VRIJDAG 3 APRIL 1936
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD - PAG. 11
CORRESPONDENTIE
Anny van Diest, Sassenheim.
Dank voor ontvangen bijdragen! Kos
telijk dien droom! Je ziet, ik heb er dade
lijk werk van gemaakt. Wat zal broer
lachen! Gelukkig dat ie vooruitgaat. Dag
Anny! Groet moeder van me! Ook Cor
en Cis! Voor jou de hand! De versjes worr
den geplaatst. Geluk in de nieuwe woning!
Ik heb geinformeerd naar den brief.
Maar?
Gerrit v. d. Laan, Hoogmade.
Wel, wel Gerrit, wat 'n gezellig briefje
heb jij geschreven! En geloof jij nu wat die
Juffrouw zei! Ja, ik ken haar ook wel?
Maak haar eens van mij veel complimen
ten. Wil jij? De raadsels geef ik vandaag
op. Zie maar eens! Dag Gerrit! Groet va
der en moeder van me. Voor jou de hand!
Johan. Leeftijd heelemaal geen be
zwaar. Er zijn medewerkers en medewerk
sters, die 2 x zoo oud zijn als jij. Zie de
volgende week. Dag Johan! Groet en
hand!
Truus de Haas, Leiden. De
namen van de twee kennisjes zijn geno
teerd. Jij schijnt het altijd even druk te
maken, maar je volgt altijd nog trouw ons
„Hoekje" en vindt het altijd interessant
naar het schijnt. Maak voor Paschen eens
wat moois. Dag Truusje! Groeten thuis!
Hein Straver, Oud-Ade. Zoo,
heeft zusje nog altijd plezier van het inkt-
stel, dat ze jaren terug gewonnen heeft.
En dat mooie versje? "Wanneer zie ik dat
eens! Denk er om: „belofte maakt schuld'.'
Dag Hein!
Irène, Dora en Jo, Amsterdam.
Zooals jullie ziet, heb ik uw bijdrage
dadelijk geplaatst. Wie van U drietjes wil
iets maken voor ons „Paaschnummer"! Wie
het het beste heeft, krijgt een boek van
me! Ik kan me best begrijpen, dat jullie
naar de Paaschvacantie verlangd èn om
weer eens thuis te zijn, èn om voor een
paar weken rust te krijgen na zooveel in
gespannen dagen van 't concours. Dag
Nichtjes! Met hand en groet en dank voor
uw drieën!
Annie v. d. Zwet, Noorden.
Welkom Annie in ons midden! De verjaar
dag is ingeboekt. Voortaan altijd meedoen,
en trouw blijven ons mooie kinderkrant je
lezen. En als je eens goeie zin en lust
hebt, probeer dan eens ook wat te maken.
Misschien is het nog wel een plaatsje
waard. Dag Annie! Groeten thuis! Ook
Lenie mijii dank en groetjes, alsmede Cobi.
Tot later jongens!
Met het oog op de ruimte, zullen we hier
de correspondentie afbreken. De volgende
week gaan we door. Wie nog wat wil ma
ken voor ons Paaschnummer haaste zich!
Iedere brief wordt beantwoord.
Met de hand voor U allen,
Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 3 tot en met 9 April.
3 April Corrie van Dijk, Bergschenhoek,
Oosteindscheweg 29.
3 April: Henk v. d. Bogaard.
3 April: Dora v. d. Weijden, Zuideinde
A 7, Nieuwkoop.
3 April: Dora Kniest, Abspoelweg 5, te
April: Cato en Anna Mooyman, West-
Einde, Zoeterwoude.
April Gerrit van Ham, Rijksstraatweg
191, Wassenaar.
April: Marietje Tuynman, Seringen
straat 65a.
April: Jantje de Groot, Benthuizen.
April: Tonny Rijsbergen, Celebesstr. 43
April: Theo Angevaer, Zevenhoven 194
April: Marie Smit, 4re Groenestr. 63.
April: Bertha Bontje, Langeraar A 23.
April: Leen Onderwater, Zuidbuurt C
35, Zoeterwoude.
April: Kees v. d. Meer, Lindeplein 4,
Noordwijk.
April: Cor Meijer, Haarlemmermeer.
April: Clazien Ammerlaan, Weipoort,
Zoeterwoude.
April: Ria Jagers, Rijpwetering D 164.
April: Annie Habraken, Molenstraat 27
April: Dirk van Niekerk, Rijndijk A
120, Hazerswoude.
April: Lode wijk Creyghton, Hooigr. 46.
April: Jan Bernsen, Breestr. 156.
April: Johan Vorst, P. de la Courtstr. 13
April: Wout van Schouten, IJmuider-
straat 21, Noordwijk Binnen.
April: Herman Habraken, Molenstr. 27.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, of bij het verlaten der
school van deze lijsten wil afgevoerd zien,
schrijve me minstens 14 dagen vóór den
verjaardag.
Ik bedoel namen van schoolgaande kin
deren.
Oom Wim.
EENS ZAL HET UUR SLAAN....?
door Diederik.
De wijzers der klokken
Zij draaien in 't rond,
Ze geven den tijd aan:
„Sta op, morgenstond!"
Heel vroeg in den morgen
Een klein cijfertal;
Maar ik kan niet zeggen
Het „luilakgetal".
Als klok staat op negen,
Wie kent niet dien tijd;
De schoolles begonnen,
Wij werken met vlijt.
In werkplaats, fabrieken,
Ook op het kantoor,
Zegt klok ons: „beginnen"
En tikt rustig door.
Als tijd is gekomen,
Geeft klok ons het sein:
„Gaat eten en rusten",
Na arbeid zoo fijn!
Want rust doet U sterkén,
Het doet je zoo goed;
Uw arbeid verricht gij
Dan weder vol moed.
De wijzers der klokken,
Zij draaien steeds voort;
Het leven gaat verder,
Door véél soms verstoord.
Doch tijd komt steeds dichter....
Tot klok U wijst aan:
„Uw tijd is gekomen
Uw levengedaan1"
O mensch, durf te leven,
Uw leven geen schijn,
Dan zal als het tijd is
Een troost voor U zijn:
Als levensklok ophoudt,
Uw hart niet meer slaat
Het aardsche verlaat gij
Voor.... Hemelsche staat!?
Leveranciers
door Walter.
„O jakkes, alweer de bel", roept het
dienstmeisje wanhopig, maar meteen wipt
ze al naar voren. Want aan 't bellen kan ze
't al hooren, wie het is. Hij laat trouwens
z'n mand altijd met zooveel geraas tegen
de muur vallen, dat ieder gist wie het kan
zijn. „Mörge slager". „Morge juffrouw",
klinkt het joviaal uit den mond van den
frissche, vriendelij-ke kijkenden slagers
jongen, die met een vlugge handbeweging
zyn mandje voorhoudt. Hij ziet er onbe
rispelijk uit in z'n smettelooze, glad ge
streken kiel; z'n oogen kijken vroolijk en
vertrouwelijk, ja, je zou haast zeggen on
schuldig; hij heeft altijd ee.. nieuwtje of
een aardigheid en men kan 't hem aan
zien: 't is het type van een echte wilde jon
gen van de stad. Een jongen, die onbezorgd
en lustig fluitend de drukke straten door
worstelt, die voor ieder een woord heeft,
die 's avonds bioscoop of schouwburg be
zoekt of langs de straten slentert en achter
op auto's of trams hangt, maar die dan
ook de volgende morgen toch weer even
correct gekleed, even stipt op tijd, even
frisch zyn klanten bedient.
Ook nu heef hij blijkbaar weer iets leuks
te vertellen, want de deur blijft nogal lang
open en valt tenslotte traag in het slot
acher het giegelende meisje.
Even later gaat weer de oei over: hard
en doordringend klinkt het door 't heele
huis en door 't zware stampen op de stoep
wordt rrfen ervan op de hoogte gesteld, dat
de melkboer er is.
„Goeie morrege", klinkt het heesch als
de deur open gaat en meteen grist een
ruigbehaarde hand naar de kan.
„Hoeveul mottenétérzijn". En na het
bitse antwoord van het meisje loopt hij
naar z'n bakfiets, die hij angstvallig dicht
bij het trottoir gezet heeft.
't Is een bejaard man met een verschoten
grijs jasje aan. Onder z'n gelapte broek
steken een paar gele klompen. Zijn haren
zijn ongekamd en veel te lang en boven
dien heeft hij de onaangename gewoonte
zijn baardig gezicht regelmatig te vertrek
ken om de vieze pruim op de goede plaats
te houden. Hij loopt met doorgezakte
knieën en als hij de kan aan 't nu zoo
stuursche meisje avergeeft, maakt hij de
nogal afgesleten opmerking, dat 't goed
weer is, ja, een beetje warm wel, maar in
elk geval beter als gisteren. Hij weet nooti
iets anders, nooit iets nieuws, nooit iets
leuks.
Met een korte bitse groet beduidt het
meisje hem, dat ze niets meer af te hande
len heeft en weg strompelt hij. Met een
korte, vinnige slag valt de deur dicht en
als de melkboer goed opgelet had, had hij
misschien opgemerkt, dat hem 't bekende
„standsche" scheldwoord „boer" wordt na
gegeven.
Ja, hij is een boereen buitenman;
hij verraadt zich meteen, als hij op z'n
fiets# stapt, maar er even ras weer afgaat
en hem rakelings langs 't trottoir blijft
voortrijden om zich niet in 't drukke ver
keer te begeven. Wat is hij oneindig veel
anders dan die jongen, die zich zoo gemak
kelijk door 't verkeer heenwerkt.
Die jongen, die onderwijl met een ge
rust hart een sigaret op steekt of vroolijk
fluitend de pas ontvangen bestellingen
noteert. Hij, de stedeling, hij is als het
ware opgegroeid tusschen auto's en andere
voertuigen. En dan daar die man van bui
ten, gewend aan koeien en kippen, die bij
uitzondering een auto heeft ontmoet in
z'n stille dorpjeneen, hij kan daar
niet aan gewennen't bezorgt hem
kippenvelhij is pas opgelucht als hij,
na gedane zaken, kalm trappend z'n huis
gaat opzoeken, rijdend langs eenzame land
wegen.... omringd door water, weiden en
koeien.
U vraagt? -
le lijst. f.
1. Wat is doublé?
2. Wat beteekent architect?
3. Wat is een aubade?
4. Wat beteekent eigenlijk Xantippe?
5. Waar komt annex vandaan?
6. Wat is een axioma?
7. Wat is een balébalé?
8. Wat is een galjoen?
Wij antwoorden.
1. Doublé is geel koper met een laagje
goud overtrokken.
2. Architect is Grieksch beteekent bouw
meester, bouwkundige. Architectuur is
hooge bouwkunst. Architectonisch is vol
gens de regelen der bouwkunst.
3. Aubade is een ochtendhulde met mu
ziek en zang. Serenade is een avondhulde.
4. Xantippe was de vrouw van Socrates.
Het was een booze en plaagzieke vrouw.
Wordt gebruikt voor helleveeg.
5. Annex is latijn, beteekent verbonden.
Annexeeren is bijvoegen, verbinden.
6. Axioma is Grieksch beteekent vaste
grondstelling. Een waarheid, die niet be
wezen hoeft te worden, 2 x 2 is 4.
7. Balé-balé is rustbank (Javaansch).
8. Galjoen is een Spaansch koopvaardij
schip uit de 17e eeuw. Heeft gewoonlijk
drie soms vier masten.
Wie wat te vragen heeft, vrage.
Oom Wim.
Vragen bus-
Vraa g 401. Vader vraagt of de mijn
industrie nog wel veel te beteekenen heeft.
Hier worden veel Belgische en Engelsche
kolen gestookt?
Antw.: Omdat veel Belgische en En
gelsche kolen gebruikt worden in ons eigen
land, zou vader denken, dat de Limburg-
sche mijnen niet veel beteekenen.
Het is waar, de malaise is ook bij ons
groot; groot ook in de Limburgsche mij
nen, maar er werken in de verschillende
mijnen toch altijd nog een kleine 30.000
man. Mij dunkt, dat is toch altijd nog een
respectabel getal. Wil je eens aan vader
zeggen, dat er ruim 19.000 menschen on
dergronds werken en ruim 10.000 boven
gronds en dan toch nog zelfs in de maand
Augustus bijna 1000 millioen ton steenko
len uit de mijnen gehaald werden. Ik sprak
van verschillende mijnen. We hebben:
Staatsmijnen, Dominiale mijnen; Mijnen
Laura en Vereeniging; Oranje Nassaumij-
nen en Mijnen Willem Sophia!
Vraag 402. Ik las in een boek van „Pa
nische schrik", wat is dat?
Antw.: Panische is afgeleid van Pan,
den zoon van Hermes of Zeus, den Griek
sch en veld-, bosch- en herdersgod met
bokspooten en ruige haren, wiens plotse
linge verschijning schrik veroorzaakte.
Vraag 403: Waar komt het woord „kou-
scher" vandaan? Is dat een Joodsch woord?
Antw.: Precies; dit „kouscher" is het
Joodsche kasjeer, kosjeer, kosjer, dat pas
send, geschikt, geoorloofd, rein beteekent.
Wij hooren het in de beteekenis van: dat is
niet in den haak, dat is niet zuiver.
Wie wat te vragen heeft, vrage!
Oom Wim.
Nieuwe raadsels
ingestuurd door Gerrit v. d. Laan.
Raadsel I:
Is het donker, dan verschuilt het zich; is
het licht dan wordt het weer zichtbaar?
Raadsel II:
Is het mooi weer, dan blijft hij thuis.
Regent het, dan gaat ie uit.
Raadsel III:
Het kan verhalen en vertellen,als geen
ander; maar niet praten. Wie is dat?
Raadsel IV:
Wie heeft vier oogen en drie voeten?
Raadsel V:
Zelf is het klein en toch kan het de
grootste dingen in zich bevatten.
Raadsel VI:
Welke lamp gaat niet uit?
Raadsel VII:
Er zijn vijf vogels bij elkaar; twee wor
den er doodgeschoten. Hoeveel blijven er
dan over?
VAN BATAAF TOT RIDDER
door Oom Kees.
XI.
In koortsachtige haast werd alles op het
slot in gereedheid gebracht om den slot
heer te ontvangen. De gunstelingen des
konings kleedden zich in hun kostbaarste
gewaden, terwijl de bedienden en pages de
breede marmeren of zandsteenen gangen
doorijlden van en naar de eetzaal of de
kookplaats. Vanuit deze laatste steeg een
heerlijke geur naar boven op, en de to
renwachter kreeg reeds een voorproef van
wat de tong der edelen zoo straks zou
streelen. Over dit alles waakte de hofmees
ter met strengen blik. Tegelijk maakte
men buiten toebereidselen voor het feest,
dat als welkom voor den verwachte zou
worden gehouden.
Horo zagen de beide jongens thans voor
het eerst in volle wapenrusting, waarbij
het opviel, dat het zwaard, lat hij aan zijn
zijde droeg, de vorm verried van zijn ai-
komst.
Het was een groote Turksche kromsabel.
Dit bevestigde sterk den indruk, die des
mans geheele persoon maakte, n.l. die van
een avonturier, welke reeds de halve we
reld had doorgezworven.
De twee broers waren in htm kwaliteit
van z.g. ijlboden des koning achtergeble
ven in een kamer naast de ridderzaal, van
waaruit zij zoo dadelijk him vorst zouden
tegemoet treden. Zij toch waren voor hem
nog vreemden in den kring zijner hofhou
ding.
Een blik in het rond, deed de twee, die
zich intusschen weer in hun ridderuitrus
tingen hadden gestoken een uitgang ont
dekken naar het binnenhof. Toen zij deze
openden konden ze het geheele terrein
overzien. Dit versterkte hen in de mee
ning dat in deze kamer di ;n morgen het
gesprek was gevoerd, waarvan zij een be
langrijk deel hadden opgevangen. Intus
schen bood deze deur hen een welkome
gelegenheid om van verre de komst van
den koning te zien en dus niets van het
schouwspel te missen. Tegelijkertijd was
de hoofdingang van de ridderzaal geopend
en Horo, de huisbewaarder spoedde zich,
omringd van edelen in volle wapenrusting,
naar de brug over de slotgracht, die bin
nen en buitenhof onderling verbond. Aan
beide zijden van deze brug stonden de
boogschutters van het kasteel met gespan
nen boog opgesteld. Deze lieden droegen
geen harnas, doch slechts een ronde ijze
ren helm, vanwaar een uit stalen schakels
bestaande halsbedekking tot over de schou
ders afhing. Zij waren verder gekleed in
een wambuis zonder mouwen, waarvan de
rechterhelft uit rood, de linkerhelft uit
zwart fluweel bestond. Om de bloote ar
men droegen ze stalen banden op twee
plaatsen n.l. de pols en de bovenarm. Deze
mannen waren zonder uitzondering zeer
gespierd, wat hun geweldige biceps ten
volle demonstreerden. De nauw om de
o^nan sluitende broek, overgaande in de
grijze, puntige, fluweelen schoenen, en een
teenen-gevlochten pijlkoker aan hun zijde,
voltooide hun uitrusting.
Een aantal der reeds vroeger beschre
ven lansknechten hadden hun paarden in
den steek gelaten en namen met gevelde
lans plaats op het buitenhof, juist' tegen
over de bovengenoemde brug en de poort,
een smal pad vrijlatend. De overige rui
ters stormden de poort uit en de brug over,
de komenden tegemoet.
Ten tweeden male klonk de trompet van
den toren, thans beantwoord met een luid
krijgsgeschreeuw. Het volgend oogenblik
stormden een tweehonderdtal ruiter op
hun prachtige rossen voorbij, het slotplein
op-
De vorsten, de zoo juist uitgereden krij
gers solden zich aan beide zijden van den
ingang naar de ridderzaal, naast de gun
stelingen des konings op. De overigen, een
vijftigtal edelen, stonden in vollen ren een
oogenblik pal, om in het volgend moment
een spiegelgevecht uit te voeren, waarbij
de mengeling van kleuren een onvergete
lijk schouwspel bood. Een bazuingeschal
deed hen plotseling weer het fraaie spel
staken, en onbewegelijk bleven de brie-
schende en dampende dieren staan aan
weerszijden van het groote plein, aldus de
nog open ruimte op het binnenhof tusschen
de boogschutters en de bereden krijgs
knechten aanvullend.
Een kort bevel, de bogen daalden, de
lansen zakten op den grond, de opperva-
zal snelde naar het bordes, en onder adem
loos zwijgen reed de herculische figuur
van koning Karei de Groote het plein op,
onmiddellijk gevolgd door de lansknech
ten van het buitenhof.
(Wordt vervolgd).
Raadsel VIII:
Het heeft oogen en kan niet zien;
het heeft een mond en kan niet spreken;
het heeft ooren en kan niet hooren;
het heeft een neus en kan niet ruiken;
het heeft handen en kan niet grijpen;
het hoofd voeten en kan niet loopen.
Wie ben ik?
De oplossingen niet insturen. Deze
geeft Gerrit de volgende week zelf.
DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS
van verleden week waren:
Opl. I.: Beilen bel ei el vel.
Opl. II: Reims r pen Reims
oma s.
Opl. Ill: Orleans o urk salak
Orleans plaat Ina s
OpL IV: Sneek s Ina Sneek
pen k.
Voor de kleinen.
Opl. I: XII.
Opl. II:'O
Opl. III: 50 meer.
Opl. IV: 4 pooten.