LICtIT IM DUIlTfDMJ
Een praatje over „De Goede Herder"
te Leiderdorp
VRIJDAG 8 MEI 1936
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD - PAG. 13
VQ.AGEM OVED OH5 GELOOF
Vraag 119: Na het plegen der „erfzonde"
door Adam zijn er duizenden jaren verloo-
pen, voor de Verlosser Jezus Christus
kwam. Waarom heeft God gewild, dat al
die menschen die ieefden voor Christus'
komst zoo lang van den hemel verstoken
zouden blijven?
Antw.: Ja, waarom? Nu vraagt u méér dan
eenig mensch weet! In Zijn ondoorgronde
lijk raadsbesluit had God vastgesteld, dat
het menschdom zóó lang moest wachten
op den Verlosser en het „waarom" heeft Hij
niemand geopenbaard. Hoogstens kunnen
wij aan deze vraag eenige menschelijke
overdenkingen- vastknoopen. Bijv. dat het
1 an ge-uitblijven van den Verlosser de men
schen méér naar Hem deed verlangen.
Zelfs in de oude heidensche geschriften is
dat smachtend verlangen naar een
Verlosser te bespeuren. Het gevoel van on
macht, van volslagen onbevredigdheid
zelfs met het aardsch „geluk", deed vele
denkende menschen, heidenen zelfs, naar
een Redder uitzien en steeds beter begrij
pen dat er iets „gebroken" was, dat er iets
hersteld moest worden. De Joden, die uit
de Openbaring de reden van de aardsche
ellende wisten en de belofte van den Ver
losser kenden, konden door dat lange wach
ten des te beter de vreeselijke ernst van
Adam's val inzien. Die zonde was er een
geweest van hoogmoed en dat lange wach
ten was in staat hen steeds dieper te over
tuigen van eigen onmacht en hen daarom
steeds nederiger te doen smeeken om den
Hersteller.
Ten slotte moet u niet vergeten, dat de
genen, die voor Christus' komst leefden,
óók voldoende genade kregen om deugd
zaam te leven en ééns zalig te worden. Als
èlle genade was ook deze een vrucht van
Christus' leven en Kruisdood, reeds te vo
ren toegepast. De eeuwige zaligheid kon
den zij natuurlijk pas ingaan, nadat Hij de
hemel geopend had; tot zóólang bleven de
zielen der rechtvaardigen in het „voorge
borchte der Vaders". (Zie vr. 111).
Vraag 120: Wat zijn Gregoriaansche Mis
sen en wat is: Gregoriaansch water. Waar
om heet de Liturgische Kerkzang: Grego
riaansche zang?
Antw.: Deze drie geheel verschillende
dingen, hebben slechts dit gemeen, dat hun
naam is afgeleid van den heiligen Paus
Gregorius den Groote, een der allergrootste
Pausfiguren, die leefde van 540604 en in
een tijd, vol rampen voor Rome en
Italië, ja voor heel Europa, als voortref
felijk Kerkbestuurder op allerlei gebied
waarlijk „groot" was. Hij herstelde de
Kerkelijke tucht, die onder volk en gees
telijkheid onnoemelijk had geleden, Hij was
een groot bevorderaar en organisator van
het kloosterleven, een vast en toch mild be
strijder van ketterijen. Zijn geschriften
hebben vele eeuwen lang tot vandaag toe,
diepen invloed op het Christelijk leven
uitgeoefend. Hij bepaalde in vaste lijnen
de riten voor het H. Mis-offer en de toe
diening der Sacramenten, Liturgische ge
beden en gezangen. Zóó is aan zéér veel
zijn grooten naam verbonden.
Gregorius- missen noemt men dertig, op
dertig achtereenvolgende dagen voor de
zielerust van een gestorvene gelezen H.
Missen. Toen de H. Gregorius nog Abt was
van een klooster, liet Hij op die wijze der
tig Mis-offers brengen voor een gestor
ven monnik. Aanleiding hiertoe was de
vroeger in g ebruik zijnde rouwtijd van
dertig dagen over een afgestorvene. Gre
goriaansch water noemt men gewijd water,
dat met wijn, asch en zout vermengd is en
waarmede bij de inwijding van een nieuw
kerkgebouw het altaar en de muren wor
den besprenkeld. Dit water heeft dien
naam, omdat het gebed, waarmede het
wordt gewijd, naar men zegt, door Paus
Gregorius den Groote is samengesteld.
Gregoriaansche zang of „koorzang" is de
liturgische zang der Katholieke Kerk. Paus
Gregorius de Groote heeft de Kerkelijke
melodieën niet zelf gecomponeerd, zoo
als men dikwijls schijnt te denken maar
Hij heeft ze waarschijnlijk doen verzame
len en ordenen. In de eerste eeuwen der
Kerk stond de Kerkzang nog onder den in
vloed van de melodieën, waarop de Joden
in hun synagogen de Psalmen zongen. De
„Cantor" (voorzanger) zingt voor, de ge-
loovigen zingen keerverzen.
Sinds de vierde eeuw komt de „antipho-
nen"-zang, (psalmodieeren met dubbel-
koor) en worden de „Hymnen" (lof- en
feestgezangen) in de koorzangen ingescha
keld onder invloed der Grieken, die eeuwen
lang in hun heidensche godsdienst-oefenin
gen hymnes hadden gezongen.
Met de ontwikkeling der Kerkelijke li
turgie ging natuurlijk een ontwikkeling
van de Kerkzang gepaard, waarbij aller
lei invloeden uit verschillende landen zich
lieten gelden. In Rome kende men vanaf
de 4e eeuw reeds scholen voor kerkelijke
zang (de „Scholae Cantorum") djie na
tuurlijk zeer veel tot den uitgroei bijdroe
gen.
Volgens de overlevering was het Paus
Gregorius de Groote, die den definitieven
vorm aan den Kerkzang gaf door het be
staande te doen verzamelen en schiften. Dit
vormde een onderdeel van de allerbelang
rijkste werkzaamheden en verordeningen
op liturgisch gebied, welke deze groote
Paus verzorgde en uitvaardigde. Gregorius
organiseerde opnieuw de Romeinsche
„Schola Cantorum" en deed door de leiders
en zangers daarvan Zijn wenschen en be
velen op dit gebied uitvoeren. Het merk
waardige is dat alleen uit de achtste eeuw
boeken met opgeteekende Kerkzang be
kend zijn.
Men moet aannemen, dat de Kerkelijke
gezongen tot dan toe mondeling werden
overgeleverd, dus door uit het geheugen
vóór te zingen!
Vraag 121. Iemand beweerde laatst, dat
de Mohammedanen in denzelfden God ge-
looven als de Christenen. Wat hiervan te
denken?
Antw. Wij kunnen hier natuurlijk niet
een eenigezins volledige uiteenzetting ge
ven van den Islam (de godsdienst en le
vensbeschouwing der volgelingen van Mo
hammed). De eenige overeenkomst feitelijk
tustschen Mohammedanen en Christenen
is, dat beide monotheïsten zijn d.w.z.
slechts één God erkennen, in tegenstelling
met vele afgodendiensten, die meerdere
„goden" aanbidden. Maar het begrip, dat
de Mohammedanen van God („Allah")
hebben en hun levensleer verschillen der
mate van het Christendom, dat men dat
„in denzelfden God gelooven" toch met
héél veel voorbehoud moet opvatten. De
Islam werd door Mohammed (overleden
in 't jaar 632 te Medina in Arabië) gesticht.
De Arabier Mohammed was eerst hei
den, leerde echter zij 't dan ook zéér op
pervlakkig Jodendom en Christendom
kennen. Zijn bedoeling was vooral van po-
litieken aard: hij wilde het Arabische volk
groot maken en als grondslag voor een na
tionale eenheid en kracht de door hem ont
worpen nieuwen godsdienst doen aanvaar
den. Zijn godsdienst is zeer eenvoudig en
bestaat in deze hoofdpunten, lo. het geloof
in één God (Allah) en de erkenning van
Mohammed zelf als diens gezant. (Moham
med heeft zijn zending echter nooit, zooals
de werkelijke Godsgezanten door eenig
wonder kunnen bewijzen). 2o. de vervul
ling van deze plichten: het gebed vijfmaal
daags, een veertigdaagsche vasten, het ge
ven van één veertigste deel van zijn eigen
dom aan de armen en zoo mogelijk, ééns
in het leven een pelgrimstocht naar het
groote heiligdom nJ. de stad Mekka in
Arabië.
Hun geloofsleer (neergelegd in hun
boek de „Koran"), bevat eenige punten uit
sommige boeken van het Oud Verbond. Zij
erkennen namelijk Ismaël, den zoon van
Abraham en diens verstooten slavin Agar,
als hun stamvader. Zoo gelooven zij aan de
Schepping, de Engelen, aan een laatste
Oordeelsdag, aan de Profeten. Zij leeren,
dat God de menschen buiten hun ver
dienste of schuld voorbestemt voor hemel
of hel. Vandaar dat zij zich volledig over
geven aan het „onafwendbare noodlot"
(„Kismet").
Mohammed gaf zijn godsdienst twee
groote aantrekkingsmiddelen: hij veroor
loofde de veelwijverij hetgeen bij de
zinnelijke Oosterlingen natuurlijk zeer in
de smaak valt en het houden van sla
ven.
Tot de gewéldige uitbreiding van het
Mohammedanisme of Islam droeg in het
begin veel bij de prediking van den „Hei
ligen oorlog" d.w.z. de vernietiging te vuur
en te zwaard, van allen, die zich niet tot
den Islam bekeeren wilden. Enorme grond
gebieden werden door Mohammeds volge
lingen (ook wel Islamieten of Musuiman
nen genoemd) veroverd; wie sneuvelde ter
uitbreiding van den Islam kwam onfeilbaar
zeker in het hemelsch Paradijs, dat zij zich
voorstellen als een oord van eeuwige zin
nelijke geneugten.
De Islam heeft een zeer groot aantal vol
gelingen: méér dan 200 millioen, vooral in
Zuid-Azië en Noord-Afrika (in Britseh-
Indië alleen al 61 millioen; in onze Oost
ook zeer veel).
De bekeering van Mohammedanen tot
het Christendom is, mensohelijkerwijze ge
sproken, bijna ondoenlijk. Zij beschouwen
de Christenen als htm ergste vijanden en
volharden fanatiek in hun geloof. U moet
eens lezen bijv. over het werk der Witte
Paters in N.-Afrika: tientallen van jaren
doen zij daar op alle mogelijke wijzen (hos
pitalen, scholen enz.) de bevolking goed,
maar krijgen bijna geen bekeerlingen. Htm
liefde en geduld zijn onuitputtelijk. Ook in
Zuid-Azië is de Islam de grootste hinder
paal voor de Missie.
Dit weinige zal u doen inzien, hoe u de
bewering van uw zegsman moet opvatten!
Vraag 122. Wat is eigenlijk het geweten?
Men heeft het over: „tegen zijn geweten
handelen", „dat zegt ons geweten" enz. Is
dit iets afzonderlijks in ons, naast onze ziel,
of is dit hetzelfde als onze ziel?
Antw. Uit verschillende bronnen weten
wij, wat wij doen en laten moeten om goed.
d.i. volgens het doel waartoe wij geschapen
zijn (de eeuwige gelukzaligheid) te leven.
Dat leert ons ons natuurlijk verstand, dat
leert ons Gods openbaring, dat leeren ons
de Kerkelijke en menschelijke wetten.
Maar al weten wij dat nu in 't algemeen
ook nog zoo goed, die kennis moet telkens
op elke menschelijke handeling afzonder
lijk worden toegepast. Zoo weten wij bijv.
heel goed, dat wij niet mogen stelen, m.a.
w. rechtvaardig moeten zijn, ieder het zijne
moeten geven. Maar als wij die algemeene
regel op de afzonderlijke handelingen en
gevallen van ons leven moeten toepassen,
Zou ik den Rector eens mogen spreken,
juffrouw!
Zeker, mijnheer; wie mag ik zeggen, dat
u is?
Ik kom van de Leidsche Courant.
O, dat is goed, ga u maar in de spreek
kamer.
't Duurde even, voor ik den Rector te
zien kreeg en zoodoende viel mijn oog
je kimt 't toch niet in je zak steken op
een beeld van den Goeden Herder een
eigenaardig beeld de goede Herder
draagt een hoed; modern was 't nu juist
niet.
Zoo maakte ik voor me zelf de opmer
king.
Terwijl ik 't beeld stond te bekijken,
kwam de Rector, de zeereerw. heer T. L.
Westgeest, binnen. Ik maakte hem 't doel
van m'n komst bekend.
O! U wilt wat weten en schrijven over
ons gesticht! Prachtig hoor! Want daar
weten de menschen, zelfs onze katholieke
leeken zoowel als priesters, maar weinig
van; m'n overburen zelfs weten het niet.
Zeg, hoe vindt u dat beeld?
Ja, Rector, wat zal ik u daarvan zeggen,
hoe vindt u het zelf?
O, ik merk het al, u durft zoo maar uw
meening niet te openbaren, dan zal ik de
mijne wel zeggen:
In zijn soort is dat beeld goed, er zijn
er heel wat minder; ik ben al blij, dat er
geen stop en rood koordje bij hoort. Maar
ik hecht veel waarde aan dat beeld, voor
eerst om wille van de gevers, die het mij
aanboden bij mijn priesterwijding; en 't is
mij later nog van grooter waarde gewor
den, want God weet alles en heeft met
alles een bedoeling Hij gaf het dien
weldoener in; Hij wist dat ik nog eenmaal
in „de Goede Herder" zou terecht komen.
En nu mag u er van meenen, wat u wilt,
als u maar wilt bedenken, dat u mij om
dat beeld niet smakeloos moogt noemen.
Maar a propos, u wilt wat weten van ons
huis; stel maar eens wat vragen, ik zal
mijn best doen om ze te beantwoorden;
vooruit maar!
Hoe lang werken de Zusters van „de
Goede Herder" in ons land?
Reeds 76 jaren; verleden jaar in April
hebben we het 75-jarig feest herdacht, die
herdenking is echter vanwege de tijdsom
standigheden niet gepaard gegaan met
uiterlijke feestelijkheden, feestvieren kost
geld, de middelen daartoe hadden we zelf
niet en van onze weldoeners mochten we
niets vragen, er wordt in deze behoeftige
tijden al zooveel gevraag en als het nood
zakelijk is, weten onze milde Katholieken
zelfs van hun armoede nog te geven; om
feest te vieren mochten wij dus niets vra
gen. We hebben onder ons het feit dank
baar herdacht, dankbaar tegenover den
goeden God, die altijd zoo buitengewoon
voor ons zorgt; dankbaar ook ten opzichte
van onze weldoeners, op wie we nooit te
vergeefs een beroep deden. We hebben
een triduum gehouden van H.H. Missen en
preeken, welk triduum gesloten is met een
plechtig H. Mis, opgedragen door Pastoor
I. Meyer, onzen buurman, die toen de
biechtvader was voor onze Zusters; de
Zusters en „de kinderen" werden getrac-
teerd op de gebruikelijke manier: koffie
met koek, dat kon en moest er van af.
„Kinderen" van zestig jaren
met grijze haren
En hoeveel „kinderen" worden in „de
Goede Herder" te Zoeterwoude aan den
Hooge Rijndijk verpleegd?
Gedurende de laatste jaren zoo onge
veer 150. Omtrent die „kinderen" de
officieele naam is poenitenten, want zy
komen om tot inkeer te geraken heeft
u wel een verklaring noodig. Alle ver
pleegden worden „kinderen" genoemd, ze
noemen zich zelf ook wel eens: „schaapjes
van den goeden Herder". Hun leeftijd va
rieert van 16 tot 80 jaren. Zij, op hun
beurt, noemen de Zusters: „Moeders" en
den Rector: „Eerwaarden Vader"; 't is
met recht dus: een groot gezin: vader van
150 kinderen. Enkele jaren terug was onze
geneesheer op vacantie en toen zijn assi
stent al onze zieken had bezocht, vroeg hij
aan de ziekenzuster: Zuster, mag ik nu
uw zieke kinderen eens zien? En de zus
ter gaf ten antwoord: „Dokter, die heeft u
allemaal al onderzocht". En de Dokter
zei: „Noem u dan die zestigjarige, en die
andere grijze juffrouw een kind?" U be
grijpt, hoeveel pret die dokter daarin had,
zulke oude kinderen had hij nog nooit ge
zien.
dan moeten wij en dat soms lang en
ernstig nèdenken, wét in dat bepaalde
geval de rechtvaardigheid van ons eischt:
„heb ik voldoende betaald", „ben ik scha
devergoeding schuldig" enz. enz. Dat moet
ons verstand dan uitmaken. Welnu het oor
deel van ons verstand zegt ons in zulke ge
vallen, wat wij moeten doen, wat laten.
Het kan ook zijn, dat wij een daad VTij
gedachteloos hebben verricht en dan ach
teraf gaan nadenken of wij goed of kwaad
deden. Ook dan beoordeelt ons verstand
diit.
Dat oordeel van ons verstand, vóór, tij
dens of na de daad, noemen wij het ge
weten.
Wij kunnen ons natuurlijk over moei
lijke gevallen door ervarenen laten voor
lichten, zooals bijv. in de biechtstoel vaak
gebeurt en daardoor dat oordeel van ons
verstand, de fijnheid van ons geweten, zui
verder doen stellen.
Hieraan zouden natuurlijk allerlei be
schouwingen vast te knoopen zijn over een
waar, dwalend of twijfelend geweten,
maar dit zou ons thans te ver voeren en
is tenslotte ook uw vraag niet.
Men kan vragen ter beantwoording in
deze rubriek zenden aan Mr. A. Piepen
broek Pr., Hageveld, Heemstede.
De stichteres der „Zusters van de
„Goede Herder", de Zalige Maria
Euphrasia Pelletier.
Maar hoe komt ge -aan zulke oude
„kinderen?"
Moeder Caecilia was een
echte moeder
Dat zal ik u straks vertellen; eerst
zal ik u een verklaring geven omtrent uw
verwondering, die u daarjuist geuit hebt,
dat er namelijk zooveel belangstelling was
by de uitvaart en begrafenis van onze
provinciale Overste: Moeder Caecilia. In
derdaad: die belangstelling heeft ons ge
troffen en getroost; de dood van Moeder
Caecilia, die midden uit haar arbeid is
weggerukt, is voor onze geheele Congre
gatie en vooral voor de Hollandsche pro
vincie en voor ons huis een groot verlies.
In „de Goede Herder" zal Moeder Caecilia
altoos herdacht worden als een teedere
Moeder en tegelijk als een wijze bestuur
ster; een ieder, die haar kende, had eer
bied en sympathie voor haar: zij was een
sterke vrouw, een voorbeeld voor ons al
len; en, zooals dat altijd gaat: nü, na haar
dood zien we nog veel beter in, dat we
God dankbaar moeten zijn, dat Hij zulk
een Overste gaf aan „de goede Herder".
Het wijze systeem van een
wijze vrouw
Daar werd onlangs ook gesproken over
de methode van Moeder Euphrasia, wat
betreft de leiding der verpleegden; welke
is die methode?
Laat mij u eerst zeggen, wie Moeder
Euphrasia was, want allicht weet u dat
niet. De Congregatie van de Zusters van
den Goeden Herder is gesticht door den
H. Joannes Eudes in 1644; ieder huis „toe-
vluchtsoord-refuge" genaamd, stond op
zichzelf zonder onderling verband; vooral
door de tijdsomstandigheden leidde de
Congregatie een kwijnend bestaan, tot in
het jaar 1835 Moeder Euphrasia die in
1933 is zaligverklaard en wier proces van
heiligverklaring te Rome reeds aanhangig
is gemaakt, het Generalaat stichtte, waar
door te Angers in Frankrijk het Moeder
huis kwam en van daaruit werden de ove
rige stichtingen voortaan bereid en alle
nieuwe stichtingen bleven met Angers
verbonden. Van toen af begon de Congre
gatie te bloeien; bij den dood van Moeder
Euphrasia in 1868 telde de Congregatie
reeds meer dan 100 huizen en nu zijn er
ongeveer 330 verdeeld in 35 Provincies
over heel de wereld verspreid; u begrijpt
wel, dat daar in Angershul wat omgaat.
En nu iets over het systeem van Moeder
Euphrasia. De meening van Moeder
Euphrasia was: meisjes moeten onmiddel
lijk geleid worden door vrouwen en waar
't mogelijk en dienstig is, zooals voor onze
verpleegden, door Zusters en wel Slot
zusters, wat voor de poenitenten is een
afzondering van de wereld, een langdurige
retraite noodzakelijk; en zegt nu niet: ja,
maar als zij dan uit het gesticht komen,
hebben ze de wereld niet leeren kennen;
want vóór zij het gesticht binnengekomen
zijn, hebben zij maar al te goed kennis
gemaakt met de wereld, daarom is ons huis
ook niet op de eerste plaats een opvoe
dingsgesticht. Neen, onze kinderen zijn al
opgevoed en helaas verkeerd en moeten
nu langs andere banen geleid worden en
om daartoe te komen moeten zij tot in
keer komen, zooals de Zaligmaker ook
aangeeft van den jongsten der twee zonen,
die een onberaden stap had gezet: in de
eenzaamheid; kwam hij tot betere gedach
ten. Het systeem van Moeder Euphrasia
is: alle verpleegden te samen alleen voor
de oudsten en gebrekkigen een aparte zaal
te samen onder gezag van één leidster
meesteresse der kinderen genaamd
en deze op haar beurt onder de Overste
van het huis. En in die groote communiteit
zijn de kinderen ondergebracht in clubs
van 11 12, en aan het hoofd van de club
of zooals 't genoemd wordt „gezelschap"
staat één van de kinderen, die natuurlijk
een dergelijke post van vertrouwen ver
diend heeft. Zij wordt bijgestaan door een
assistente. Dat hoofd is meestal niet
altijd een consacrée d.w.z. een poeniten-
te, die aangespoord door Gods genade en
daar met medewerkend ieder jaar op het
feest van den Goeden Herder, den 2den
Zondag na Paschen, vrijwillig de belofte
aflegt, dat z(j een jaar zal doorbrengen in
de eenzaamheid en in de boetvaardigheid;
de consacrée draagt een religieus gewaad
een ander dan dat van de Zusters
van „de Goede Herder" zonder evenwel
religieuse geloften te doen. In dat gezel
schap zijn „kinderen" van allerlei leeftijd.
Zoo nu en dan, als 't noodzakelijk of nut
tig blijkt, worden de kinderen van gezel
schap, of van plaats en rangorde in het
gezelschap veranderd.
Weten de poenitenten van elkanders
verleden af?
Als de kinderen in ons huis komen,
krijgen ze een nieuwen naam en wel alleen
voornaam; zij worden dus niet met hun
familienaam aangeduid maar b.v. met Ma
ria, Magda, Gonda, enz., zoodat zij elkan
der verder niet kennen. Zij mogen ook
nooit spreken over het verleden; zou dit
laatste toch gebeuren, dan rust op het
hoofd van het gezelschap de plicht om te
wijzen op de overtreding van den regel
bescheiden en voorzichtig moet deze daar
bij natuurlijk te werk gaan.
Het gesticht is geen tuchthuis
en er zijn geen dwangbuizen!
En zijn de nieuwelingen dan niet
weerspannig?
Weerspannigen houden we niet, die la
ten we gaan, want ons gesticht is geen
luchthuis en werkt niet met dwangbuizen.
Zoo bepaalde ook Moeder Euphrasia. Als
een verpleegde in den beginne eens wat
tegenstribbelt en zich niet wil aanpassen,
wordt er gevraagd wat zij dan wil. Ge
woonlijk is dan het antwoord „niets".
Zoo iemand krijgt dan haar zin en het
gevolg is: na een morgen „niets" gedaan
te hebben als wat pruilen, kiezen ze eieren
voor hun geld en sluiten zich aan bij de
anderen en de orde zit er in.
Meestal staan zij verwonderd: „Is dat
nu die Goede Herder, waarmede ik be
dreigd ben"? Zij ondervinden de belang-
looze liefde der „Moeders", de orde en
tucht en de vriendelijkheid der andere
kinderen, zij genieten van de goede ver
pleging en weten zich al heel gauw aan te
passen. Er komen geen 40 of 30 nieuwelin
gen tegelijk, maar gewoonlijk slechts ééne,
cn onder den indruk van het goede voor
beeld zijn zij al heel gauw gewend en ge
woonlijk vol lof over alles, al voelen zij
natuurlijk het gemis van de vrijheid.
(Wordt vervolgd).
KERKNIEUWS
Z. H. EXC. MGR. A. VAN VELSEN S.J.
Pontificale uitvaart en begrafenis.
Het stoffelijk overschot van Mgr. A. van
Velsen S.J. zal heden van het Sint Igna-
tiuscollege te Amsterdam worden overge
bracht naar de Krijtberg. Hedenavond om
7.30 uur zullen daar de Metten der over
ledenen gezongen worden.
De uitvaartplechtigheden beginnen in de
Krijtberg Zaterdag om 9.30 uur met het
zingen der Lauden. Om 10 uur zal de pon
tificale Requiemmis worden opgedragen
door den Apostolischen Nuntius Z. H. Exc.
Mgr. Paolo Giobbe, titulair-bisschop van
Ptolomais. Na de absoute zal het stoffe
lijk overschot worden overgebracht naar
„Huize Mariendaal" bij Grave,, waar na
aankomst te ongeveer drie uur de begrafe
nis op het kerkhof zal volgen.
PASTOOR P. NIEMAN.
Naar „St. Bavo" meldt heeft de Zeer
eerw. heer Pastoor P. Nieman, sedert 1908
herder der parochie Schoorl, ontslag aan
gevraagd uit de geestelijke bediening.
Z. H. Exc. de Bisschop van Haarlem zal
de volgende week géén audiëntie verleenen.
Wetenschappelijke Berichten
HERSENONTSTEKING ALS GEVOLG
VAN DE KOEPOKINENTING.
Blijft in vele landen in het klein voorkomen
Het Maart-num—>er van de Bulletin of
the International Office of Public Health
bevat een kort overzicht van het nog steeds
overal blijven voorkomen van encephalitis
vaccinatoria, de bekende en gevreesde ver
wikkeling van de koepokinenting, die er
zoozeer toe bijgedragen heeft dat in ons
land deze overigens zoo heilzame kleine
kunstbewerking geen deel meer uitmaakt
van de volkszeden en door de artsenwereld
niet meer spontaan wordt gepropageerd of
voor haar verantwoordelijkheid genomen
wordt.
In 1935 zijn in Duitschland 4 gevallen
voorgekomen op ruim 1 millioen inentin
gen. Ook werden enkele gevallen waarge
nomen van encephalitis, waarin men de mo
gelijkheid van activeering van een tuber
culeuze infectie veronderstelde. In Enge
land heetf men van October 1934 tot Oc
tober 1935 maar één geval van encephali
tis vaccinatoria waargenomen en wel bij
een vrouw van 20 jaar, die overleden is,
terwijl bij de sectie de typische verschijn
selen in de hersenen werden gevonden. Ook
in Amerika heeft men in het financieele
jaar 19341935 slechts één geval gemeld.
In Nederland zijn 4 gevallen ter beoordee
ling aan de bestaande commissie van des
kundigen voorgelegd, die 'in 2 gevallen
twijfel aanwezig achtte en 1 geval onwaar
schijnlijk achtte (dit laatste was eën kind
van 9 maanden, dat de verschijnselen pas
28 dagen na de inenting kreeg). In 1935
werden in ons land intusschen niet meer
dan 17.000 vaccinaties verricht, zoodat de
verhouding tusschen het aantal inentingen
en het aantal encephalitis-gevallen, dat
aangegeven werd (1 5000) ongeveer op
dezelfde hoogte is gebleven als vorige ja
ren. In Zweden kwamen in 1935 twee lich
te gevallen voor, in Zwitserland op 35.000
vaccinaties ook twee. De cijfers wijzen uit,
dat de encephalitisfrequentie in de lan
den, waar voorheen deze verwikkeling het
meest voorkwam dalende is, behalve wel
licht in ons land.