VRIJDAG 28 FEBRUARI 1936
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD - PAG. 15
CORRESPONDENTIE.
Joop v. d. Ploeg, Leiden. Wel
kom Joop! Jij bent een flinke vent! En Ik
had ook gehoopt je een prijsje te kunnen
sturen, maarvoor deze keer was het
mis. Een volgende keer beter! Groet va
der en moeder van me! Dag Neefje!
Mijndrie Nichtjes van de
Kweekschool, Amsterdam.
Ik was heel blij jullie drietjes te zien! En
ik vind het alleen jammer, dat Vrouwe
Fortuna geen van uw drieën met haar
too verstaf heeft getroffen. Volhouden!
Een volgenden keer! Dan....? De bijdra
gen in dank ontvangen. Zie vandaag of
volgende week! Hou mij aanbevolen voor
bijdragen van dit slag. Voor jullie drieën
de hand! Ik wensch u ten slotte veel suc
ces bij de studie! Hoor ik nog eens wat?
Nelly Koks, Warmond, Dorps
straat 314 b. Zoo Nelly ,is dit de
eerste keer, dat je meedoet! Voortaan moet
je altijd van de partij zijn en goed- ons
„Hoekje" volgen. En dan ook later eens
probeeren aan een verhaaltje of een vers
je! Maar dan ben je groot al! Dag Nelly!
Groeten aan vader en moeder en de drie
zusjes!
Plonia Kortekaas, Oude
Wetering. Als we niet zoo ver
van onzen wedstrijd af waren, liet ik jouw
leuk versje nog plaatsen. Nu zullen we het
bewaren! Dag Pleuntje! Ik wensch je bij
den volgenden wedstrijd meer succes!
Treesje v. d. Geest, Oegst-
geest. Wat een leuk versje heb jij
gemaakt! Dat is voor een kind van 7 jaar
prachtig. En al heeft moedertje of een
ouder zusje een handje geholpen: het
doet er niet toe; het is mooi en een plaats
waard. Hoort allen eens, wat Treesje dicht
van:
DE SCHOOL.
Wil je wat weten
Dan moet je leeren,
Naar school toe gaan
Dag-in-dag-uit.
Letters lezen, woordjes spellen
En niet 't eene oor in,
En 't and're oor uit!
„Je mag niet babblen"
Zegt de juffrouw,
Want dan let je
Zeer slecht op.
En krijg je een beurt
Dan kan je 't niet zeggen,
En dan heb je
Pas een groote strop.
Mondje dicht
Is dus de regel,
Opgelet steeds
In de klas
Oogen en ooren
Steeds open houden,
Maar nooit klikken
Zoo zeg ikke!
Corrle Wansinck, Noorden B.
83. Hoe graag had ik voldaan aan de
twee laatste regels van jouw oplossingen
op rijm. Je schrijft:
„En Oom Wim, wees nu zoo goed,
„En stuur mij een prijs met spoed."
Toch volhouden! Als ik niet de oplos
singen op rijm reeds geplaatst had, had
ik jouw vers een beurt gegeven. Dag
Corretje! Groet je ouders van me!
Dirk v. d. Meer, Zoeterwoude.
Zeker was je teekening welkom Dirk!
En zooals je zag, zijn er heel wat Neefjes
en Nichtjes geweest, die hun krachten
beproefd hebben aan een mooie teekening
of aan een andere bijdrage! Groet vader
en moeder en de broertjes en zusjes van
me! Voor jou de hand!
Betsy v. d. Geest, Warmond.
Ik vind jouw versje zoo leuk, dat ik er
een klein plaatsje voor inruim. Daar is
Betsy en vertelt jullie eens, hoe zij denkt
of beter „gedacht heeft", over de gegeven
raadsels.
DE RAADSELS.
Wie zou geen kansje wagen?
Een kans, die niets ons kost,
Dan eens ernstig na te denken;
Dus raadsels opgelost!
Want laat je uw hersens rusten,
Dan roest uw kennis vast,
Want wil je geld verdienen,
Het rolt zoo niet in „kast".
Eilanden kan je vinden
Al liggen ze uit elkaar,
En met wat zouten vloeistof,
Maak je 't eten klaar.
En als men wind zal zaaien,
Dan komt er storm op af,
En nu wil ik maar hopen,
Dat mijn groep me 'n prijsje gaf.
Hennie Kriek, Leiden. Wel
Hennie! Wat hoor ik me daar? Nooit mee
gedaan en nooit een briefje geschreven!
Hoe komt dat zoo! Een flinke vent doet
altijd mee en wint ie niks, dan doet hij
toch mee! Zoo hoort het! Je teekening was
heel goed en een prijs verdiende je dub
bel! Dag Hennie! Groet je ouders van me!
Hierbij zullen we het laten. Tot de vol
gende week! Dan zal ik ook de lijst geven
van allen, die een „bedankje" instuurden
voor den ontvangen prijs.
Met de hand voor U allen,
Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 28 Febr.- tot en met 5 Maart.
28 Febr. Beppie Ouwerkerk, Kolfmakers-
steeg 5, Leiden.
29 Febr.: Toosje v. d. Steen, Heerengr. 52
1 Maart: Johanna Otto v. d. Duynstraat 12
Langeraar (Ter-Aar).
1 Maart: Joseph Soupart, H. Rijndijk 45.
1 Maart: Rie van Paassen, Leidscheweg
183, Voorschoten.
1 Maart: Piep Diaseldorp, B 295 H'made.
2 Maart: Mientje van Diemen, Weipoort
B 95, Zoeterwoude.
2 Maart: David Meijer, Haarl.meer.
2 Maart: Pop van Noort, Hoogewoerd 122
2 Maart: André Bont, Rijpwetering D 50
3 Maart: Bertha Jansen, Langegr. 115.
3 Maart: Jozef Staats, Hoogl. Kerkgr. 3.
3 Maart: Gerard Zwetsloot, Ketelboeter-
steeg 3.
3 Maart Jo Borst, Rijpwetering D 50.
3 Maart: Fientje Niervoort, Mariën Poel
straat 3.
3 Maart: Theo Fles, Hooigracht 24.
3 Maart: Reindert Pollmann, W. Singel 74
3 Maart: Adriaan van Tongeren, Heeren-
weg 46a, Warmond.
3 Maart: Cornelia v. d. Ploeg, Hoog-
made B 315.
3 Maart: Bram van Soest, St. Jacobsgr. 1
4 Maart: Sisca Teleng, Alexanderstr. 35.
4 Maart: Bertha Jansen, Langegr. 135.
4 Maart: Stien van Meijgaarden, Limb.
v. Stierumstraat 25.
4 Maart: Nico v. d. Akker, Oosteinde 232,
Stomp wijk.
4 Maart: Wim van Noort, Bijdorpstraat
33, Voorschoten.
4 Maart: Theo Zoet, Oude Wetering.
4 Maart: Janny Wegman (Schip), Hee
rengracht.
4 Maart: Sisca en Lida, Hilgersom, Voor
straat 45, Voorschoten.
5 Maart: Janny v. d. Bosch, Meerlaan 5,
Stomp wijk.
5 Maart: Cor Meijer, Haarlemmermeer.
5 Maart: Marietje de Jong, A 89, Ha-
zerswoude Groenendijk.
5 Maart: Jo van Kampen, 's Gravendam-
scheweg 77, Voorhout.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen zien of wil afvoeren, schrijve
me minstens 14 dagen vóór den verjaar
dag.
Oom Wim.
DIT WETEN WE ALLEMAAL!
door Diederik.
De aarde, zij draait,
Het haantje, dat kraait:
Dit weten wij allen.
De zon schenkt ons licht,
De krant, zij bericht
Van roofovervallen.
Een paard heeft een kop,
Een berg heeft een top,
De zee is vol water;
Een boom heeft een kruin,
En petten staan schuin,
Een poes is geen kater.
Van graan bakt men brood,
Het schip is in nood,
Op school moet je leeren.
De koe geeft ons melk,
Een bloem heeft een kelk,
In Artis zijn beren.
De zeilen staan bol,
Wie houdt niet van lol?
De vogeltjes zingen.
Zij leggen in Mei
In nesten een ei;
En kikkers die springen.
Een huis heeft een nok,
Een klap met een stok,
De dief pakt zijn biezen.
Een mier is niet groot,
Een vloo maakt men dood,
Geld kan men verliezen.
De tijd gaat zeer snel,
De trom heeft een vel,
Eet versche kadetjes;
U leest in de krant
Van mij, o wat 'n schand'
Nu „Onzin-coupletjes!"
MIJN IDEALEN
door Curly pate.
Vliegenierslagerof politie
agentja, dat wilde ik worden. Niet
alle drie tegelijknee, ik moest er één
van kiezen, en dat was juist de moeilijk
heid.... welke zou 't zjjn, welk zou het
winnen?
's Morgens had meestal de slager nog al
wat kans, vooral omdat ik dan verschillen
de slagersjongens in vliegende vaart te
gen kwam, terwijl ik langzaam noar school
drentelde, om by deze meester te leeren
rekenen en bij die lezen (waar ik een vree-
selijke hekel aan had) en dan zoo'n sla
gerheerlijk toch zeker!de heele
dag fietsen, sigaretten rooken, 't hoogste
lied uitfluitenmet levensgevaar zich
door het drukke verkeer werken.... o ja,
dan was het voor mij zeker: ik werd sla
ger.
Maar als 't dan tegen den middag be
gon te loopen, kreeg ook de vliegenier een
kansje en ook de politie-agent probeerde
de slager van z'n sterke stellingen te ver
drijven, wat hem meestal naar behooren
afging, alhoewel de strijd ook wel eens
onbeslist bleef.
Maar toch, als bijv. een politieagent een
al te wilde slagersjongen aanhield, had
zijn beroep minstens een paar uren tijd om
op z'n lauweren te rusten. Dan zag ik me
zelf al loopen, met een vorschende blik de
straat doorkijkend, rustig mijn weg ne
mend, waarlangs ik maar wilde, terwijl ik
me al voornam, telkens, als ik kleine
jongens tegen kwam, naar m'n sabel of
m'n „bonnenboekje" te grijpen, en dan,
als ze voorbij waren, rustig te lachen om
him bange gezichten.... ja hoor, ik zou
de schrik er wel in krijgen.... En dan
dit was vooral 't geval in de tijd van 3
October o, wat moest dat heerlijk zijn.
de Breestraat zwart van de menschen: daar
klinkt tromgeroffel en de optocht is op
komst. Daar komen acht agenten te paard
en maken de baan vrij. O, wat een heer
lijk gevoel moet men wel niet hebben....
hoog op zoo'n paard, terwijl, als je het een
beetje onregelmatig laat loopen, de men
schen op zij gaan voor die agenten
voor die andere mannen en voor mij. En
achter die mannen komen weer agenten
en, als de optocht voorbij is, weer anderen.
Daarachter loopt een groote massa volk,
maar allen blijven op een behoorlijke af
standvoor die paar mannen.
Maar toch waren er wel een paar din
gen, die een schaduw wierpen op al dat
moois. Als ik bijv. zoo 's avonds voor het
raam zat, met m'n neus plat tegen de ruit
gedrukt, en keek naar de straat, waar de
regen bij stroomen neerplaste en ik zag
toevallig een politieagent z'n dagelijksche
ronde doen, dan werd 't me wel eens
bang om 't hart en begon mijn voorliefde
voor 't dienaarschap van de bekende heilige
wel wat verminderen. O, als ik toch later
ook zoo eens moest loopen: zoo maar, zon
der parapluie en dan mocht je nog niet
eens vlug loopen ook.
Op zulke oogenblikken vooral was het
de vliegenier, die vooral gelegenheid kreeg
om z'n kans waar te nemen en zich on
weerstaanbaar bij mij opdrong. Dat moest
toch wel heerlijk zijn, rustig boven de
wolken, die dapper afregenen, te zweven
en er niets van te merkenZelf de
gordijntjes neerlaten voor de scherpe zon
en daar beneden: één modderpoel. En als
dan de meester van aardrijkskunde ver
telde van Van den Hoop en Geysendorfer,
hoe zij hun eerste vlucht naar Indië maak
ten,.... ja, dan gloeide m'n hart van trots
en, ik zag 't al in de kranten staan: piloot
Curly pate een non-stopvlucht rond de
wereld, met foto's met levensbeschrijving
en heldenfeiten. Ja, zulke feiten waren
echt voor mij weggelegd en 't stond dan
op zulke momenten vast dat dit m'n roe
ping was.
Maar.... meester vertelde ook wel eens
van groote vliegongelukken en dan werd
de geestdrift wel wat bekoeld. Stel je
voor, dat ik daar lag tusschen de brokstuk
ken van een vliegtuig, terwijl moeder thuis
in angstige spanning wachtte, net als nu.
wanneer ik school moest blijven en over
tijd thuis kwam.
En zoo bleef ik langen tijd in tweestrijd,
of liever misschien in driestrijd: slager....
vliegenier.... of politie-agent.
(Wordt vervolgd.)
VACANTIE-HERINNERINGEN
door Jo Wokke.
Rrrrring.
Halloooo! met Greetje Stam.
„Je spreekt met Jo, goeie morgen Greet,
heb je goed geslapen? Ik niet hoor. Ik
heb vannacht op de divan geslapen en ben
er twee maal afgerold. Zoo iets is niets
voor mij. Maar zeg Greet, wü je me hel
pen uitzoeken van 'n cadeautje? Ja, kom
dan om 11 uur, dan kunnen we daarna
nog 'n stukje fietsen. Neem a. u. b. die
fietsniet mee met dat verticale zadel,
want ik ben niet van plan, Je mijne weer
aan jou te geven, om je te verlossen." „Ja,
dat is goed."
„Tot straks dan! Bonjour."
U moet weten, de vorige dag was ik ook
met Greetje gaan fietsen, naar Zand voort
enz., en toen was haar zadel onderweg
plotseling van 'n horizontale stand over
gegaan in 'n verticale. Je moest je aan t
stuur vastklampen, wilde je er niet afglij
den. Dat werd 'n pijnlijke historie, want
we waren een huur van huis af, en daar
om ruilden we zoo af en toe eens van
fiets.
't Liep tegen elf uur, en ik was kant
en klaar. Voor tijdverdrijf besloot ik maar
eens 'n kijkje te gaan nemen in de ban
ketbakkerij. Ik had 's morgens zooiets ge
hoord van een bestelling van mokka-staaf
jes, en die vind ik om te watertanden.
Joop en Freek, twee leerlingen, zongen
geloof ik, 'n tweestemmig lied, terwijl Joop
slagroomgebakjes afwerkte, maar daar hij
nog al knoeierig is aangelegd, mislukte er
één. Aan de eene kant was het gebakje
veel te zwaar, zoodat het omkantelde. De
baas was gelukkig niet thuis, en daarom
gaf hij hem maar aan mij.
Midden in m'n smulpartij werd ik weg
geroepen, want Greetje was gearriveerd.
„Zeg Jo, kan ik hier even m'n fiets op
pompen? Hij heeft de geest gegeven." „Ja,
hoor, vraag het maar aan Joop".
„Wie is dat". „O, die jongen met het
blauwe en bruine oog, misschien krijg je
nog wat van hem." Even later kwam Greet
terug met haar handen triomfantelijk om
hoog. Ze omknelden nl.l een hoeveelheid
aangebrande amandelen, die we zuster
lijk deelden.
Ze liet de fiets by ons staan, en arm in
arm gingen we op weg. De weg voerde
over de groote markt, 't Was er 'n drukte
van belang. Zullen we er dwars doorheen
gaan?" En de daad bij 't woord voegend
liepen we langs heele rijen kramen, met
bonte uitstallingiin, tot we opeens niet
verder konden. Er stond 'n menigte man
nen om een verkooper, en wy, nieuwsgie
rig, drongen ons er door, en toen we vlak
voor z'n uitstallingen stonden, zagen we,
dat hij alle mogelijke rommel voor schee-
ren verkocht. De eigenaar stond z'n waar
aan te prijzen, terwijl hij z'n halve aange
zicht met een scheerkwast inzeepte.
„Mannen, als ge last hebt van schrij
nende pijnen, schrale huid, puistjes enz.,
gebruikt dan Colgate", en dan noemde hij
nog een heele litanie van verschillende
pijnen, die door zijn Colgate zouden gene
zen.
Wij gingen weer verder, na ons eerst
tusschen de mensohenmassa gewrongen te
hebben.
Eindelijk waren we bij de laatste kraam.
„Waar wou je eigenlijk naar toe?" zei
Greet. Ik moet iets huishoudelijks koopen.
„We zullen wel uitzoeken hoor, ik zal je
wel helpen." Kom maar en zoo stapten
ze den winkel binnen.
Het eerste dat we zagen was een
heele uitstalling van potten en pannen,
emmers enz.
Ik kan toch niet met 'n paar pannen ko
men aanzeilen, of met borstels en stofdoe
ken. Dat doe ik niet hoor!"
Nog verder zagen we een porselein-af-
deeling maar het waren bijna alleen groo
te serviezen. Ineens viel m'n oog op een
paar allerliefste fruitschalen. Dat zou 'n
leuk cadeautje zijn, dacht ik direct. Ik
keew eens naar den prijs, en die viel nogal
mee. Over de klëur waren we het gauw
eens: crème met een blauwe bloem er in.
Er was een pak van m'n hart, toen ik,
beladen met m'n fruitschaal weer op straat
stond. Voordat we huiswaarts gingen, heb
ben we ons getracteerd op ijs, met slag
room in 'n gezellige ijssalon.
M'n nichtje was heel blij met het ca
deautje. Zoolang ik nog bij haar was prijk
te het op het dressoir, en als ik het nu nog
eens zie denk ik altijd aan die gezellige
morgen terug.
Een 10 voor rekenen!
Robbie, hoe dikwijls heb ik je al ge
zegd, dat je niet op die muur mag klau
teren?
Elfmaal,
VAN BATAAF TOT RIDDER
door Oom Kees.
VI.
Hierop gingen de beide vizieren van de
laatst gekomenen omhoog en de beide van
Velzen's wisselden een blik van verstand
houding. Jan wilde de beleefdheid van
den man voor hem volgen, doch een in
wendige stem zeide hem, zich voor deze
vreemdeling in acht te nemen. Weer keek
hij zijn broer aan; en met al de bravour,
waarmede hij maar mogelijk liegen kon,
klonk het:
„Vergun mij, edelste aller ridders, mij u
voor te stellen. Mijn naam is Graaf van
Galen, ridder tot Heemskerck, opperkoe-
rier van graaf Rudolph van Vianen. Deze
hier is mijn vriend en geleider hertog
Frank, van Gorcum, de stad aan de bree-
de rivier in het Zuiden."
,Door deze verzinsels, alsmede door het
potsierlijk-deftige gezicht, dat onder de
helm zichtbaar was, moest Gijsbrecht zich
inhouden om niet in lachen uit te bar
sten.
Toen dan ook Elegast met kennersblik
de beide prachtige rijdieren bekeek, sloeg
hij dadelijk zijn vizier neer en haalde het
pas weer op toen de vreemdelingx
f,Waarheen gaat gij, heeren?"
Gijsbrecht wilde ontwijkend antwoorden.
Hij voelde een onbestemd wantrouwen in
zich opkomen voor den scherpen blik van
de zwarte gestalte. Jan, minder bedacht
zaam, was hem echter reeds voor, en
vroeg op zijn beurt: „Wenscht gij ons te
vergezeillen? Waar is dan uw paard?"
„Mijn trouwe metgezel staat gezadeld
op enkele passen afstands. Als gij naar No-
vio Magum gaat, zult gij mij wel willen
toestaan, mede te rijden tot onder de wal
len der stad. Daar gaan onze wegen we
derom uiteen."
Het scheen niet tot de man door te drin
gen, dat hij zich in het hol van de leeuw
waagde, daar hij tot uit de woorden van de
twee broers, had moeten opmaken, dat
men op het Falkhoff van zijn nabijheid
op de hoogte was en het doel van zijn
komst geheel anders uitlegde.
Had Jan hem immers niet dadelijk her
kend, en bij den naam genoemd, dien hij
zichzelf in zijn dreigbrieven naar het hof
had gegeven?
Doch iets anders was oorzaak van zijn
openhartigheid. Elegast was genoeg men
schen kenner om op te merken, dat hij een
gunstigen indruk had gemaakt op heer
v. Galen tot Heemskerck, en van zijn kant
voelde hij eveneens sympathie in zich op
komen voor den moedigen jongen ridder
met het open eerlijke gelaat. Deze was
dan ook wel in staat, ieder voor zich in te
nemen, zooals hij voortreed tusschen de
beide anderen, en het duurde niet lang of
er ontspon zich tusschen de beide mannen
een geanimeerd gesprek, dat allengs
vriendschappelijker werd. Jan dacht er
niet aan den man een kwaad hart toe te
dragen en vertelde onbevangen het doel
van him tocht, ondanks het waarschu
wend kuchen van zijn ouderen ondervin
ding rijkere broer.
Elegast voelde een wonderlijke behoefte
in zich om zijn hart eens uit te storten en
hij vertelde van den vermeenden moord op
zijn vader, de dood zijner moeder, den eed
dien hij gezworen had en het doel van zijn
tocht naar het Noorden. Jan hoorde dit
alles met gemengde gevoelens aan, doch
instede van wrok voelde hij een ware
vriendschap opkomen voor den man, die
zijn ouders zoo lief had gehad, zooals hij
zelf dat altijd had gedaan. Hij voelde in-
tuitief dat deze verdwaalde ziel zijn hulp
van noode had.
De wraakgedachten, waarmede de jonge
krijgsman echter rondreed, konden niet
vereenigd worden met de rondborstigheid
en vergevingsgezindheid van een christen
edelman en Jan aarzelde dan ook niet, dit
zijn nieuwe kennis onomwonden te ver
klaren. Daarop verzonk deze in gepeins,
terwijl zij zwijgend voortreden tot in de
nabijheid der stad. Toen gebeurde er plot
seling iets, wat de vriendschap tusschen
de beide mannen bezegelde.
Gijsbrecht had al dien tijd zwijgend met
de sprekers medegereden, en zich met hart
en ziel soldaat voelend, had hij niets dan
afkeuring voor de, zoo hij meende, mis
plaatste vriendschapsbetuigingen van zijn
broer tegenover zulk gevaarlijk persoon.
Bij hem kwamen de gevoelens van naas
tenliefde eerst op den tweeden plaats
naast die van plichtsbesef.
(Wordt vervolgd.)
Op school.
Meester: „Jij Frans, waaraan kun jij het
verschil merken tusschen een oude en een
jonge kip."
Frans: „Aan de tanden, Mijnheer!"
Meester: „Aan de tanden? Hebben de
kippen dan tanden? Dat is wat nieuws!
Frans: „Neen, de kippen niet, maar ik
wel!