„DE LEIDSCHE COURANT" ENTENUMMER VAN DONDERDAG 19 MAART 1936 1Ste PAGINA &3 §31 'fê&ue <*i pf KftT e/V D£ U€NT£ lx De maand waarin het lente wordt, In naam alleen misschien, Die maand kan men uit velerlei Gezichtspunten bezien. A. zegt: de winter is voorbij Met al zijn koude tooi, Nu komt de lente en nu wordt Het heele land weer mooi. B., meer een practisch man, die mist Dat dichterlijk geluid; Hij zegt: het is niet meer zoo koud, Ik laat mijn bortrok uit. En C., die van goed eten houdt, Zegt: 't wordt weer lente, dus Wij krijgen versche groenten weer Inplaats van uit de bus. D. bergt zijn winterjas al jp, Die werd toch al zoo kaal, Vooral als er de zon op schijnt, Dan zie -je 't heelemaaL Ik zie die lieve lentemaand Eens anders, Tc zie.... de kat, Of feit'lijk echter zie ik niets Ik hoor alleen maar wat. Ik geloof, dat de lentemaand altijd de maand van de poesen is geweest. De len temaand is de historische, de klassieke poesenmaand. Dat moet wel. Als men goed zou zoeken, zou er bij een anderen Latijn- schen classicus wel iets over te vinden zijn. Wij behoeven echter niet zoo ver terug te gaan. Wel ver, heel veel terug in de his torie misschien, maar plaatselijk niet zoo ver weg. Wij, die hier in deze streken wonen, verkeeren in de gelukkige omstan digheid, dat wij de bakermat der katten bijna met den vinger kunnen aanwijzen. Dat moet natuurlijk Katwijk zijn geweest. Misschien zullen de lieden uit Katerveer het recht, de bakermat der poesen te zijn, ook voor zich opeischen met het argument dat eerst de man en daarna pas de vrouw geschapen is, maar dat argument wijzen de Kattekers, en wij met hen, natuurlijk van de hand. Nademaal Katwijk een roemruchter en zeer veel verder nawijsbaar verleden heeft dan Katerveer en er ten opzichte van Katwijk het eerst van. deze dieren gespro ken werd, kan alleen aan Katwijk dit eerst geboorterecht worden toegekend. Om dit uitvoeriger te bewijzen, zou ik de oorsprong van andere woorden moeten nagaan en wel in verband met den naam Katwijk, ik bedoel woorden ais katvisch, katoen, katrol en katzwijm. Waar wij het hier echter over de katten hebben in ver band met de lente en niet in verband met hun afstamming moet ik, zij het met een bezwaard hart, van dit onderwerp afstap pen. Ik sta er echter met mijn naam borg voor en ik verzoek u dus allen dat te ge- looven, dat Katwijk als de oorsprong der katten moet worden genoemd. Hierover zijn trouwens alle geleerden het eens. Welnu, de kat ik houd mij aan het spraakgebruik, welk dit dier kat doet heeten of het een daime is of een heer de kat, zeg ik, schijnt een bijzondere voor liefde te hebben voor de lente. Of de lente voor de kat, ik laat dit in het mid den. Feit is dat de lente ons niet alleen ver blijdt met zonneschijn negen dagen in deze maand zooals de traditie wil maar ook met nachtelijke concerten. Ik stel dus vast, dat de kat weet, dat de lente gekomen is. Dan komt zij zachtjes uit haar mand In 't diepste van den nacht, Door niemand wordt zij uitgedaan Door niemand thuis gebracht. In 't donker vindt z* haar eigen weg, Z' is daarin zeer bekwaam, Z' ontvlucht het huis via de goot En door het zolderraam. Wel blijft zij in de buurt van 't huis, Omdat naar haar concert, Door niemand, ging zij verder weg Des nachts geluisterd werd. Zij kiest haar plaats dus op de schuur Zoodat geen mensch haar ziet, En zingt in 't diepste van den nacht Haar klagend kattelied. Ik heb langen tijd een buurman gehad, voor wien de maand Maart de vreeselijk- ste van alle maanden was. Die kattencon certen irriteeren hem, die maakten hem gek. Geen nacht sliep hij dan. En het gekste was, dat er altijd een kat te vinden was, die hem op een concert onthaalde. Hij had geen kat en ik ook niet ik houd niet van die beesten, omdat ze altijd op je bed springen en er niet eens vanaf gaan als zulks toch beslist noodzakelijk moet worden genoemd maar toch zat er altijd secuur iederen nacht op het schut tinkje tusschen zijn tuin en mijn tuin een kat te concerteeren. Ik hoorde dat niet altijd, ik sliep den slaap des onschuldigen, maar ik wist 's morgens altijd of de kat er geweest was of niet. Had zij haar ge wone nachtelijke uitvoering gegeven, dan lag er altijd ongeveer de volgende in ventaris in mijn tuin: drie paar schoenen, een wekker, een voetenbankje, een laar zentrekker, zeventien kleerenhangers, een nachtspiegel (van ijzer) en soms ook een zeepbakje met deksel, een kammenbakje en eens zelfs een lampetkan (in scherven). Naar ik later vernomen heb, heeft hij nu een vaste waschtafeL Ik moet echter eerlijkheidshalve toege ven, dat een kattenconcert voor muzikale ooren een helsche marteling is en het moet dan ook onbegrijpelijk worden ge- aoht, dat een kat zooveel instrumenten kan bespelen. Stel IJ voor een uitvoering van een or- chest in de volgende samenstelling: Een violist, die nog maar pas Twee lessen heeft gehad, Een kind, dat bang voor water is, Al gillend in het ->ad. Wat storing in de radio, Die kucht en kraakt en gilt Een varken van driehonderd pond, Dat weet: ik wordt gevild. Neem daarbij een harmonica, Op zeven plaatsen lek, Dat samen maakt een maartsch concert In 't tuintje op het hek. Als U nu weet, dat mijn buurman de groote trom speelde in de muziekmaat schappij „De ware Vrienden", dewelke de eerste prijs in de eere-afdeeling heeft be haald op het fanfare concours, dan zult ge begrijpen welk een marteling dit voor hem moet zijn geweest. Denk dan bovendien nog eens aan het vooruitzicht, dat het volgende jaar Maart het orchest in versterkte samenstel ling, versterkt nl. met zes kinderen, zal optreden en U zult het mijn buurman ver geven, dat hij op een avond in Maart juist op den dag, dat de lente begonnen was met een kater in thuis kwam en den volgenden morgen katterig opstond. Toch is de poes een vriend'lijk dier, Vooral op Oma's schoot, Soms is zij onbegrijp'lijk taai En leeft nog na haar dood. Dan zit je aan een fijnen disch Waarvan je heerlijk eet, Dan komt opeens de poes weer t'rug, Die.... hazenpeper heet. Maar ondanks 't wonderlijk concert, Ondanks het Maartsch geluid Ondanks de luiheid van de poes Zij moet en gaat niet uit. Ondanks de muizen in het huis, Die zij maar stil laat gaan, Prijs ik dat dier, zij kondigt toch De nieuwe lente aan. TROUBADOUR. VOORJAAR LANGS DE WATERKANT. We houden allemaal van lente en zomer en alles wat dan leeft, groeit en bloeit, heeft een plaatsje in ons hart. Bloemen met haar kleuren en vormen trekken ieders aandacht en we zouden ons moeilijk kun nen thuis voelen op een wereld zonder bloemen. Bloemen hebben ons zoo iets te zeggen, ze geven fleur en blijde stemming aan ons leven. Ik heb eens gewoond aan de boorden van een Zuidhollandsch riviertje. Mijn roeiboot kon mij bijna overal heen brengen: langs de oever met weiden en elzeboschjes, afge wisseld door boerenerven, gescheiden door zijslooten, tochten en dijken en langs de begroeide wallekant op de andere oever, waar het jaagpad in de schaduw van wil gen en peppels lag. Veel genoegen heb ik daar beleefd van de flora van den water kant. Als dan de voorjaarsweiden begonnen te groenen, nieuw riet als groene pijlen om hoog schoot, als er jonge bladerlinten spro ten uit de wirwar van halfvergane lisch- en kalmoesplaniten, pijl- en pijpekruid, dan waren daar langs de waterkant en in de elzeboschjes de dotterbloemen met him gouden utilen reeds op hun post, reeds voordat de groene jonge bladeren flonker den in het zonlicht. De lentehemel werd in het breede watervlak weerkaatst. Wanneer je dan langs de oevers, waar het water doorzichtig is, naar beneden tuurde, zag je stekelbaarsjes, roodgevinde vorentjes en dieper de zilver glanzende brasems zich wentelen. Soms schoot de roodgouden ruischvoren als een vuurpijl door het wa ter. Alles veel mooier dan een aquarium je te zien kan geven. Doch je zag dan te vens de nog opgerolde bladschijven der plompen in aantocht naast de omhoogschie- tende biezen. Een paar maanden geleden nog, toen we op dit riviertje schaatsen re den, sliepen die wortelstokken nog in het bodemslij k en nu zenden ze hun ronde bla deren uit, welke plat op het water zullen komen te liggen met een vele meters lange rolronde stengel aan de bodem verankerd. Daartusschen zullen tegen den zomer, ook op zulke stengels de bloemknoppen der plompen boven het water verschijnen. Ons waterland is rijk aan bloemen. Door alle seizoenen heen is er wat te vinden, kattestaart en zwanebloem, leeuwklauw en watermunt, alles wat langs en in het water thuishoort, doch het mooiste van alles zijn de gele plompen en de witte waterlelies. Gesloten of onder water teruggebogen lig gen ze des nachts, maar zoodra de zon schijnt lijken ze op het water te drijven, de kleine, gele plomp roosjes en de groote witte waterlelies. De buitenste bloemblade ren zijn zacht-rose gekleurd en om de hel dergele meeldraden ontvouwen de zuiver - witte bladeren zich in het zonlicht. Zoo lig gen ze stil in het licht, deze kinderen van de zon. Eerst in Juni zal hun bloeitijd aan breken, welke dan heel den zomer duurt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1936 | | pagina 13