ONTWERP-ALGEMEEN STAATSKUNDIG PROGRAM DER R.K. STAATSPARTIJ - ZATERDAG 7 DECEMBER 1935 DE LE1DSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 5 WAT ANDERE BLADEN SCHRIJVEN jj=OP DEN BODEM ==j] ll=_DER ZEE_=J En die verdomde stommeling zei, dat er geen God was! Dit hartig brokje vaderlandsche letter kunde is niet de manier, waarop onze be waarschool-juffrouw zich pleegde uit te drukken. Deze hartgrondige ontboezeming is afkomstig van een soldaat uit den Zuid- Afrikaanschen oorlog, die, bij een sluip- partij in het hooggebergte getroffen door de grootschheid van het panorama aan zijn onstuimige bewondering den vrijen loop liet. De soldaat had in de cantine gedebatteerd „over het geloof" met andere tommies, en, hoewel hij met de vuist op tafel had ge slagen ter verdediging van zijn God, was de grauwe twijfel naar binnen geslopen. Die twijfel vreet zich als een besmette lijke ziekte in onze samenleving ook bij Katholieken. Het aantal dergenen, die Zon dags netjes naar de Mis stappen en twijfe len aan het bestaan van God is grooter, dan vermoed wordt. Er is tegen deze, alle oprechte levens vreugde smorende ziekte geen doeltreffen der geneesmiddel dan terugkeer tot de na tuur. Godloochening is een kwaadaardige bacterie, die welig tiert in de bedorven atmosfeer van een steenen stad, maar die in de frissche, gezonde buitenlucht al spoe dig op ape-gapen ligt. Ik heb een jongeman gekend, die dikwijls de Openbare Leeszaal bezocht, wiens her sens vergiftigd waren door de boeken van Haeckel, Bölsche en andere volksmisleiders. Zijn vacantie bracht hij door op de Veluwe en daar, in de eenzaamheid van het bosch, begon hij te twijfelen aan zijn twijfel! Wie zoover komt, vindt den goeden weg. Godloochening is een papieren wijsheid, die wegschrompelt en vervaalt, wanneer wij met open oog en een nuchter verstand le zen in het enorme boek der Natuur, „ge schreven door de vinger Gods", dat gratis voor ieder ter inzage is neergelegd. Voor Guido Gezelle sprak iedere bloem „een tale". >De Japanners hebben het spreekwoord: men kan God vinden* in een haringkop. En Heymans de oudste van het bekende duo Heymans en Thijsse heeft ons geleerd God te vinden in de „pik zwarte watertor". Deze watertor bouwt een drijvend nestje.... met een mast erop, zoodat het scheepje met zijn kroost bij stormweer niet om kan slaan. De larven van de zwarte wa tertor hebben reeds lang het moderne ver dedigingsmiddel van een rookgordijn toe gepast; evenals de inktvisschen scheiden zij bij achtervolging een zwart vocht af en onttrekken zich dusdoende aan het gezicht van den vijand. Heymans, die in het boek „In sloot en plas" het merkwaardige leventje van de pikzwarte watertor als een roman beschre ven heeft, besluit zijn studie met de opmer king: „Ge moet nu wel een beetje eerbied gekregen hebben voor zulke merkwaardig ingerichte diertjes en daarmede eerbied voor hun Schepper, die hen zoo heeft ge vormd, of gezorgd heeft, dat ze in ver loop van eeuwen zoo worden konden, want de diertjes hebben zich toch zelf niet zoo gemaakt of vervormd". Het slootwater krioelt van zulke kleine wezens, die, lang vóór dat de menschen het met hun verstand uitgedacht hadden, reeds uiterst bedreven waren in de techniek. De zoetwater-polype, die veel aan kroos voor komt, schiet op zijn slachtoffers een har poen met weerhaken af en gebruikt ter af wisseling ook losse pijlen; de waterspin nen (die eigenlijk op het land thuis hoo- ren) laten zich omlaag zakken in.... een duikerklok. De voorbeelden zijn ontelbaar. Buitenge woon listig zijn ook de diepzee-visschen te werk gegaan. Er was een tijd, dat in naam der weten schap geleeraard werd: de functie schept het orgaan. Het oog b.v. zou zijn ontstaan door de inwerking van het licht. De conclu sie lag voor de hand, dat de dierenwereld van de diepzee, waar de zonnestralen niet meer doordringen, zelfs niet die van het uiterste violet van het spectrum, van oogen verstoken zouden zijn. En wat bleek toen de diepzee onderzocht werd? Van alle door de sleepnetten aan de oppervlakte gebrach te soorten vertoonen nauwelijks twee ver tegenwoordigers dier vreemdsoortige farma volkomen blindheid. Bij alle andere hebben de oogen soms geweldige afmetingen aan genomen, en vaak bovendien een plaatsing gekregen, die bij landdieren onbekend is. Nu zijn oogen klaarblijkelijk bestemd om te zien. Wat valt er echter te zien opdiepten, waar geen licht meer doordringt? Dit was het vraagstuk, waarvoor de zoö logen kwamen te staan, nadat de peilingen van de groote diepten waren uitgevoerd. Welnu, in werkelijkheid worden deze afgronden verlicht door de bewoners, die zelf hun licht voortbrengen; en het is ver- DREIGEND CONFLICT OVER DE ONDERWLJ SBEZUINIGING De T ij d schrijft: Gelijk men weet, lichtte de Regeering uit het Bezuinigingsontwerp de Onderwijs- paragraaf. Minister Slotemaker de Bruine werkte haar om en diende haar opnieuw in. Het nieuwe ontwerp bevat de bepaling, dat scholen voor gewoon lager onderwijs, waarvan het aantal voor gewoon lager on derwijs, waarvan het aantal leerlingen min der bedraagt dan 50, 70, 100 of 125 (naar gelang van de gemeente, waarin zij geves tigd zijn), niet meer voor subsidie in aan merking komen. Met geweld worden dus de kleine bijzon dere scholen veroordeeld tot verdwijnen, terwijl de ruim 600 kleine openbare scho len van eenzelfde formaat ongemoeid wor den gelaten. Tegen deze regeling wordt in de Christe lijke partijen ernstig bezwaar gemaakt. Met name van Katholieke zijde is steeds be toogd, dat men voor concentratie te vin den is, mits volgens normen, welke tegelijk voor het openbaar en bijzonder onderwijs gelden. Reeds het vorig jaar zei de heer Tilanus bij het debat over de onderwijsbegrooting: „De heeren moeten in allen ernst zich eens de positie indenken. Het besluit tot ophef fing van een school, waarvoor men geleden en gestreden heeft, waarvoor men uit eigen zak geld geofferd heeft, is geen gemakke lijke zaak. De eisch, dien men hier aan het bijzonder onderwijs stelt, is geen geringe eisch!" En de heer Suring, wijzend op het zeer ongelijksoortig karakter van openbaar en bijzonder onderwijs, eischte bescherming voor de kleine Katholieke scholen als voor de openbare. Zet de Regeering haar eisch thans hard nekkig door, dan schijnt inderdaad een con flict nauwelijks te vermijden". wonderlijk om te zien, met welk een kunde zij de lichtstralen verspreiden om hun prooi te bemachtigen. De ceratias bijvoorbeeld draagt een lichtenden vischhaak, die zij aan het eind van een echten hengel op en neer beweegt; de linophryne heeft een dub bele lantaarn. De scopeliden en etomiatiden bezitten lichtende organen, die Icings het lichaam geplaatst zijn; andere zijn nog be ter toegerust en bezitten echte schijnwer pers, die hun stralen, welke het dier naar believen van kleur kan doen veranderen, in de verte schieten: het zijn bewonderens waardige toestellen, waarbij alles aanwe zig is: parabolische spiegel met verander lijke holronding, dubbelbolle lens enz De projectie-lantaarn is dus niet door den mensch uitgevonden, en men zou hetzelfde kunnen zeggen van een menigte instrumen ten, die in de natuur tot stand zijn gekomen. (Moreux, „Wetenschap en Geloof' II). Hoe is het mogelijk! zal men verbaasd uitroepen, weer aan de oppervlakte geko men na deze zwempartij in slooten en zeeën. Die visschen gedragen zich zou men zeggen snuggerder dan een mensch! Wat zou 't niet practisch en handig zijn bij donkere avonden, indien wij een lantaarn op ons voorhoofd konden fokken! Of een dik, zwart rookgordijn vermochten uit te blazen, wanneer schoonmoeder ons met een hakmes op de hielen zit Men behoeft slechts een schelvisch in zijn pittige en schrandere oogjes te kijken, om te weten, dat het dier ieder korreltje ver stand ontbeert, en toch spelen zich in het visschen-lijf processen af, die onmiskenbaar getuigen van nauwkeurig overleg, van een verbluffende doelmatigheid en van een bij na humoristische kijk om van het levend organisme in bepaalde gegeven omstandig heden „te maken, wat er van te maken is". Het aanpassingsvermogen van de leven de natuur geniaal in zijn duizend maal duizendvoudige ontplooiing van de meest vernuftige toepassingen is nog een vol komen raadsel voor de hedendaagsche we tenschap. Het is echter duidelijk, dat de organische natuur zijn eerste oorsprong vindt in een groot Verstand. Niemand kan geven, wat hij niet heeft. De verstandelooze stof kan onmogelijk met overleg te werk gaan. Dat is uitgesloten. Maar langs welke wegen en wetten en op welke wijze de Schepper het leven op deze aarde zich vanuit een een voudig beginsel, heeft laten ontplooien tot zulk een brilliante veelzijdigheid, ligt bij den huidigen stand der wetenschap voor ons onder een geheimzinnige sluier verbor gen. Deze geheimzinnigheid neemt niet weg, dat het gadeslaan van de wonderlijk- scherpzinnige „uitvindingen" der Natuur den mensch een groote vreugde bereiden kan. Hij de met verstand begaafde weet bij het beschouwen van de verstande lijke werking van het Levensbeginsel den Schepper nabij. En het- is njet de herinne ring aan deze groote vreugde dat een En gelse hman schrijven kon: „De mensch, die blind is voor de Natuur, heeft de halve vreugde van het leven gemist". WEZEN EN DOEL DER R. K. STAATSPARTIJ. De R. K. Staatspartij wil zijn en blijven de zuiver staatkundige vereeniging der Katholieke Nederlanders. Zij stelt zich ten doel het algemeen wel zijn van het Nederlandsche volk te bevor deren door in wetgeving en bestuur haar beginselen tot gelding te brengen. Die be ginselen put zij uit de Openbaring gelijk deze door het Kerkelijk leergezag wordt vertolkt zoomede uit de natuurlijke eischen van het persoonlijke- en het gemeenschaps leven in zijn verschillende vormen. In overeenstemming met die beginselen aan vaardt zij voorts nog een aantal algemeene richtlijnen voor haar staatkundige werk zaamheid. BEGINSELEN. De Staat is een maatschappij d.w.z. een geordende eenheid van velen op één doel; in de natuurlijke orde is hij de hoogste maatschappij. In die orde noodzakelijk is hij in ont staan en voortbestaan afhankelijk van den Schepper tot Wiens scheppingsdoel hij moet medewerken en aan Wiens goedheid hij tallooze gaven dankt. Derhalve is ook i de Staat gehouden God openlijk te erken- nen te huldigen en te dienen vooral door in wetgeving en bestuur Gods wet tot op perste richtsnoer te nemen. Staatsdoel. I. Zijn doel vindt de Staat niet in zich zelf, maar in het algemeen welzijn dat ge ordende samenwerking in staatsverband eischt. Behartiging van het algemeen welzijn beteekent niet verzorging van het welzijn van afzonderlijke personen of groepen doch het voorzien in de behoeften eener zoo danige gemeenschap als voor het bereiken der persoonlijke levensbestemming nood zakelijk is. Daarbij zal de Staat steeds moeten er kennen dat het aardsche leven ofschoon eigen waarde bezittend zijn diepste betee- kenis ontleent aan het boventijdelijk le vensdoel van den mensch waarop al het aardsche moet gericht blijven. Staatstaak. n. 1. De volledige taak van den Staat is te onderscheiden in een primaire gericht op behoud en vervolmaking van staats- en rechtsorde en een subsidiaire beperkt tot het aanvullen en stuwen van het eigen initiatief van individuen of groepen. Slechts het algemeen welzijn kan onder bepaalde omstandigheden ook hier recht- streeksch ingrijpen van den Staat recht vaardigen. 2. Tot de primaire taak van den Staat behoort: beveiliging der staatsorde zelve, handhaving der zelfstandigheid; schepping en instandhouding eener rechtsorde steu nend op natuurrecht en positief-goddelijk recht. 3. Tot de subsidiaire taak behoort: het bevorderen van de geestelijke (verstande lijke en zedelijke) ontwikkeling der bur gers, alsmede van een voor allen bereik bare stoffelijke welvaart. Staatsgezag. III. 1. In de noodzakelijkheid van geordende samenwerking in staatsverband ligt de na tuurlijke grond voor de onmisbaarheid van het staatsgezag. Reeds hieruit volgt, I dat de Overheid recht heeft te bevelen en de onderdanen verplicht zijn te gehoorza men. Deze natuurlijke grondslag, uiting der ordening Gods, wordt bevestigd door het Apostelwoord, dat er geen gezag is, tenzij uit God. 2. Het recht om te bevelen is uit zichzelf i aan geen enkelen bepaalden regeerings- vorm noodzakelijk gebonden. Slechts de feitelijke geschiktheid om het algemeen welzijn te verzorgen, is toetssteen voor de bruikbaarheid van eenigen bepaalden vorm. Die geschiktheid wordt in belang rijke mate mede bepaald door den aard, de geschiedenis en de ontwikkeling van een volk. Bouw van den Staat. IV. In den bouw van den Staat behoort het organisch karakter der maatschappij tot uitdrukking te komen. Daarom moet niet slechts aan de individueele burgers, maar ook aan hun verschillende gemeen schappen, zoowel van territorialen als van cultureelen en sociaal-economischen aard, een eigen zelfstandige plaats en functie worden verzekerd. Staat en individu. V. 1. Alles wat het boventijdelijk levensdoel van den mensch aangaat is onttrokken aan inmenging van den Staat. In deze sfeer heeft het individu rechten, die ook voor den Staat onaantastbaar zijn. 2. Ook in de tijdelijke orde heeft het in dividu in zooverre voorrang boven den Staat, dat de Staatsgemeenschap juist ten doel heeft de bereiking van het tijdelijk welzijn voor de gemeenschapsleden per soonlijk mogelijk te maken en te bevorde ren. Derhalve mag de Staat de vrijheid der burgers niet verder inperken dan voor dit gemeenschapsdoel noodig is. In diezelfde tijdelijke orde gaat echter het algemeen welzijn als zoodanig boven ieders afzonderlijk welzijn. Daarom mag de Staat om wille van het algemeen wel zijn vorderen, dat het individu de noodza kelijke offers brengt van zijn goed, en zelfs van zijn leven. VI. Staat en gezin. 1. De eerste en voornaamste natuurlijke gemeenschap van individuen is het gezin, dat zijn oorsprong vindt in het huwelijk. Deze gemeenschap, die met haar rechten en plichten aan den Staat voorafgaat, heeft de Staat te eerbiedigen zoowel in haar grondslag als in haar werkzaamheid. 2. Naar zijn wezen en naar zijn eigen schappen van eenheid en onverbreekbaar heid, is het huwelijk aan elke zuiver men- schelijke macht onttrokken. Daarom is de Staat met betrekking tot het huwelijk slechts bevoegd regelingen te treffen, die het huwelijk niet in deze wezenstrekken raken. De regeling van het huwelijk als Sacra ment valt uitsluitend onder de bevoegdheid van de Kerk. 3. Om het natuurlijke karakter van het gezin en zijn hooge waarde voor de ge meenschap, is de Staat verplicht het ge zin bij het vervullen van zijn taak krach tig bij te staan en de voorwaarden te scheppen, waardoor het in zedelijk, maat schappelijk en economisch opzicht tot vol le ontplooiing kan komen. Staat en territoriale gemeenschappen. VII. Territoriale gemeenschappen, die direct de behartiging van het algemeen welzijn binnen haar gebied nastreven, be- hooren, behoudens toezicht van den Staat, in haar zelfstandigheid te worden geëer biedigd. Slechts voorzoover zij daartoe niet of onvoldoende in staat zijn, of om wille van het algemeen welzijn van de Staatsgemeenschap in haar geheel, mag die zelfstandigheid worden ingeperkt. Staat en gemeenschappen van cultu reelen of sociaal-economischen aard. VIII. Evenzoo behoort aan gemeenschap pen, die cultureele of sociaal-economische belangen direct, en daardoor het algemeen welzijn indirect dienen, de eigen zelfstan dige werkzaamheid, onder toezicht van den Staat, te worden gewaarborgd. Tot dit toezicht, dat mede omvat de zorg voor een geordende samenwerking dezer gemeen schappen, is de taak van den Staat beperkt tenzij het algemeen welzijn in bepaalde omstandigheden rechtstreeksche bemoeiing eischt. Gescheiden liggende gebiedsdeelen. IX. Vereeniging van gescheiden liggende gebiedsdeelen in één staatsverband vindt haar zedelijke rechtvaardiging in de mo gelijkheid om, juist door dit staatsver band, betere verzorging van het algemeen welzijn van het geheel en van de deelen te bereiken. In doel en taak van den Staat brengt die vereeniging geen wezenlijke verandering. Slechts de inhoud van de taak wordt ander bepaald door het eigene in volksaard, in cultureel en stoffelijk le venspeil van elk der deelen. Staat en natie. X. Den eigen aard, die een groep van in dividuen bindt en als natie kenmerkt, be hoort de Staat te eerbiedigen. De goede zeden en gewoonten, die in den nationalen aard wortelen, en de taal, waardoor de natie gemeenlijk kenbaar is, behoort de Staat als nationale goederen te erkennen en zooveel noodig te verzorgen. Staten onderling. XI. In de verhouding tot andere Staats- gemeenschappen moet de op het natuur recht steunende gemeenschap der volke ren geëerbiedigd, en aan de bevestiging ervan ook in het positieve recht krachtig medegewerkt worden. Als richtsnoer gel de, dat het groot gebod der christelijke naastenliefde ook de volkerenverhouding moet beheeraschen. Binnen deze grenzen heeft de Staat echter den plicht zijn eigen onafhankelijkheid te handhaven. Staat en Kerk. XII. Evenals de Staat is ook de Kerk een volmaakte, d.w.z. op haar terrein hoogste en onafhankelijke maatschappij. In het nastreven harer doeleinden, die van hooger orde, van bovennatuurlijk ka rakter zijn, mag de Kerk derhalve niet ge hinderd worden door den Staat. Veeleer moet beheerschen. Binnen deze grenzen verleenen en haar werkzaamheid positief bevorderen, ook omdat het welzijn der Staatsgemeenschap krachtig bevorderd wordt door den godsdienstzin der burgers. ALGEMEENE RICHTLIJNEN. I. STAATSVORM. 1. In overeenstemming met de histori sche ontwikkeling der Nederlandsche Staatsgemeenschap blijve aan het hoofd van den Staat ons erfelijk nationaal Ko ningschap, gebonden aan een Grondwet, waarin de rechtmatige vrijheden des volks worden beschermd. Deze bescherming houdt in, dat geestelijke stroomingen niet worden onderdrukt, tenzij deze gericht zijn tegen de natuurrechtelijke grondslagen der samenleving of het bestaan van den Staat als zoodanig bedreigen. Op dezen grondslag worde het volk in al zijn gele dingen samengebonden en de ware volks eenheid bevorderd en verzekerd. 2. Onder verwerping van ieder en vorm van dictatuur worde door middel van een in vrijheid gekozen volksvertegenwoordi ging aan het volk zijn staatkundige mede zeggenschap verzekerd. 3. Als noodzakelijk middel daartoe dient zoowel het instituut der ministerieele ver antwoordelijkheid onverzwakt te worden gehandhaafd, alsook de volksveregenwoor- diging op een voor haar arbeid doelmatige wijze te worden samengesteld. 4. Aan de volksvertegenwoordiging als centraal vertegenwoordigend orgaan blijve voorbehouden de medewerking aan de wetgeving en de controle op het bestuurs beleid, een en ander in het bijzonder met het oog op het opleggen van financieel® lasten, en de verantwoording van uitgaven en ontvangsten van den algemeenen dienst. 5. Voor de vervulling van de eigen zelf standige taak door de gemeenschappen van cultureelen en sociaal-economischen aard en voor het van Staatswege op die werkzaamheid te oefenen toezicht, zullen door den centralen wetgever algemeene regelen worden gesteld. Die regelen moe ten tevens bevatten de noodige waarbor gen voor samenwerking der onderschei dene gemeenschappen in zoodanigen vorm, dat de behartiging van het algemeen wel zijn in cultureel en sociaal-economisch op zicht duurzaam is verzekerd. n. STAATSTAAK. 1. Binnenlandsch beleid. Mede ter verzekering van ieders recht matige vrijheid, moeten orde en veilgheid krachtig worden gehandhaafd. Bijzondere aandacht worde gewijd aan de handhaving en versterking der zedelijke grondslagen van ons volksbestaan, met name ten aanzien van de onbelemmerde uitoefening van den eeredienst, de bevor dering der Zondagsheiliging, de bescher ming van het huwelijk en van het gezin, en de bestrijding der openbare onzedelijk heid. Slechts voorzoover het particulier initia tief tekort schiet in een behoorlijke armen zorg, heeft de Staat een aanvullende taak, bij de uitvoering waarvan geen beletselen mogen worden gesteld aan de liefdadig heid. 2. Justitie. In de rechtsordening moeten de natuur rechtelijke grondslagen der samenleving geëerbiedigd en beschermd worden. De Staat dient derhalve eigen gebondenheid aan de natuurlijke en positieve rechtsorde te erkennen en met name de van den Staat onafhankelijke hoogere orde en de onaantastbare rechten der burgers te eer biedigen. Een van elke inmenging onafhankelijke rechterlijke macht beoordeele, naar alge meen f .ldende wettelijke regelen, zoowel handelingen en gedragingen der burgers, als die der Overheid, voor zoover bij deze laatste rechten en vrijheden der burgers betrokken zijn. 3. Financiën. De heffing der middelen blijve tot het noodzakelijke beperkt. Mede daarom worde de staatsdienst sober ingericht en met ge paste zuinigheid beheerd. In de wijze der heffing worde de ver- deelende rechtvaardigheid nauwgezet in acht genomen, in dien zin, dat de draag kracht der burgers, mede in verband met de gezinssamenstelling, de maatstaf zij bij de bepaling van den belastingdruk en bij de regeling van de verhouding tusschen directe en indirecte belastingen. Van eer ste levensbehoeften behoort geen belasting te worden geheven, tenzij en voorzoover het algemeen welzijn dit dringend vordert. 4. Gebiedsdeelen buiten Europa. Staatkundige zelfstandigheid binnen het staatsverband van de niet-Europeesche ge biedsdeelen onder leiding van Nederland worde verder doorgevoerd. Tusschen dè verschillende deelen van het Koninkrijk worde nauwere economische samenwer king bevorderd. De belemmering van de geloofspredl- king, neergelegd in art. 177 van de Wet op de Staatsinrichting van Ned.-Indië, worde weggenomen. 5. Buitenlandsch beleid. Het buitenlandsch beleid richte zich op de handhaving onzer zelfstandigheid, en op het behoud eener volwaardige positie van Nederland in de volkerengemeenschap. In den geest der vredesnota van Z. H. Be- nedictus XV worde krachtig medegewerkt aan het streven van den Volkenbond ter oplossing van internationale geschillen en ter gelijktijdige en wederzijdsche vermin dering van bewapening. Bijzondere aan dacht worde gewijd aan de vestiging van geordende internationale verhoudingen op economisch gebied. 6. Defensie. De organisatie van leger en vloot dient beperkt te zijn tot hetgeen noodzakelijk is voor de handhaving der neutraliteit en de verdediging der onafhankelijkheid, binnen de grenzen door internationale regelingen te stellen. 7. Onderwijs, Opvoeding, Cultureele Zaken. Vrijheid van onderwijs, als natuurlijk recht der ouders, leide ertoe de openbare school slechts als aanvulling der bij •**-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 5