LICtIT IM DUIlTfDMJ Een praatje over „De Goede Herder" te Leiderdorp VRIJDAG 8 MEI 1936 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD - PAG. 13 VQ.AGEM OVED OH5 GELOOF Vraag 119: Na het plegen der „erfzonde" door Adam zijn er duizenden jaren verloo- pen, voor de Verlosser Jezus Christus kwam. Waarom heeft God gewild, dat al die menschen die ieefden voor Christus' komst zoo lang van den hemel verstoken zouden blijven? Antw.: Ja, waarom? Nu vraagt u méér dan eenig mensch weet! In Zijn ondoorgronde lijk raadsbesluit had God vastgesteld, dat het menschdom zóó lang moest wachten op den Verlosser en het „waarom" heeft Hij niemand geopenbaard. Hoogstens kunnen wij aan deze vraag eenige menschelijke overdenkingen- vastknoopen. Bijv. dat het 1 an ge-uitblijven van den Verlosser de men schen méér naar Hem deed verlangen. Zelfs in de oude heidensche geschriften is dat smachtend verlangen naar een Verlosser te bespeuren. Het gevoel van on macht, van volslagen onbevredigdheid zelfs met het aardsch „geluk", deed vele denkende menschen, heidenen zelfs, naar een Redder uitzien en steeds beter begrij pen dat er iets „gebroken" was, dat er iets hersteld moest worden. De Joden, die uit de Openbaring de reden van de aardsche ellende wisten en de belofte van den Ver losser kenden, konden door dat lange wach ten des te beter de vreeselijke ernst van Adam's val inzien. Die zonde was er een geweest van hoogmoed en dat lange wach ten was in staat hen steeds dieper te over tuigen van eigen onmacht en hen daarom steeds nederiger te doen smeeken om den Hersteller. Ten slotte moet u niet vergeten, dat de genen, die voor Christus' komst leefden, óók voldoende genade kregen om deugd zaam te leven en ééns zalig te worden. Als èlle genade was ook deze een vrucht van Christus' leven en Kruisdood, reeds te vo ren toegepast. De eeuwige zaligheid kon den zij natuurlijk pas ingaan, nadat Hij de hemel geopend had; tot zóólang bleven de zielen der rechtvaardigen in het „voorge borchte der Vaders". (Zie vr. 111). Vraag 120: Wat zijn Gregoriaansche Mis sen en wat is: Gregoriaansch water. Waar om heet de Liturgische Kerkzang: Grego riaansche zang? Antw.: Deze drie geheel verschillende dingen, hebben slechts dit gemeen, dat hun naam is afgeleid van den heiligen Paus Gregorius den Groote, een der allergrootste Pausfiguren, die leefde van 540604 en in een tijd, vol rampen voor Rome en Italië, ja voor heel Europa, als voortref felijk Kerkbestuurder op allerlei gebied waarlijk „groot" was. Hij herstelde de Kerkelijke tucht, die onder volk en gees telijkheid onnoemelijk had geleden, Hij was een groot bevorderaar en organisator van het kloosterleven, een vast en toch mild be strijder van ketterijen. Zijn geschriften hebben vele eeuwen lang tot vandaag toe, diepen invloed op het Christelijk leven uitgeoefend. Hij bepaalde in vaste lijnen de riten voor het H. Mis-offer en de toe diening der Sacramenten, Liturgische ge beden en gezangen. Zóó is aan zéér veel zijn grooten naam verbonden. Gregorius- missen noemt men dertig, op dertig achtereenvolgende dagen voor de zielerust van een gestorvene gelezen H. Missen. Toen de H. Gregorius nog Abt was van een klooster, liet Hij op die wijze der tig Mis-offers brengen voor een gestor ven monnik. Aanleiding hiertoe was de vroeger in g ebruik zijnde rouwtijd van dertig dagen over een afgestorvene. Gre goriaansch water noemt men gewijd water, dat met wijn, asch en zout vermengd is en waarmede bij de inwijding van een nieuw kerkgebouw het altaar en de muren wor den besprenkeld. Dit water heeft dien naam, omdat het gebed, waarmede het wordt gewijd, naar men zegt, door Paus Gregorius den Groote is samengesteld. Gregoriaansche zang of „koorzang" is de liturgische zang der Katholieke Kerk. Paus Gregorius de Groote heeft de Kerkelijke melodieën niet zelf gecomponeerd, zoo als men dikwijls schijnt te denken maar Hij heeft ze waarschijnlijk doen verzame len en ordenen. In de eerste eeuwen der Kerk stond de Kerkzang nog onder den in vloed van de melodieën, waarop de Joden in hun synagogen de Psalmen zongen. De „Cantor" (voorzanger) zingt voor, de ge- loovigen zingen keerverzen. Sinds de vierde eeuw komt de „antipho- nen"-zang, (psalmodieeren met dubbel- koor) en worden de „Hymnen" (lof- en feestgezangen) in de koorzangen ingescha keld onder invloed der Grieken, die eeuwen lang in hun heidensche godsdienst-oefenin gen hymnes hadden gezongen. Met de ontwikkeling der Kerkelijke li turgie ging natuurlijk een ontwikkeling van de Kerkzang gepaard, waarbij aller lei invloeden uit verschillende landen zich lieten gelden. In Rome kende men vanaf de 4e eeuw reeds scholen voor kerkelijke zang (de „Scholae Cantorum") djie na tuurlijk zeer veel tot den uitgroei bijdroe gen. Volgens de overlevering was het Paus Gregorius de Groote, die den definitieven vorm aan den Kerkzang gaf door het be staande te doen verzamelen en schiften. Dit vormde een onderdeel van de allerbelang rijkste werkzaamheden en verordeningen op liturgisch gebied, welke deze groote Paus verzorgde en uitvaardigde. Gregorius organiseerde opnieuw de Romeinsche „Schola Cantorum" en deed door de leiders en zangers daarvan Zijn wenschen en be velen op dit gebied uitvoeren. Het merk waardige is dat alleen uit de achtste eeuw boeken met opgeteekende Kerkzang be kend zijn. Men moet aannemen, dat de Kerkelijke gezongen tot dan toe mondeling werden overgeleverd, dus door uit het geheugen vóór te zingen! Vraag 121. Iemand beweerde laatst, dat de Mohammedanen in denzelfden God ge- looven als de Christenen. Wat hiervan te denken? Antw. Wij kunnen hier natuurlijk niet een eenigezins volledige uiteenzetting ge ven van den Islam (de godsdienst en le vensbeschouwing der volgelingen van Mo hammed). De eenige overeenkomst feitelijk tustschen Mohammedanen en Christenen is, dat beide monotheïsten zijn d.w.z. slechts één God erkennen, in tegenstelling met vele afgodendiensten, die meerdere „goden" aanbidden. Maar het begrip, dat de Mohammedanen van God („Allah") hebben en hun levensleer verschillen der mate van het Christendom, dat men dat „in denzelfden God gelooven" toch met héél veel voorbehoud moet opvatten. De Islam werd door Mohammed (overleden in 't jaar 632 te Medina in Arabië) gesticht. De Arabier Mohammed was eerst hei den, leerde echter zij 't dan ook zéér op pervlakkig Jodendom en Christendom kennen. Zijn bedoeling was vooral van po- litieken aard: hij wilde het Arabische volk groot maken en als grondslag voor een na tionale eenheid en kracht de door hem ont worpen nieuwen godsdienst doen aanvaar den. Zijn godsdienst is zeer eenvoudig en bestaat in deze hoofdpunten, lo. het geloof in één God (Allah) en de erkenning van Mohammed zelf als diens gezant. (Moham med heeft zijn zending echter nooit, zooals de werkelijke Godsgezanten door eenig wonder kunnen bewijzen). 2o. de vervul ling van deze plichten: het gebed vijfmaal daags, een veertigdaagsche vasten, het ge ven van één veertigste deel van zijn eigen dom aan de armen en zoo mogelijk, ééns in het leven een pelgrimstocht naar het groote heiligdom nJ. de stad Mekka in Arabië. Hun geloofsleer (neergelegd in hun boek de „Koran"), bevat eenige punten uit sommige boeken van het Oud Verbond. Zij erkennen namelijk Ismaël, den zoon van Abraham en diens verstooten slavin Agar, als hun stamvader. Zoo gelooven zij aan de Schepping, de Engelen, aan een laatste Oordeelsdag, aan de Profeten. Zij leeren, dat God de menschen buiten hun ver dienste of schuld voorbestemt voor hemel of hel. Vandaar dat zij zich volledig over geven aan het „onafwendbare noodlot" („Kismet"). Mohammed gaf zijn godsdienst twee groote aantrekkingsmiddelen: hij veroor loofde de veelwijverij hetgeen bij de zinnelijke Oosterlingen natuurlijk zeer in de smaak valt en het houden van sla ven. Tot de gewéldige uitbreiding van het Mohammedanisme of Islam droeg in het begin veel bij de prediking van den „Hei ligen oorlog" d.w.z. de vernietiging te vuur en te zwaard, van allen, die zich niet tot den Islam bekeeren wilden. Enorme grond gebieden werden door Mohammeds volge lingen (ook wel Islamieten of Musuiman nen genoemd) veroverd; wie sneuvelde ter uitbreiding van den Islam kwam onfeilbaar zeker in het hemelsch Paradijs, dat zij zich voorstellen als een oord van eeuwige zin nelijke geneugten. De Islam heeft een zeer groot aantal vol gelingen: méér dan 200 millioen, vooral in Zuid-Azië en Noord-Afrika (in Britseh- Indië alleen al 61 millioen; in onze Oost ook zeer veel). De bekeering van Mohammedanen tot het Christendom is, mensohelijkerwijze ge sproken, bijna ondoenlijk. Zij beschouwen de Christenen als htm ergste vijanden en volharden fanatiek in hun geloof. U moet eens lezen bijv. over het werk der Witte Paters in N.-Afrika: tientallen van jaren doen zij daar op alle mogelijke wijzen (hos pitalen, scholen enz.) de bevolking goed, maar krijgen bijna geen bekeerlingen. Htm liefde en geduld zijn onuitputtelijk. Ook in Zuid-Azië is de Islam de grootste hinder paal voor de Missie. Dit weinige zal u doen inzien, hoe u de bewering van uw zegsman moet opvatten! Vraag 122. Wat is eigenlijk het geweten? Men heeft het over: „tegen zijn geweten handelen", „dat zegt ons geweten" enz. Is dit iets afzonderlijks in ons, naast onze ziel, of is dit hetzelfde als onze ziel? Antw. Uit verschillende bronnen weten wij, wat wij doen en laten moeten om goed. d.i. volgens het doel waartoe wij geschapen zijn (de eeuwige gelukzaligheid) te leven. Dat leert ons ons natuurlijk verstand, dat leert ons Gods openbaring, dat leeren ons de Kerkelijke en menschelijke wetten. Maar al weten wij dat nu in 't algemeen ook nog zoo goed, die kennis moet telkens op elke menschelijke handeling afzonder lijk worden toegepast. Zoo weten wij bijv. heel goed, dat wij niet mogen stelen, m.a. w. rechtvaardig moeten zijn, ieder het zijne moeten geven. Maar als wij die algemeene regel op de afzonderlijke handelingen en gevallen van ons leven moeten toepassen, Zou ik den Rector eens mogen spreken, juffrouw! Zeker, mijnheer; wie mag ik zeggen, dat u is? Ik kom van de Leidsche Courant. O, dat is goed, ga u maar in de spreek kamer. 't Duurde even, voor ik den Rector te zien kreeg en zoodoende viel mijn oog je kimt 't toch niet in je zak steken op een beeld van den Goeden Herder een eigenaardig beeld de goede Herder draagt een hoed; modern was 't nu juist niet. Zoo maakte ik voor me zelf de opmer king. Terwijl ik 't beeld stond te bekijken, kwam de Rector, de zeereerw. heer T. L. Westgeest, binnen. Ik maakte hem 't doel van m'n komst bekend. O! U wilt wat weten en schrijven over ons gesticht! Prachtig hoor! Want daar weten de menschen, zelfs onze katholieke leeken zoowel als priesters, maar weinig van; m'n overburen zelfs weten het niet. Zeg, hoe vindt u dat beeld? Ja, Rector, wat zal ik u daarvan zeggen, hoe vindt u het zelf? O, ik merk het al, u durft zoo maar uw meening niet te openbaren, dan zal ik de mijne wel zeggen: In zijn soort is dat beeld goed, er zijn er heel wat minder; ik ben al blij, dat er geen stop en rood koordje bij hoort. Maar ik hecht veel waarde aan dat beeld, voor eerst om wille van de gevers, die het mij aanboden bij mijn priesterwijding; en 't is mij later nog van grooter waarde gewor den, want God weet alles en heeft met alles een bedoeling Hij gaf het dien weldoener in; Hij wist dat ik nog eenmaal in „de Goede Herder" zou terecht komen. En nu mag u er van meenen, wat u wilt, als u maar wilt bedenken, dat u mij om dat beeld niet smakeloos moogt noemen. Maar a propos, u wilt wat weten van ons huis; stel maar eens wat vragen, ik zal mijn best doen om ze te beantwoorden; vooruit maar! Hoe lang werken de Zusters van „de Goede Herder" in ons land? Reeds 76 jaren; verleden jaar in April hebben we het 75-jarig feest herdacht, die herdenking is echter vanwege de tijdsom standigheden niet gepaard gegaan met uiterlijke feestelijkheden, feestvieren kost geld, de middelen daartoe hadden we zelf niet en van onze weldoeners mochten we niets vragen, er wordt in deze behoeftige tijden al zooveel gevraag en als het nood zakelijk is, weten onze milde Katholieken zelfs van hun armoede nog te geven; om feest te vieren mochten wij dus niets vra gen. We hebben onder ons het feit dank baar herdacht, dankbaar tegenover den goeden God, die altijd zoo buitengewoon voor ons zorgt; dankbaar ook ten opzichte van onze weldoeners, op wie we nooit te vergeefs een beroep deden. We hebben een triduum gehouden van H.H. Missen en preeken, welk triduum gesloten is met een plechtig H. Mis, opgedragen door Pastoor I. Meyer, onzen buurman, die toen de biechtvader was voor onze Zusters; de Zusters en „de kinderen" werden getrac- teerd op de gebruikelijke manier: koffie met koek, dat kon en moest er van af. „Kinderen" van zestig jaren met grijze haren En hoeveel „kinderen" worden in „de Goede Herder" te Zoeterwoude aan den Hooge Rijndijk verpleegd? Gedurende de laatste jaren zoo onge veer 150. Omtrent die „kinderen" de officieele naam is poenitenten, want zy komen om tot inkeer te geraken heeft u wel een verklaring noodig. Alle ver pleegden worden „kinderen" genoemd, ze noemen zich zelf ook wel eens: „schaapjes van den goeden Herder". Hun leeftijd va rieert van 16 tot 80 jaren. Zij, op hun beurt, noemen de Zusters: „Moeders" en den Rector: „Eerwaarden Vader"; 't is met recht dus: een groot gezin: vader van 150 kinderen. Enkele jaren terug was onze geneesheer op vacantie en toen zijn assi stent al onze zieken had bezocht, vroeg hij aan de ziekenzuster: Zuster, mag ik nu uw zieke kinderen eens zien? En de zus ter gaf ten antwoord: „Dokter, die heeft u allemaal al onderzocht". En de Dokter zei: „Noem u dan die zestigjarige, en die andere grijze juffrouw een kind?" U be grijpt, hoeveel pret die dokter daarin had, zulke oude kinderen had hij nog nooit ge zien. dan moeten wij en dat soms lang en ernstig nèdenken, wét in dat bepaalde geval de rechtvaardigheid van ons eischt: „heb ik voldoende betaald", „ben ik scha devergoeding schuldig" enz. enz. Dat moet ons verstand dan uitmaken. Welnu het oor deel van ons verstand zegt ons in zulke ge vallen, wat wij moeten doen, wat laten. Het kan ook zijn, dat wij een daad VTij gedachteloos hebben verricht en dan ach teraf gaan nadenken of wij goed of kwaad deden. Ook dan beoordeelt ons verstand diit. Dat oordeel van ons verstand, vóór, tij dens of na de daad, noemen wij het ge weten. Wij kunnen ons natuurlijk over moei lijke gevallen door ervarenen laten voor lichten, zooals bijv. in de biechtstoel vaak gebeurt en daardoor dat oordeel van ons verstand, de fijnheid van ons geweten, zui verder doen stellen. Hieraan zouden natuurlijk allerlei be schouwingen vast te knoopen zijn over een waar, dwalend of twijfelend geweten, maar dit zou ons thans te ver voeren en is tenslotte ook uw vraag niet. Men kan vragen ter beantwoording in deze rubriek zenden aan Mr. A. Piepen broek Pr., Hageveld, Heemstede. De stichteres der „Zusters van de „Goede Herder", de Zalige Maria Euphrasia Pelletier. Maar hoe komt ge -aan zulke oude „kinderen?" Moeder Caecilia was een echte moeder Dat zal ik u straks vertellen; eerst zal ik u een verklaring geven omtrent uw verwondering, die u daarjuist geuit hebt, dat er namelijk zooveel belangstelling was by de uitvaart en begrafenis van onze provinciale Overste: Moeder Caecilia. In derdaad: die belangstelling heeft ons ge troffen en getroost; de dood van Moeder Caecilia, die midden uit haar arbeid is weggerukt, is voor onze geheele Congre gatie en vooral voor de Hollandsche pro vincie en voor ons huis een groot verlies. In „de Goede Herder" zal Moeder Caecilia altoos herdacht worden als een teedere Moeder en tegelijk als een wijze bestuur ster; een ieder, die haar kende, had eer bied en sympathie voor haar: zij was een sterke vrouw, een voorbeeld voor ons al len; en, zooals dat altijd gaat: nü, na haar dood zien we nog veel beter in, dat we God dankbaar moeten zijn, dat Hij zulk een Overste gaf aan „de goede Herder". Het wijze systeem van een wijze vrouw Daar werd onlangs ook gesproken over de methode van Moeder Euphrasia, wat betreft de leiding der verpleegden; welke is die methode? Laat mij u eerst zeggen, wie Moeder Euphrasia was, want allicht weet u dat niet. De Congregatie van de Zusters van den Goeden Herder is gesticht door den H. Joannes Eudes in 1644; ieder huis „toe- vluchtsoord-refuge" genaamd, stond op zichzelf zonder onderling verband; vooral door de tijdsomstandigheden leidde de Congregatie een kwijnend bestaan, tot in het jaar 1835 Moeder Euphrasia die in 1933 is zaligverklaard en wier proces van heiligverklaring te Rome reeds aanhangig is gemaakt, het Generalaat stichtte, waar door te Angers in Frankrijk het Moeder huis kwam en van daaruit werden de ove rige stichtingen voortaan bereid en alle nieuwe stichtingen bleven met Angers verbonden. Van toen af begon de Congre gatie te bloeien; bij den dood van Moeder Euphrasia in 1868 telde de Congregatie reeds meer dan 100 huizen en nu zijn er ongeveer 330 verdeeld in 35 Provincies over heel de wereld verspreid; u begrijpt wel, dat daar in Angershul wat omgaat. En nu iets over het systeem van Moeder Euphrasia. De meening van Moeder Euphrasia was: meisjes moeten onmiddel lijk geleid worden door vrouwen en waar 't mogelijk en dienstig is, zooals voor onze verpleegden, door Zusters en wel Slot zusters, wat voor de poenitenten is een afzondering van de wereld, een langdurige retraite noodzakelijk; en zegt nu niet: ja, maar als zij dan uit het gesticht komen, hebben ze de wereld niet leeren kennen; want vóór zij het gesticht binnengekomen zijn, hebben zij maar al te goed kennis gemaakt met de wereld, daarom is ons huis ook niet op de eerste plaats een opvoe dingsgesticht. Neen, onze kinderen zijn al opgevoed en helaas verkeerd en moeten nu langs andere banen geleid worden en om daartoe te komen moeten zij tot in keer komen, zooals de Zaligmaker ook aangeeft van den jongsten der twee zonen, die een onberaden stap had gezet: in de eenzaamheid; kwam hij tot betere gedach ten. Het systeem van Moeder Euphrasia is: alle verpleegden te samen alleen voor de oudsten en gebrekkigen een aparte zaal te samen onder gezag van één leidster meesteresse der kinderen genaamd en deze op haar beurt onder de Overste van het huis. En in die groote communiteit zijn de kinderen ondergebracht in clubs van 11 12, en aan het hoofd van de club of zooals 't genoemd wordt „gezelschap" staat één van de kinderen, die natuurlijk een dergelijke post van vertrouwen ver diend heeft. Zij wordt bijgestaan door een assistente. Dat hoofd is meestal niet altijd een consacrée d.w.z. een poeniten- te, die aangespoord door Gods genade en daar met medewerkend ieder jaar op het feest van den Goeden Herder, den 2den Zondag na Paschen, vrijwillig de belofte aflegt, dat z(j een jaar zal doorbrengen in de eenzaamheid en in de boetvaardigheid; de consacrée draagt een religieus gewaad een ander dan dat van de Zusters van „de Goede Herder" zonder evenwel religieuse geloften te doen. In dat gezel schap zijn „kinderen" van allerlei leeftijd. Zoo nu en dan, als 't noodzakelijk of nut tig blijkt, worden de kinderen van gezel schap, of van plaats en rangorde in het gezelschap veranderd. Weten de poenitenten van elkanders verleden af? Als de kinderen in ons huis komen, krijgen ze een nieuwen naam en wel alleen voornaam; zij worden dus niet met hun familienaam aangeduid maar b.v. met Ma ria, Magda, Gonda, enz., zoodat zij elkan der verder niet kennen. Zij mogen ook nooit spreken over het verleden; zou dit laatste toch gebeuren, dan rust op het hoofd van het gezelschap de plicht om te wijzen op de overtreding van den regel bescheiden en voorzichtig moet deze daar bij natuurlijk te werk gaan. Het gesticht is geen tuchthuis en er zijn geen dwangbuizen! En zijn de nieuwelingen dan niet weerspannig? Weerspannigen houden we niet, die la ten we gaan, want ons gesticht is geen luchthuis en werkt niet met dwangbuizen. Zoo bepaalde ook Moeder Euphrasia. Als een verpleegde in den beginne eens wat tegenstribbelt en zich niet wil aanpassen, wordt er gevraagd wat zij dan wil. Ge woonlijk is dan het antwoord „niets". Zoo iemand krijgt dan haar zin en het gevolg is: na een morgen „niets" gedaan te hebben als wat pruilen, kiezen ze eieren voor hun geld en sluiten zich aan bij de anderen en de orde zit er in. Meestal staan zij verwonderd: „Is dat nu die Goede Herder, waarmede ik be dreigd ben"? Zij ondervinden de belang- looze liefde der „Moeders", de orde en tucht en de vriendelijkheid der andere kinderen, zij genieten van de goede ver pleging en weten zich al heel gauw aan te passen. Er komen geen 40 of 30 nieuwelin gen tegelijk, maar gewoonlijk slechts ééne, cn onder den indruk van het goede voor beeld zijn zij al heel gauw gewend en ge woonlijk vol lof over alles, al voelen zij natuurlijk het gemis van de vrijheid. (Wordt vervolgd). KERKNIEUWS Z. H. EXC. MGR. A. VAN VELSEN S.J. Pontificale uitvaart en begrafenis. Het stoffelijk overschot van Mgr. A. van Velsen S.J. zal heden van het Sint Igna- tiuscollege te Amsterdam worden overge bracht naar de Krijtberg. Hedenavond om 7.30 uur zullen daar de Metten der over ledenen gezongen worden. De uitvaartplechtigheden beginnen in de Krijtberg Zaterdag om 9.30 uur met het zingen der Lauden. Om 10 uur zal de pon tificale Requiemmis worden opgedragen door den Apostolischen Nuntius Z. H. Exc. Mgr. Paolo Giobbe, titulair-bisschop van Ptolomais. Na de absoute zal het stoffe lijk overschot worden overgebracht naar „Huize Mariendaal" bij Grave,, waar na aankomst te ongeveer drie uur de begrafe nis op het kerkhof zal volgen. PASTOOR P. NIEMAN. Naar „St. Bavo" meldt heeft de Zeer eerw. heer Pastoor P. Nieman, sedert 1908 herder der parochie Schoorl, ontslag aan gevraagd uit de geestelijke bediening. Z. H. Exc. de Bisschop van Haarlem zal de volgende week géén audiëntie verleenen. Wetenschappelijke Berichten HERSENONTSTEKING ALS GEVOLG VAN DE KOEPOKINENTING. Blijft in vele landen in het klein voorkomen Het Maart-num—>er van de Bulletin of the International Office of Public Health bevat een kort overzicht van het nog steeds overal blijven voorkomen van encephalitis vaccinatoria, de bekende en gevreesde ver wikkeling van de koepokinenting, die er zoozeer toe bijgedragen heeft dat in ons land deze overigens zoo heilzame kleine kunstbewerking geen deel meer uitmaakt van de volkszeden en door de artsenwereld niet meer spontaan wordt gepropageerd of voor haar verantwoordelijkheid genomen wordt. In 1935 zijn in Duitschland 4 gevallen voorgekomen op ruim 1 millioen inentin gen. Ook werden enkele gevallen waarge nomen van encephalitis, waarin men de mo gelijkheid van activeering van een tuber culeuze infectie veronderstelde. In Enge land heetf men van October 1934 tot Oc tober 1935 maar één geval van encephali tis vaccinatoria waargenomen en wel bij een vrouw van 20 jaar, die overleden is, terwijl bij de sectie de typische verschijn selen in de hersenen werden gevonden. Ook in Amerika heeft men in het financieele jaar 19341935 slechts één geval gemeld. In Nederland zijn 4 gevallen ter beoordee ling aan de bestaande commissie van des kundigen voorgelegd, die 'in 2 gevallen twijfel aanwezig achtte en 1 geval onwaar schijnlijk achtte (dit laatste was eën kind van 9 maanden, dat de verschijnselen pas 28 dagen na de inenting kreeg). In 1935 werden in ons land intusschen niet meer dan 17.000 vaccinaties verricht, zoodat de verhouding tusschen het aantal inentingen en het aantal encephalitis-gevallen, dat aangegeven werd (1 5000) ongeveer op dezelfde hoogte is gebleven als vorige ja ren. In Zweden kwamen in 1935 twee lich te gevallen voor, in Zwitserland op 35.000 vaccinaties ook twee. De cijfers wijzen uit, dat de encephalitisfrequentie in de lan den, waar voorheen deze verwikkeling het meest voorkwam dalende is, behalve wel licht in ons land.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 13