VRIJDAG 29 MEI 1936
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD - PAG. 12
CORRESPONDENTIE
Kees van Gerven, Zoeterwou-
d e. Daar vind ik me zoowaar nog een
briefje van onze goeie Kees en dat briefje
schrijft ie zoo origineel in versvorm, dat
ik niet kan nalaten het heele episteltje
jullie eens voor te zetten. Dan kun je met
een eens zien, waarover men alzoo schrij
ven kan. Daar is Kees.
AAN OOM WIM
Beste Oom hier ben ik, Keesje,
Uw nieuwe kleine neef.
Ik vond het werk'lijk heel gewichtig,
Toen ik U dit briefje schreef.
Ik zou wel heel lang willen schrijven,
Dar ik altijd uw neef wil blijven,
Maar gauw is uit toch wel mijn pret,
Want ik moet 's avonds vroeg naar bed.
Want ik ben de Benjamin,
Van een aardig groot gezin.
Maar ik kan er niet om grienen,
Dat wij zijn al met z'n tien,
Waarvan de oudste 26 is,
Dat is toch heelemaal niet mis.
't Zijn zes broers en vier meisjes.
Echt in 't geheel geen lijstjes,
Allen fiks en vroolijk, blij
Zijn die Zus en Broers van mij.
'k Hoop, dat ik in goed fatsoen
Jarenlang nog mee kan doen;
En ik sluit, zooals het moet:
Hartelijk met hand en groet.
En wat zeggen jullie me daaraan? Was
dat briefje geen plaats waard? Ik zeg van
twee. Dag Kees! Groet de heele familie
van me. En ik hoor nog wel eens wat van
je hé?
Jos. Schoenmakers, Kamer-
lingh Onneslaan, Leiden.
Wel, wel Joke, heb jij weer eens een vers
je voor ons gemaakt? Dat is braaf! Maar,
ik zoek tevergeefs naar een briefje! Goed
dat ik den naam van den zeven-jarigen
dichter vond, anders had ik heusch niet
geweten, wie de maker van „Zomer" was.
Voortaan moet je eens een briefje erbij
schrijven en wel een briefje van minstens
twee kantjes. Wil je? En nu zal ik jou
eens laten voordragen, wat je ons te ver
tellen weet van:
ZOMER.
't Is „Zomer" in het land,
De zon is al lang op.
Zij zegt tot een klein bloempje:
Kijk nu eens uit je knop!
Ja, mijn beste vriend,
Ik zie het nu goed.
't Is zomer in het land,
Dat geeft een blij gemoed!
Zoo zingt Joske en hij zingt goed.
Tot later kleine dichter, dan hoor ik nog
wel eens wat. Maak veel groeten aan va
der en moedertje en de kleine zusjes. Voor
jou speciaal de hand. Dag Joske!
Jantje Trip, Hansestraat 19.
Wat hoor ik me daar? Ben jij ziek, mijn
Neefje! Weet je wat je nu eens moet doen?
Schrijf mij eens 'n langen brief. Dat geeft
afleiding en dan zul je eens zien, hoe
gauw je weer naar school kunt. Dat Jantje!
Groet moedertje van me! En maak als je
weer in school komt, jou Mijnheer ook,
mijn groeten. Wil je? Beterschap Jantje!
Jean Volders, Tibold Siegen-
beekstr. Wat zeg je wel van de tee-
keningen, die geregeld in ons blad komen?
Wil je ook eens probeeren. Maak eens wat
voor ons. Moeder mag gerust een handje
helpen. Ik wacht af, wat je doet. Dan laat
ik het in Ons Hoekje plaatsen. Dag Jean!
Groeten thuis!
Hierbij laten we het. Tot de volgende
week. De hand voor u allen.
Oom W i m.
WIE ZIJN JARIG?
Van 29 Mei tot en met 4 Juni.
29 Mei: Jan Straathof, Oud-Ade.
29 Mei: Jaantje Ruigrok v. d. Werve, te
Hoogmade.
29 Mei: Ria Devilé, Oude Rijn.
29 Mei: Annie v. d. Zwet, Noorden B 62.
29 Mei: Maria Overdijk, Korte Oranje
gracht 4.
29 Mei: Aloys en Hansje Zandvliet, Tor-
beckestraat 4.
29 Mei: Lenie Duindam, Heerensteeg 17.
30 Mei: Gé Bots, Verl. Bloemistenlaan 46.
30 Mei: Marietje Turk, R'veen.
30 Mei: Henk Kerkhoven, Zevenhoven.
30 Mei: Koos Ouwerkerk, Kolfmakerst. 5.
30 Mei: Willy v. d. Pouw, Leimuiden.
31 Mei: Rietje Hoppenbrouwer, Hoefstr. 18a
31 Mei: Theresia Haverkamp, Oranjestr.
64, Alphen aan den Rijn.
1 Juni: Nellie Ubink, Janvossensteeg 59.
1 Juni: Gretha Hosterhout, Binnenlaan 9
1 Juni: Tillie Winkelmolen, Stadh.laan30
2 Juni: Annie Romijn, Kanaalstr. 35a.
2 Juni: Adriana de Lange, Wilhelmina-
straat 43a, Noordwijk Binnen.
2 Juni: Bep de Geus, 2de Loyersstraat 62.
2 Juni: Theo Alofs, Dillenburgstr. 9.
2 Juni: Door Oudewater, Zuidbuurt C
35, Zoeterwoude.
3 Juni: Annie v. d. Geest, Zijldijk 32 te
Leiderdorp.
3 Juni: Hubert Turk, R'veen B 177.
4 Juni: Leo Klein, R'veen B 122.
4 Juni: Stiena v. d. Hoorn, A 57, Lan-
geraar.
4 Juni: Gerard Staats. Hoogl. Kerkgr. 3.
4 Juni: Johan v. Dijk, St. Jorisstr. 10.
4 Juni: Herman Timmerman, Tomaten-
straat 6.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen zien, of bij het verlaten der
school van deze lijst afgevoerd wil wor
den, schrijve me minstens 14 dagen vóór
den verjaardag.
Oom W i m.
Dat zelfde medewerkertje geeft me voor
de jongens van zijn klas een paar raadsel
tjes op en die zijn natuurlijk ook bedoeld
voor alle lezers van dien leeftijd. Wie
kent ze?
Joske geeft de oplossingen zelf. Dus niet
opsturen.
Raadsel I:
Met ee is niet weinig.
Met ie gebeurt het, als je hard loopt.
Met ui gebeurt het, als je door modder
loopt.
Met a is het gevaarlijk voor een muis.
Wat is dat?
Raadsel H:
Eerst ben ik 'n ding, waar je op kijkt, hoe
laat het is.
Het tweede deel zegt ons iets, waarin je
woont.
Weet je wat ik meen?
(Jretha van Noordwijk. Het
doet me plezier te hooren, dat je elke
Vrijdag verlangend naar ons blad uitziet
en ons „Hoekje" zoo mooi vindt. En vindt
dat vader en moeder ook? Wel, dat is een
dubbel aangenaam gehoor! Zoo, schrijf je
de versjes af? Dat is niet slecht verzon
nen! Zoo krijg je een heel bundeltje mooie
dingetjes, die je nergens vindt. Groet we-
derkeerig de heele familie van je. Voor jou
de vijf! En nu zal ik om je plezier te
doen, het ingezonden versje je zelf laten
voordragen, al heb je het zelf niet ge
maakt. Hoort allen toe, Gretha vertelt van
DE VLIEGER VAN BART.
Bart roept: „Gaat ie effe hoog,
Voel dat ding eens trekken!
Hoepla Zusje opgepast,
Houd de klos maar stevig vast
Ik zal het touw wel strekken.
Ik laat de mijne nog niet op,
Denkt met schrik klein Jan je,
Vader zei het en 'k doe het ook,
Al heb ik ook het landje.
„Knap", zegt onverwacht het touw,
En door de felle rukken
Ligt in 't weiland neergesmakt
Bart z'n vlieger al in stukken.
U vraagt?
1. Hoeveel inwoners heeft Italië en
Duitschland nu?
2. Wat beteekent gage?
3. Ik las het woord „quasi". Wat betee
kent dat?
4. Hoe heeten de lessenaars, waaraan
gepreekt wordt in de Petruskerk?
5. Hoeveel talen zouden op aarde wel
gesproken worden?
6. Hoeveel menschen gingen in 1935 met
de K. L. M.?
7. Wanneer zijn de knoopen uitgevon
den?
8. Zijn er ook visschen, die een electri-
sche schok andere visschen toebrengen?
Wij antwoorden.
1. Italië ruim 43 y2 millioen en Duitsch
land ruim 66 millioen; 1/3 is Katholiek.
2. Gage is Fransch, w. z. loon; bezoldi
ging, ook pensioen; onderstand.
3. Quasi is Latijn; beteekent als, zooals
alsof; ook voor de leus; in schijn.
4. Die lessenaars heeten eigenlijk „Am-
bon", (Grieksch) voorzangers-lessenaar.
5. Dit getal is slechts bij benadering op
te geven. Volgens de meest betrouwbare
berekeningen zouden er 2796 verschillen
de talen gebruikt worden, waarvan 860
hoofdtalen. Hiervan worden er in Europa
48 gesproken.
6. Met de K. L. M. gingen in 1935, 20 410
personen. Het getal neemt ieder jaar toe.
7. De koperen knoop is het eerst ver
vaardigd door een handwerkman in Bir
mingham (Engeland) in het laatst der ze
ventiende eeuw.
8. Ja, dergelijke visschen leven in de
Afrikaansche rivieren. Die vischsoort is
met een soort electriciteit ge'aden, waar
mee andere visschen zelfs kunnen gedood
worden.
Teekenwedstrijd No. VIL
Alie Verhoeven.
Nieuwe buren.
door Dora.
Eindelijk was het bordje met „Te Koop"
van de deur verdwenen, 't Had er wel twee
jaar gestaan en Jan had 't in die tijd wel
weg willen kijken. Hy kon niet begrijpen,
dat er geen menschen waren, die dat groo-
te huis met die reuze-fijne tuin wilden
hebben.
En in z'n fantasie zag hij er al menschen
wonen, met heel veel kinderen, jongens
natuurlijk, dat sprak van zelf; zag hij zich
in die tuin roovertje en in de boomen
verstoppertje spelen.
Maar nu zou z'n fantasie werkelijkheid
worden, 'n Week geleden waren er twee
heeren geweest en nu was het bordje ver
dwenen. Eindelijk zou hij eens in die tuin
kunnen spelen. Heerlijk gewoon, wat zou
den ze ravotten! De volgende morgen al
reed er 'n verhuiswagen voor. Mannen lie
pen het huis in en uit.
Jan vroeg natuurlijk of hij mee mocht
helpen, hij kon dan misschien iets te we
ten komen van de mgnschen. Zoo terloops
vroeg hij aan een van de mannen: „Heeft
u vanmorgen al ver gereden?"
„Van Utrecht".
„Utrecht, 'n groote stad," dacht Jan,
„stadsjongens, zouden die kunnen klim
men? Nu dan zou hij ze 't wel leeren, nog
veel leuker."
„Komt u nog weer terug?" vroeg hij
weer toen de auto uitgeladen was.
„Nu, waarom vraag je dat, vind je dit
niet genoeg? Ik heb nog nooit zooveel ver
huisd", zei de man, terwijl hij even ging
zitten om uit te rusten, „en dat voor drie
personen."
„Drie personen?" Jan wist niet wat hij
hoorde.
„Ja, wat dacht je dan?"
„O nee, niets", zei Jan en ging weg.
Misschien was 't wel precies als bij hen:
'n vader en moeder en één jongen, dat ging
ook nog wel, al was 't, zooals hij het zich
had voorgesteld, leuker.
'n Heele week was 't nog een gerommel
in het huis.
„De nieuwe buren waren nog op reis,"
was Jan te weten gekomen en zouden
Maandag thuis komen.
Toen Jan dien morgen wakker werd,
ging hij zoo vlug mogelijk naar het bal-
con. Niemand te zien in den tuin. Moeder
lachte hem uit.
„Jongen, de buren zyn om 5 uur al ge
komen, geloof je het?" Ze komen natuur
lijk vanmiddag pas."
„Vanmiddag pas, wat laat, ze weten vast
niet, hoe 'n fijne tuin er hier was, anders
hadden ze vast 's morgens al gekomen.
's Middags reed er eindelijk 'n auto tot
voor het huis. Jan kon het niet zien, want
hij zat op school, 'n Oude heer en twee da
mes stapten uit. De dames bekeken vluch
tig de gevel, terwijl de heer de deur open
de. De deur ging weer dicht; de buren wa
ren gearriveerd.
Om 4 uur vertelde Moeder aan Jan, wie
de nieuwe buren waren. Jan zei niets,
maar klom in htm eenigste boom en keek
met een allesbehalve vriendelijk gezicht
naar die mooie tuin van hun nieuwe buren
„Zoo, jongeheer, houd je ook zoo van
boomen beklimmen, als ik vroeger? Maar
je moeder niet, wel?
't Was voor Jan een welkomsgroet en
'n waarschuwing. Vlug sprong hij eruit.
„Kom 'ns hier," vroeg de oude heer
weer, „je kent hier in deze tuin de weg
zeker wel hé. Laat me eens alles zien,
maar maak, dat ik weer goed thuis kom
hoor!"
Dat liet Jan zich geen twee keer zeg
gen. 's Avonds vertelde hij opgewonden aan
z'n moeder, dat de nieuwe buren vroeger
in Indië gewoond hadden en die heer zoo
fijn kon vertellen, 't Was hem toch weer
meegevallen.
(Voor de kleinen).
Voor het eerst naar school.
door Diederik.
Annie is een heel braaf meisje,
En daar zij zes jaren was,
Moest zij voor het eerst naar school toe,
Kwam daar in de eerste klas.
Door een Zuster, lief en aardig,
Werd zij in een bank gezet;
Waar zij plaats nam heel gewichtig,
Zich gedroeg correct en net.
's Avonds, toen vroeg Annie's Vader:
„Hoe het was op school gegaan;
„Of ze d' eerste schooldag leuk vond,
„Of die haar had aangestaan?"
„Nou," zei Annie, „beste Vader,
„Ja, dat had ik nooit gedacht;
„Want ik heb mijn eersten schooldag
„Heel gezellig doorgebracht!"
„En", zoo vroeg toen Vader verder,
„Wat hebt gij zooal verricht?"
„O, van alles, heel veel dingen,"
Zegt dan Ans, met blij gezicht.
„Ook is Zuster voor ons allen,
„Aardig, lief en goed geweest;
„Heusch, de eerste schooldag, Vader,
„Was voor mij beslist een feest!"
„Bovendien vroeg Zuster alles
„Aan de kind'ren, ook een som;
„Moesten wij dat haar nu zeggen,
„Is de Zuster dan zóó dom?
„En als wij de uitkomst zeiden,
„Keek de Zuster in een boek;
„Zou zij het dus heusch niet weten,
„Is daarvoor ons schoolbezoek!?"
Vader lachte en hij zeide:
„Mijne lieve, kleine Ans,
„Voor jou heb ik vast geen zorgen,
„Jij wordt later heel wat mans!"
De Lente-fee.
door Tante Marie.
In 't groene bosch
Op 't zachte mos
Loopen kabouters heen en weer,
En dragen potjes klein en teer
Met verven in kleuren veel,
En.... origineel.
En daar klingelt
En daar tingelt
't Klokje door 't woud
En de zon werpt heur goud
Door 't loover van 't groenende hout,
Op 't zachte, mollige mos.
En nu komt aangetreèn
De Lente-Fee, één
Met elfjes, rank en licht
Mooi, als 'n echt gedicht
Vol vuur en zang en gloed:
'n Bonte, kleurige stoet....
Zwaaiend heur staf!
En op dien stond
Komen uit den grond
Duizenden bloemen, rijk In pracht,
En vlinders, van eender pracht,
En daarboven klinken koren
Van vogelen ter eere van haar:
„De Lentebruid!"
DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS
van verleden week waren:
Opl. I: pook evasie escader
roomhuis.
De vruchten waren peer kers.
OpL II: Mina Door Netje An
Anna Marie.
Opl. Ill: Jan Evert Piet Bram
Adam Tijs.
Oom W i m.
Wie een stel raadsels zelf kan maken,
sture me die eens op, met de oplossingen
op een apart vel papier erbij.
Zou dat niets zijn voor Irène, Jo, Door
van de Lauriergracht, Amsterdam, of voor
mijn viertal nichtjes uit Den Haag?
Oom W i m.
Voor onze postzegel
liefhebbers.
Een antwoord aan eenige verzamelaars.
Hier ter stede zoowel elders zijn spe
ciale winkels, waar men vreemde postze
gels kan koopen, of ruilen, zoo ze ten
minste in goede conditie zijn. Een speciaal
adres is „St. Dominicuspenning, Domini
canenklooster, Zwolle". Op aanvraag zelfs
worden zichtboekjes van losse zegels toe
gezonden aan 0.12 porto-kosten per
boekje.
Wil ik er eens een paar aanbiedingen
noemen?
U ontvangt o.a. 35 verschillende zegels
uit Polen voor 25 cent.
15 uit Venezuela voor 10 cent.
15 uit Yoego-Slavië voor 10 cent.
500 uit de geheele wereld voor 100 cent,
enz. enz.
VAN BATAAF TOT RIDDER
door Oom Kees.
XVI.
De toebereidselen voor het feest waren
bij de terugkomst der beide wandelaars
in vollen gang. Zooals gezegd was het den
geheelen dag reeds een gezellige drukte,
maar deze werd eerst recht pleizierig toen
de ridders successievelijk in de open ruim
te verschenen. In alle mogelijke uitrustin
gen, omkleed met de meest uiteenloopende
kleuren, reden ze op hun vurige rossen
onophoudelijk heen en weer, in afwachting
van de aanvang van het steekspel. Dit
was een soort behendigheidsspel, waarbij
de eene ruiter den andere, met behulp van
een uiterst sterken tournooilans uit den
zadel trachtte te lichten, daarbij oplettend,
niet zelf kennis te maken met het zand.
Wanneer het een der twee, na veel
moeite gelukte, had deze van den slotheer,
in dit geval dus van den koning zelf een
lauwerkrans in ontvangst te nemen.
Wanneer er echter, zooals nu, vele rui
ters mededongen, moest de overwinnaar
eerst weer tegen een tweeden tegenstan
der in het strijdperk treden, zoodat dus
twee of drie der sterkste en behendigste
edelen overbleven, wien dan de boven be
schreven eer te beurt viel.
Doch, zooals gezegd, het nieuwe was van
deze steekspelen reeds af en om de aan
trekkelijkheid te verhoogen, werden bijna
steeds enkele bijzondere sensaties inge
voegd.
De ridders staakten plots hun bedrijvig
heid, toen, op het bordes van den konink
lijken vleugel, een viertal herauten ver
scheen, dat aan hun meterlange bazijinen
schetterende tonen ontlokten. Als bij af
spraak stelden de edelen zich nu in twee
rijen op, links en rechts van den konings
troon, welke op het bordes was opgesteld.
Ze stonden met de gezichten naar elkaar
toegekeerd, terwijl de paarden, van onge
duld trappelend, hun meesters, menig
on welvoegelij k woord over de lippen joe
gen. Een enkele trompelstoot kondigde de
vorst aam, die na een drievoudigen heilroep
van de kampvechters plaats nam op het
balcon. Bij de hofhouding des konings,
welke zich rondom hem schaarde, hadden
zich eveneens de twee helden mogen voe
gen. Jan en Gijsbrecht trokken zich eenigs-
zins terzijde terug, vanwaar zij het terrein
goed konden overzien, en toch tevens vrij
uit konden spreken.
Daar hief de koning de hand op en sloeg
op een koperen bekken, dat naast zijn
zetel hing. Dit was het sein voor den aan
val voor de wachtende ridders. In een
dwarreling van opgejaagd gloeiend stof,
dat de kelen, der toeschouwers een oogen-
blik dreigde te benauwen, stoven de rui
ters op elkander los. In vollen galop ren
den ze nu eens heen, dan weder terug, om,
wanneer zij hun stoot hadden gemist, van
den anderen kant met hernieuwd élan aan
te vallen. Langzamerhand ontwikkelde
zich een koppig schuren van de elkaar ver
dringende paardenlichamen, en de een na
de ander der ruiters beet in het zand. Dan
haastte de gevallene zich met zijn ros uit
het gewirwar van de vechtende kluwen,
en de strijd ging verder, tot dat de vorst
ten tweeden male de gong in beweging
bracht ten teeken dat hy het eerste ge
deelte van het spel als geëindigd be
schouwde. Toen was nog slechts de helft
van de strijders in het veld aanwezig.
Een signaal van de herauten echter, deed
de overwonnenen weder aanrijden, echter
nu niet om den kamp opnieuw aan te van
gen, doch om zich, broederlijk naast de ze
gevierenden, op te stellen in een grooten
halven cirkel, met het gezicht naar der
zetel des konings.
(Wordt vervolgd).