ONTWERP-ALGEMEEN STAATSKUNDIG PROGRAM
DER R.K. STAATSPARTIJ -
ZATERDAG 7 DECEMBER 1935
DE LE1DSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 5
WAT ANDERE BLADEN
SCHRIJVEN
jj=OP DEN BODEM ==j]
ll=_DER ZEE_=J
En die verdomde stommeling zei, dat
er geen God was!
Dit hartig brokje vaderlandsche letter
kunde is niet de manier, waarop onze be
waarschool-juffrouw zich pleegde uit te
drukken. Deze hartgrondige ontboezeming
is afkomstig van een soldaat uit den Zuid-
Afrikaanschen oorlog, die, bij een sluip-
partij in het hooggebergte getroffen door
de grootschheid van het panorama aan
zijn onstuimige bewondering den vrijen
loop liet.
De soldaat had in de cantine gedebatteerd
„over het geloof" met andere tommies, en,
hoewel hij met de vuist op tafel had ge
slagen ter verdediging van zijn God, was
de grauwe twijfel naar binnen geslopen.
Die twijfel vreet zich als een besmette
lijke ziekte in onze samenleving ook bij
Katholieken. Het aantal dergenen, die Zon
dags netjes naar de Mis stappen en twijfe
len aan het bestaan van God is grooter, dan
vermoed wordt.
Er is tegen deze, alle oprechte levens
vreugde smorende ziekte geen doeltreffen
der geneesmiddel dan terugkeer tot de na
tuur. Godloochening is een kwaadaardige
bacterie, die welig tiert in de bedorven
atmosfeer van een steenen stad, maar die
in de frissche, gezonde buitenlucht al spoe
dig op ape-gapen ligt.
Ik heb een jongeman gekend, die dikwijls
de Openbare Leeszaal bezocht, wiens her
sens vergiftigd waren door de boeken van
Haeckel, Bölsche en andere volksmisleiders.
Zijn vacantie bracht hij door op de Veluwe
en daar, in de eenzaamheid van het bosch,
begon hij te twijfelen aan zijn twijfel! Wie
zoover komt, vindt den goeden weg.
Godloochening is een papieren wijsheid,
die wegschrompelt en vervaalt, wanneer wij
met open oog en een nuchter verstand le
zen in het enorme boek der Natuur, „ge
schreven door de vinger Gods", dat gratis
voor ieder ter inzage is neergelegd.
Voor Guido Gezelle sprak iedere bloem
„een tale". >De Japanners hebben het
spreekwoord: men kan God vinden* in een
haringkop. En Heymans de oudste van
het bekende duo Heymans en Thijsse
heeft ons geleerd God te vinden in de „pik
zwarte watertor".
Deze watertor bouwt een drijvend
nestje.... met een mast erop, zoodat het
scheepje met zijn kroost bij stormweer niet
om kan slaan. De larven van de zwarte wa
tertor hebben reeds lang het moderne ver
dedigingsmiddel van een rookgordijn toe
gepast; evenals de inktvisschen scheiden zij
bij achtervolging een zwart vocht af en
onttrekken zich dusdoende aan het gezicht
van den vijand.
Heymans, die in het boek „In sloot en
plas" het merkwaardige leventje van de
pikzwarte watertor als een roman beschre
ven heeft, besluit zijn studie met de opmer
king: „Ge moet nu wel een beetje eerbied
gekregen hebben voor zulke merkwaardig
ingerichte diertjes en daarmede eerbied
voor hun Schepper, die hen zoo heeft ge
vormd, of gezorgd heeft, dat ze in ver
loop van eeuwen zoo worden konden, want
de diertjes hebben zich toch zelf niet zoo
gemaakt of vervormd".
Het slootwater krioelt van zulke kleine
wezens, die, lang vóór dat de menschen het
met hun verstand uitgedacht hadden, reeds
uiterst bedreven waren in de techniek. De
zoetwater-polype, die veel aan kroos voor
komt, schiet op zijn slachtoffers een har
poen met weerhaken af en gebruikt ter af
wisseling ook losse pijlen; de waterspin
nen (die eigenlijk op het land thuis hoo-
ren) laten zich omlaag zakken in.... een
duikerklok.
De voorbeelden zijn ontelbaar. Buitenge
woon listig zijn ook de diepzee-visschen te
werk gegaan.
Er was een tijd, dat in naam der weten
schap geleeraard werd: de functie schept
het orgaan. Het oog b.v. zou zijn ontstaan
door de inwerking van het licht. De conclu
sie lag voor de hand, dat de dierenwereld
van de diepzee, waar de zonnestralen niet
meer doordringen, zelfs niet die van het
uiterste violet van het spectrum, van oogen
verstoken zouden zijn. En wat bleek toen
de diepzee onderzocht werd? Van alle door
de sleepnetten aan de oppervlakte gebrach
te soorten vertoonen nauwelijks twee ver
tegenwoordigers dier vreemdsoortige farma
volkomen blindheid. Bij alle andere hebben
de oogen soms geweldige afmetingen aan
genomen, en vaak bovendien een plaatsing
gekregen, die bij landdieren onbekend is.
Nu zijn oogen klaarblijkelijk bestemd om
te zien. Wat valt er echter te zien
opdiepten, waar geen licht meer
doordringt?
Dit was het vraagstuk, waarvoor de zoö
logen kwamen te staan, nadat de peilingen
van de groote diepten waren uitgevoerd.
Welnu, in werkelijkheid worden deze
afgronden verlicht door de bewoners, die
zelf hun licht voortbrengen; en het is ver-
DREIGEND CONFLICT OVER DE
ONDERWLJ SBEZUINIGING
De T ij d schrijft:
Gelijk men weet, lichtte de Regeering
uit het Bezuinigingsontwerp de Onderwijs-
paragraaf. Minister Slotemaker de Bruine
werkte haar om en diende haar opnieuw
in. Het nieuwe ontwerp bevat de bepaling,
dat scholen voor gewoon lager onderwijs,
waarvan het aantal voor gewoon lager on
derwijs, waarvan het aantal leerlingen min
der bedraagt dan 50, 70, 100 of 125 (naar
gelang van de gemeente, waarin zij geves
tigd zijn), niet meer voor subsidie in aan
merking komen.
Met geweld worden dus de kleine bijzon
dere scholen veroordeeld tot verdwijnen,
terwijl de ruim 600 kleine openbare scho
len van eenzelfde formaat ongemoeid wor
den gelaten.
Tegen deze regeling wordt in de Christe
lijke partijen ernstig bezwaar gemaakt. Met
name van Katholieke zijde is steeds be
toogd, dat men voor concentratie te vin
den is, mits volgens normen, welke tegelijk
voor het openbaar en bijzonder onderwijs
gelden.
Reeds het vorig jaar zei de heer Tilanus
bij het debat over de onderwijsbegrooting:
„De heeren moeten in allen ernst zich eens
de positie indenken. Het besluit tot ophef
fing van een school, waarvoor men geleden
en gestreden heeft, waarvoor men uit eigen
zak geld geofferd heeft, is geen gemakke
lijke zaak. De eisch, dien men hier aan het
bijzonder onderwijs stelt, is geen geringe
eisch!"
En de heer Suring, wijzend op het zeer
ongelijksoortig karakter van openbaar en
bijzonder onderwijs, eischte bescherming
voor de kleine Katholieke scholen als voor
de openbare.
Zet de Regeering haar eisch thans hard
nekkig door, dan schijnt inderdaad een con
flict nauwelijks te vermijden".
wonderlijk om te zien, met welk een kunde
zij de lichtstralen verspreiden om hun prooi
te bemachtigen. De ceratias bijvoorbeeld
draagt een lichtenden vischhaak, die zij
aan het eind van een echten hengel op en
neer beweegt; de linophryne heeft een dub
bele lantaarn. De scopeliden en etomiatiden
bezitten lichtende organen, die Icings het
lichaam geplaatst zijn; andere zijn nog be
ter toegerust en bezitten echte schijnwer
pers, die hun stralen, welke het dier naar
believen van kleur kan doen veranderen, in
de verte schieten: het zijn bewonderens
waardige toestellen, waarbij alles aanwe
zig is: parabolische spiegel met verander
lijke holronding, dubbelbolle lens enz
De projectie-lantaarn is dus niet door den
mensch uitgevonden, en men zou hetzelfde
kunnen zeggen van een menigte instrumen
ten, die in de natuur tot stand zijn gekomen.
(Moreux, „Wetenschap en Geloof' II).
Hoe is het mogelijk! zal men verbaasd
uitroepen, weer aan de oppervlakte geko
men na deze zwempartij in slooten en
zeeën.
Die visschen gedragen zich zou men
zeggen snuggerder dan een mensch!
Wat zou 't niet practisch en handig zijn bij
donkere avonden, indien wij een lantaarn
op ons voorhoofd konden fokken! Of een
dik, zwart rookgordijn vermochten uit te
blazen, wanneer schoonmoeder ons met
een hakmes op de hielen zit
Men behoeft slechts een schelvisch in zijn
pittige en schrandere oogjes te kijken, om
te weten, dat het dier ieder korreltje ver
stand ontbeert, en toch spelen zich in het
visschen-lijf processen af, die onmiskenbaar
getuigen van nauwkeurig overleg, van een
verbluffende doelmatigheid en van een bij
na humoristische kijk om van het levend
organisme in bepaalde gegeven omstandig
heden „te maken, wat er van te maken is".
Het aanpassingsvermogen van de leven
de natuur geniaal in zijn duizend maal
duizendvoudige ontplooiing van de meest
vernuftige toepassingen is nog een vol
komen raadsel voor de hedendaagsche we
tenschap.
Het is echter duidelijk, dat de organische
natuur zijn eerste oorsprong vindt in een
groot Verstand. Niemand kan geven, wat
hij niet heeft. De verstandelooze stof kan
onmogelijk met overleg te werk gaan. Dat
is uitgesloten. Maar langs welke wegen en
wetten en op welke wijze de Schepper het
leven op deze aarde zich vanuit een een
voudig beginsel, heeft laten ontplooien tot
zulk een brilliante veelzijdigheid, ligt bij
den huidigen stand der wetenschap voor
ons onder een geheimzinnige sluier verbor
gen.
Deze geheimzinnigheid neemt niet weg,
dat het gadeslaan van de wonderlijk-
scherpzinnige „uitvindingen" der Natuur
den mensch een groote vreugde bereiden
kan. Hij de met verstand begaafde
weet bij het beschouwen van de verstande
lijke werking van het Levensbeginsel den
Schepper nabij. En het- is njet de herinne
ring aan deze groote vreugde dat een En
gelse hman schrijven kon: „De mensch, die
blind is voor de Natuur, heeft de halve
vreugde van het leven gemist".
WEZEN EN DOEL DER
R. K. STAATSPARTIJ.
De R. K. Staatspartij wil zijn en blijven
de zuiver staatkundige vereeniging der
Katholieke Nederlanders.
Zij stelt zich ten doel het algemeen wel
zijn van het Nederlandsche volk te bevor
deren door in wetgeving en bestuur haar
beginselen tot gelding te brengen. Die be
ginselen put zij uit de Openbaring gelijk
deze door het Kerkelijk leergezag wordt
vertolkt zoomede uit de natuurlijke eischen
van het persoonlijke- en het gemeenschaps
leven in zijn verschillende vormen. In
overeenstemming met die beginselen aan
vaardt zij voorts nog een aantal algemeene
richtlijnen voor haar staatkundige werk
zaamheid.
BEGINSELEN.
De Staat is een maatschappij d.w.z. een
geordende eenheid van velen op één doel;
in de natuurlijke orde is hij de hoogste
maatschappij.
In die orde noodzakelijk is hij in ont
staan en voortbestaan afhankelijk van den
Schepper tot Wiens scheppingsdoel hij
moet medewerken en aan Wiens goedheid
hij tallooze gaven dankt. Derhalve is ook i
de Staat gehouden God openlijk te erken-
nen te huldigen en te dienen vooral door
in wetgeving en bestuur Gods wet tot op
perste richtsnoer te nemen.
Staatsdoel.
I. Zijn doel vindt de Staat niet in zich
zelf, maar in het algemeen welzijn dat ge
ordende samenwerking in staatsverband
eischt.
Behartiging van het algemeen welzijn
beteekent niet verzorging van het welzijn
van afzonderlijke personen of groepen doch
het voorzien in de behoeften eener zoo
danige gemeenschap als voor het bereiken
der persoonlijke levensbestemming nood
zakelijk is.
Daarbij zal de Staat steeds moeten er
kennen dat het aardsche leven ofschoon
eigen waarde bezittend zijn diepste betee-
kenis ontleent aan het boventijdelijk le
vensdoel van den mensch waarop al het
aardsche moet gericht blijven.
Staatstaak.
n.
1. De volledige taak van den Staat is te
onderscheiden in een primaire gericht op
behoud en vervolmaking van staats- en
rechtsorde en een subsidiaire beperkt tot
het aanvullen en stuwen van het eigen
initiatief van individuen of groepen.
Slechts het algemeen welzijn kan onder
bepaalde omstandigheden ook hier recht-
streeksch ingrijpen van den Staat recht
vaardigen.
2. Tot de primaire taak van den Staat
behoort: beveiliging der staatsorde zelve,
handhaving der zelfstandigheid; schepping
en instandhouding eener rechtsorde steu
nend op natuurrecht en positief-goddelijk
recht.
3. Tot de subsidiaire taak behoort: het
bevorderen van de geestelijke (verstande
lijke en zedelijke) ontwikkeling der bur
gers, alsmede van een voor allen bereik
bare stoffelijke welvaart.
Staatsgezag.
III.
1. In de noodzakelijkheid van geordende
samenwerking in staatsverband ligt de na
tuurlijke grond voor de onmisbaarheid
van het staatsgezag. Reeds hieruit volgt, I
dat de Overheid recht heeft te bevelen en
de onderdanen verplicht zijn te gehoorza
men. Deze natuurlijke grondslag, uiting
der ordening Gods, wordt bevestigd door
het Apostelwoord, dat er geen gezag is,
tenzij uit God.
2. Het recht om te bevelen is uit zichzelf i
aan geen enkelen bepaalden regeerings-
vorm noodzakelijk gebonden. Slechts de
feitelijke geschiktheid om het algemeen
welzijn te verzorgen, is toetssteen voor de
bruikbaarheid van eenigen bepaalden
vorm. Die geschiktheid wordt in belang
rijke mate mede bepaald door den aard,
de geschiedenis en de ontwikkeling van
een volk.
Bouw van den Staat.
IV. In den bouw van den Staat behoort
het organisch karakter der maatschappij
tot uitdrukking te komen. Daarom moet
niet slechts aan de individueele burgers,
maar ook aan hun verschillende gemeen
schappen, zoowel van territorialen als van
cultureelen en sociaal-economischen aard,
een eigen zelfstandige plaats en functie
worden verzekerd.
Staat en individu.
V.
1. Alles wat het boventijdelijk levensdoel
van den mensch aangaat is onttrokken aan
inmenging van den Staat. In deze sfeer
heeft het individu rechten, die ook voor
den Staat onaantastbaar zijn.
2. Ook in de tijdelijke orde heeft het in
dividu in zooverre voorrang boven den
Staat, dat de Staatsgemeenschap juist ten
doel heeft de bereiking van het tijdelijk
welzijn voor de gemeenschapsleden per
soonlijk mogelijk te maken en te bevorde
ren. Derhalve mag de Staat de vrijheid
der burgers niet verder inperken dan voor
dit gemeenschapsdoel noodig is.
In diezelfde tijdelijke orde gaat echter
het algemeen welzijn als zoodanig boven
ieders afzonderlijk welzijn. Daarom mag
de Staat om wille van het algemeen wel
zijn vorderen, dat het individu de noodza
kelijke offers brengt van zijn goed, en
zelfs van zijn leven.
VI.
Staat en gezin.
1. De eerste en voornaamste natuurlijke
gemeenschap van individuen is het gezin,
dat zijn oorsprong vindt in het huwelijk.
Deze gemeenschap, die met haar rechten
en plichten aan den Staat voorafgaat,
heeft de Staat te eerbiedigen zoowel in
haar grondslag als in haar werkzaamheid.
2. Naar zijn wezen en naar zijn eigen
schappen van eenheid en onverbreekbaar
heid, is het huwelijk aan elke zuiver men-
schelijke macht onttrokken. Daarom is de
Staat met betrekking tot het huwelijk
slechts bevoegd regelingen te treffen, die
het huwelijk niet in deze wezenstrekken
raken.
De regeling van het huwelijk als Sacra
ment valt uitsluitend onder de bevoegdheid
van de Kerk.
3. Om het natuurlijke karakter van het
gezin en zijn hooge waarde voor de ge
meenschap, is de Staat verplicht het ge
zin bij het vervullen van zijn taak krach
tig bij te staan en de voorwaarden te
scheppen, waardoor het in zedelijk, maat
schappelijk en economisch opzicht tot vol
le ontplooiing kan komen.
Staat en territoriale gemeenschappen.
VII. Territoriale gemeenschappen, die
direct de behartiging van het algemeen
welzijn binnen haar gebied nastreven, be-
hooren, behoudens toezicht van den Staat,
in haar zelfstandigheid te worden geëer
biedigd. Slechts voorzoover zij daartoe
niet of onvoldoende in staat zijn, of om
wille van het algemeen welzijn van de
Staatsgemeenschap in haar geheel, mag die
zelfstandigheid worden ingeperkt.
Staat en gemeenschappen van cultu
reelen of sociaal-economischen aard.
VIII. Evenzoo behoort aan gemeenschap
pen, die cultureele of sociaal-economische
belangen direct, en daardoor het algemeen
welzijn indirect dienen, de eigen zelfstan
dige werkzaamheid, onder toezicht van den
Staat, te worden gewaarborgd. Tot dit
toezicht, dat mede omvat de zorg voor een
geordende samenwerking dezer gemeen
schappen, is de taak van den Staat beperkt
tenzij het algemeen welzijn in bepaalde
omstandigheden rechtstreeksche bemoeiing
eischt.
Gescheiden liggende gebiedsdeelen.
IX. Vereeniging van gescheiden liggende
gebiedsdeelen in één staatsverband vindt
haar zedelijke rechtvaardiging in de mo
gelijkheid om, juist door dit staatsver
band, betere verzorging van het algemeen
welzijn van het geheel en van de deelen
te bereiken. In doel en taak van den Staat
brengt die vereeniging geen wezenlijke
verandering. Slechts de inhoud van de
taak wordt ander bepaald door het eigene
in volksaard, in cultureel en stoffelijk le
venspeil van elk der deelen.
Staat en natie.
X. Den eigen aard, die een groep van in
dividuen bindt en als natie kenmerkt, be
hoort de Staat te eerbiedigen. De goede
zeden en gewoonten, die in den nationalen
aard wortelen, en de taal, waardoor de
natie gemeenlijk kenbaar is, behoort de
Staat als nationale goederen te erkennen
en zooveel noodig te verzorgen.
Staten onderling.
XI. In de verhouding tot andere Staats-
gemeenschappen moet de op het natuur
recht steunende gemeenschap der volke
ren geëerbiedigd, en aan de bevestiging
ervan ook in het positieve recht krachtig
medegewerkt worden. Als richtsnoer gel
de, dat het groot gebod der christelijke
naastenliefde ook de volkerenverhouding
moet beheeraschen. Binnen deze grenzen
heeft de Staat echter den plicht zijn eigen
onafhankelijkheid te handhaven.
Staat en Kerk.
XII. Evenals de Staat is ook de Kerk
een volmaakte, d.w.z. op haar terrein
hoogste en onafhankelijke maatschappij.
In het nastreven harer doeleinden, die
van hooger orde, van bovennatuurlijk ka
rakter zijn, mag de Kerk derhalve niet ge
hinderd worden door den Staat. Veeleer
moet beheerschen. Binnen deze grenzen
verleenen en haar werkzaamheid positief
bevorderen, ook omdat het welzijn der
Staatsgemeenschap krachtig bevorderd
wordt door den godsdienstzin der burgers.
ALGEMEENE RICHTLIJNEN.
I. STAATSVORM.
1. In overeenstemming met de histori
sche ontwikkeling der Nederlandsche
Staatsgemeenschap blijve aan het hoofd
van den Staat ons erfelijk nationaal Ko
ningschap, gebonden aan een Grondwet,
waarin de rechtmatige vrijheden des volks
worden beschermd. Deze bescherming
houdt in, dat geestelijke stroomingen niet
worden onderdrukt, tenzij deze gericht zijn
tegen de natuurrechtelijke grondslagen
der samenleving of het bestaan van den
Staat als zoodanig bedreigen. Op dezen
grondslag worde het volk in al zijn gele
dingen samengebonden en de ware volks
eenheid bevorderd en verzekerd.
2. Onder verwerping van ieder en vorm
van dictatuur worde door middel van een
in vrijheid gekozen volksvertegenwoordi
ging aan het volk zijn staatkundige mede
zeggenschap verzekerd.
3. Als noodzakelijk middel daartoe dient
zoowel het instituut der ministerieele ver
antwoordelijkheid onverzwakt te worden
gehandhaafd, alsook de volksveregenwoor-
diging op een voor haar arbeid doelmatige
wijze te worden samengesteld.
4. Aan de volksvertegenwoordiging als
centraal vertegenwoordigend orgaan blijve
voorbehouden de medewerking aan de
wetgeving en de controle op het bestuurs
beleid, een en ander in het bijzonder met
het oog op het opleggen van financieel®
lasten, en de verantwoording van uitgaven
en ontvangsten van den algemeenen
dienst.
5. Voor de vervulling van de eigen zelf
standige taak door de gemeenschappen
van cultureelen en sociaal-economischen
aard en voor het van Staatswege op die
werkzaamheid te oefenen toezicht, zullen
door den centralen wetgever algemeene
regelen worden gesteld. Die regelen moe
ten tevens bevatten de noodige waarbor
gen voor samenwerking der onderschei
dene gemeenschappen in zoodanigen vorm,
dat de behartiging van het algemeen wel
zijn in cultureel en sociaal-economisch op
zicht duurzaam is verzekerd.
n. STAATSTAAK.
1. Binnenlandsch beleid.
Mede ter verzekering van ieders recht
matige vrijheid, moeten orde en veilgheid
krachtig worden gehandhaafd.
Bijzondere aandacht worde gewijd aan
de handhaving en versterking der zedelijke
grondslagen van ons volksbestaan, met
name ten aanzien van de onbelemmerde
uitoefening van den eeredienst, de bevor
dering der Zondagsheiliging, de bescher
ming van het huwelijk en van het gezin,
en de bestrijding der openbare onzedelijk
heid.
Slechts voorzoover het particulier initia
tief tekort schiet in een behoorlijke armen
zorg, heeft de Staat een aanvullende taak,
bij de uitvoering waarvan geen beletselen
mogen worden gesteld aan de liefdadig
heid.
2. Justitie.
In de rechtsordening moeten de natuur
rechtelijke grondslagen der samenleving
geëerbiedigd en beschermd worden. De
Staat dient derhalve eigen gebondenheid
aan de natuurlijke en positieve rechtsorde
te erkennen en met name de van den
Staat onafhankelijke hoogere orde en de
onaantastbare rechten der burgers te eer
biedigen.
Een van elke inmenging onafhankelijke
rechterlijke macht beoordeele, naar alge
meen f .ldende wettelijke regelen, zoowel
handelingen en gedragingen der burgers,
als die der Overheid, voor zoover bij deze
laatste rechten en vrijheden der burgers
betrokken zijn.
3. Financiën.
De heffing der middelen blijve tot het
noodzakelijke beperkt. Mede daarom worde
de staatsdienst sober ingericht en met ge
paste zuinigheid beheerd.
In de wijze der heffing worde de ver-
deelende rechtvaardigheid nauwgezet in
acht genomen, in dien zin, dat de draag
kracht der burgers, mede in verband met
de gezinssamenstelling, de maatstaf zij bij
de bepaling van den belastingdruk en bij
de regeling van de verhouding tusschen
directe en indirecte belastingen. Van eer
ste levensbehoeften behoort geen belasting
te worden geheven, tenzij en voorzoover
het algemeen welzijn dit dringend vordert.
4. Gebiedsdeelen buiten Europa.
Staatkundige zelfstandigheid binnen het
staatsverband van de niet-Europeesche ge
biedsdeelen onder leiding van Nederland
worde verder doorgevoerd. Tusschen dè
verschillende deelen van het Koninkrijk
worde nauwere economische samenwer
king bevorderd.
De belemmering van de geloofspredl-
king, neergelegd in art. 177 van de Wet op
de Staatsinrichting van Ned.-Indië, worde
weggenomen.
5. Buitenlandsch beleid.
Het buitenlandsch beleid richte zich op
de handhaving onzer zelfstandigheid, en
op het behoud eener volwaardige positie
van Nederland in de volkerengemeenschap.
In den geest der vredesnota van Z. H. Be-
nedictus XV worde krachtig medegewerkt
aan het streven van den Volkenbond ter
oplossing van internationale geschillen en
ter gelijktijdige en wederzijdsche vermin
dering van bewapening. Bijzondere aan
dacht worde gewijd aan de vestiging van
geordende internationale verhoudingen op
economisch gebied.
6. Defensie.
De organisatie van leger en vloot dient
beperkt te zijn tot hetgeen noodzakelijk is
voor de handhaving der neutraliteit en de
verdediging der onafhankelijkheid, binnen
de grenzen door internationale regelingen
te stellen.
7. Onderwijs, Opvoeding, Cultureele
Zaken.
Vrijheid van onderwijs, als natuurlijk
recht der ouders, leide ertoe de openbare
school slechts als aanvulling der bij •**-