een werktijd van 8 uur per dag; Op korten termijn wordt een vacantie van 6 dagen ingesteld; de werktijd zal progressief verminderd worden tot 40 uur in de gevaarlijke en on gezonde inidustrieën. Waar de gedelegeerden geen mandaat hadden gekregen, konden zij zich slechts verbinden, dit ontwerp aan hun organi saties voor te leggen. De ministerraad is na het tot stand komen van dit ontwerp bijeengekomen; in een officieele mededeeling wordt de hoop uitgesproken, dat de voorgenomen maat regelen tot ontspanning zullen leiden. Men meent, dat het werk Maandag zou kunnen worden hervat. De toestand in het Luiksche. Woensdag zijn de stakers te Luik erin ge slaagd, verschillende sluizen op de Maas te bezetten. Groepen stakers zijn de Maas opgevaren tot Hoei en hebben zoodoende de binnenscheepvaart zoo goed als stilge legd. Er is te Luik een strenge ordedienst ingesteld, daar zich gistermorgen een nieuwe opleving der stakingsbeweging voordeed. Met mitrailleurs bewapende pantserauto's der gendarmerie patrouillee ren door de straten der stad en de omge ving. De bereden gendarmerie belet iedere poging tot samenscholing. In de streek van Fleron vielen de stakers de groente- en melkhandelaren lastig, die zich naar de stad Luik begaven. Tal van vrachtauto's werden omvergeworpen. Aan het stadhuis te Luik werd op het middaguur een bevel aangeplakt, waarbij alle rij wiel verkeer op het grondgebied der stad Luik werd ver boden. De gendarmerie heeft door herhaal delijke charges groepen stakers uiteenge jaagd. Te Seraing zijn alle winkels en groote magazijnen gesloten. Ook te Ougrée was gistermorgen geen enkele winkel open. Te Luik hebben groote groepen stakers de winkeliers verplicht, hun zaken te sluiten. In den nacht van Dinsdag op Woensdag is de staking uitgebreid tot de textielar beiders te Verviers en Pepinster. Alles wordt gedaan om het bezetten der fabrie ken te verhinderen. Incidenten deden zich voor te Encival, waar vier arrestaties plaats vonden, waaronder die van het communis tische provincie- en gemeenteraadslid Lam- beret. Onder het zingen van de Internatio nale trekken de arbeiders in optocht door de straten. Het werk op het fort van Tan- cremont is stilgelegd. Ook aan het werk van het fort van Battice is de staking vol ledig. In de mijnen te Battice is thans de ploeg arbeiders, die aangesteld was voor het onderhoud der mijnen, eveneens in sta king gegaan, zoodat men verplicht is ge weest, de paarden naar de oppervlakte te brengen. DUITSCHLAND. Moedige taal van kardinaal Faulhaber GEHARNASTE PREDICATIE. Over den eed van trouw. Op H. Drievuldigheidszondag heeft Z. E. Kard. Faulhaber, Aartsbisschop van Mün- schen, nadat hij mede was getogen in een enorme processie van Katholieke mannen, in den Liebfrauendom te München, weer een zijner niets ontziende geharnaste pre dikaties gehouden. Hier volgen eenige markante zinsneden: „Deze processie van Katholieke mannen was, zooals beweerd wordt, geen demon stratie. Katholieke houden heelemaal geen demonstraties. Deze processie was een open bare geloofsbelijdenis, waarop het Katho lieke München op grond van zijn geschie denis en het Concordaat recht heeft. In deze tijden moet men zich immer weder de beteekenis en zin van het geloof klaar voor oogen stellen. Het geloof is de Führer ten eeuwigen leven, maar is ook een schat en zegen voor het leven hier beneden. Heden (Z. E. sprak dezen passus zeer luid en met den grootsten nadruk uit) wordt er zooveel gesproken over trouw aan de leiding en over den eed van trouw aan het vaandel en den staat. Maar het moet worden gezegd, dat zij, die hun eed van trouw, bij het H. Vormsel afgelegd, breken (Hitier, Goebbels en de meeste tegenwoordige Zuid-Duitsche machthebbers zijn ex-Katholieken), absoluut geen waar borg er voor kunnen geven, dat zij eenmaal ook hun vaandel- en staatseed niet zullen breken. Mannen, die aan Gods woord ge- looven en dit geloof in het openbaar be lijden, zijn een zegen voor hun volk, wijl zij trouw en geloof in den boezem des volks steunen en handhaven door hun ge loof aan Gods woord. Slechts door het geloof kan men het bij geloof en geheel de oppervlakkigheid van het huidige geestelijke leven afweren". In dit verband wees de Kardinaal het slagwoord der „Reichsjugendführung", dat de jeugd alléén door de jeugd kan worden opgevoed, met kracht af. „Hoe is het mogelijk geweest, dat zulk een oppervlakkig woord zonder protest werd ge accepteerd. Jeugdopvoeding is jeugdleiding maar jeugdleiding moet, als iedere leiding, tot voorwaarde hebben geestelijke meer derheid, autoriteit. Onrijpheid kan slechts door rijpheid worden overwonnen. Het ge loof met zijn rotsharde beginselen is een pantser tegen de dictatuur der slagwoor den". Dan kwam de Kardinaal te spreken over den huidigen toestand: „Ik weet, dat Uw zielen bedrukt worden door de herinnering aan de gewelddadige wijze, waarop de ouders bij de laatste in schrijvingen voor de scholen, zelfs onder bedreiging van broodroof, werden gedwon gen hun kinderen van de confessioneele scholen af te nemen en ze te zenden naar de gemeenschapsscholen. Zoo zelfs, dat men haast niet meer kan spreken van den vrijen wil der ouders. En thans weer iets erger. Er is een officieele mededeeling afgeko men, dat in de eerste maanden zes honderd kloostertenijke onderwijzeressen en over eenigen tijd alle kloosterlijke onderwijze ressen aan de Beiersche scholen zullen worden ontslagen. Onderwijzeressen met de beste examen- nummers en getuigenissen, die volgens het leerplan van den staat in dienst der jeugd- opvoeding het beste hebben gepresteerd, zullen haar verworven rechten tegenover den staat en het recht op uitoefening van haar beroep verliezen. Het Katholieke volk vraagt zich af: zijn wij, Katholieken, dan rechtloos en vogelvrij? Zal de wil der ouders in verband met de opvoeding hun ner kinderen geen waarde meer hebben? Ergernis. Vervolgens bracht de kardinaal ter sprake de processen, welke in deze dagen aan de gang zijn tegen eenige leekebroe- ders wegens zeden-delicten. Het betreft hier eenige leekebroeders, geen priesters, wier diep-treurig ergernisgevend gedrag in de niet-Katholieke pers en nog meer in den volksmond wordt misbruikt tot ophit sing tegen alle kloosterlingen en alle ka tholieken. „Niemand van ons wil in bescherming nemen wat slecht is, zeide de kardinaal. Niemand kan deze ten hemel schreeuwen de misdaden tegenover de zedelijke wet scherper veroordeelen dan de Kerk zelf. Gelooft mij, het Kerkelijk gerecht zal met alle gestrengheid tegen deze ongelooflijke afschuwelijkheden optreden en ze be straffen". Aan het adres der opzweepers der open bare meening, die deze treurige geschiede nissen tot een nieuwe campagne tegen de Katholieke Kerk uitbuiten, richt de Kar dinaal het woord van Christus: „Wie van U zonder zonde is, werpe den eersten steen". En veelzeggend en door al zijn hoorders begrepen, voegde de onver schrokken Kardinaal hier aan toe: „Het eenvoudige volk vraagt zich af, of in an dere lagen van ons volk alleen maar ze delijke Musterknaben te vinden zijn? De zedelijkheidsprocessen hebben een gewel dige bedrukking en een onbeschrijflijke ergernis gelegd op de ziel van het katho lieke volk, vooral van de jeugd. Uit het Evangelie weet echter de geloovige chris ten, dat ergernissen moeten komen, opdat het geloof op de proef worde gesteld als het goud in den vuuroven. Men behoeft zich niet te verwonderen, dat in een tijd, waarin alles wankelt aan het Duitsche Ka tholicisme ook deze beproeving wordt op gelegd. Maar er is nog een ander Evange liewoord, namelijk dat de H. Geest bij de navolgers van Christus zal blijven tot aan het einde der wereld toe. Ook in onze da gen is de H. Geest bij ons, wanneer de be drukking van buiten ons moede wil ma ken, aan ons geloof vast te houden en ons al onzen moed tracht te ontnemen, wan neer menschelijke zwakheid en slechtheid het Goddelijke en de Kerk door het stof sleuren". De trouwe katholieken van München bereiden in deze tijden, wanneer maar de gelegenheid zich voordoet, hun heldhaf- tigen Kardinaal en Aartsbisschop storm achtige ovaties. In het begin zijner predi king had de Kardinaal gevraagd dit ach terwege te willen laten en wel met deze veelzeggende woorden: „De katholieken hebben thans andere dingen roodig dan personencultus en demonstraties".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 5