'Uu.JDAG DECEMBER 1935 DE LEIDSCHE COURANT 'i /I EDE BLAD - PAG. CORRESPONDENTIE. Jo Hoogervorst, Ter Aar. Als we nog een beetje plaats hebben, laat ik jouw opstelletje volgen. Anders bewaar ik het nog eens voor later! Dag Joke! Groet Pa en Moe, Broers en Zusjes van me! Mies je Staats, Leiden. Hé, heb je dat humoristisch versje zelf gemaakt. Ik zeg maar dat Petrus lang niet mis was! Wil ik het aens iaten hooren? Jij zoudt dat eens graag willen voordragen, zeg je! Nu dan! Dan zal het gebeuren. Daar is Miesje. JUFFROUW PETERS Eens 't is niet lang geleden Was er eens een oude vrouw, Die in haar verleden Altijd dolgraag praten wou. 't Was gewoon 'n ziekte, Zoo vrouw Peters praatte. En 't ergste was nog, Ze kón het maar niet laten. Eens droomde werkvrouw Peters Dat zij naar den hemel ging, En dat ze vroeg aan Petrus „Mag ik er ook in?" „Neen, neen" antwoorde Petrus „Geen sprake van hoor, Jij gaat rechtstreeks Naar 't vagevuur door". „Gommenikie, Petrus 't Is 'n grof schandaal, Dat zoo'n arreme vrouw niet Mag aanzitte aan 't hemelmaal". Maar Petrus zei: „Tien jaar in 't vagevuur Is een welverdiende straf Dan zal je wel eens leer en. Dat je niet zoo praten mag". Toen schriktè zij op uit haar droom En 't was v/el wat laat, Maar nooit heeft vrouw Petrus Zoo ontzettend nog gepraat. Dora Kniest, Oegstgeest. In derdaad, het was ook jammer dat de godin „Fortuna" jou niet gunstig gezind was. Als het aan mij lag, kreeg je niet ééne, maar twee armbandhorloges. Zie je, dat is nog wat anders! De volgende week begin nen we aan de raadsels. Dank en groet aan alle huisgenooten en voor jou apart de hand! De wedstrijd is begin Januari! Anny enCor vanDiest, Sassen- h e i m. Alle stukken in dank ontvangen. Worden natuurlijk geplaatst. Jullie weet ik zei het vaker mijn vaste medewer kers gaan voor! Beterschap Cor! Wordt maar weer gauw de oude! Dag jongens! Groet Moeder en Tante van me! De hand Voor U allen. Sientje Pouw, H'Veen. Mooi zoo Sientje! Zie vandaag eens! Ik hou je aan je woord voortaan trouw blijven mee te doen. Maak mij wederkeerig de hartelijke groeten aan Moeder, Broertje en Zusjes! Voor jou de hand! Toosje van de Salm, Z.w oude. Ons goeie Toosje, een nichtje van 10 jaar, heeft ook eens geprobeerd om het feest van St. Nicolaas te bezingen. Hoe zij dat zegt, wil ik eens laten hooren, als voor beeld voor alle Nichtjes in Zoeterwoude. SINT NICOLAAS. Sint Nicolaas is weer aangekomen, Die goeie heilige Man Waar iedereen aan denkt nu En 's nachts van droomen kan. We zagen hem al komen Uit het verre warme land Zijn knecht liep heen en weder Met een roe al in zijn hand. Wij verwachtten vol verlangen Dien heerlijken feestdag af, En wij waren heel niet bang, Want wij kregen toch geen straf. Zoo zong Toosje voor Sint Nicolaasavond zij zong goed. Dag Toos! Veel groeten thuis! Piet Sn ij er s, Leiden. Wel mijn beste Piet, waar heb jij dat versje van daan gehaald? Schrijf mij dat eens! Als je het zelf gemaakt heb met vaders hulp wordt het ae volgende week geplaatst. Dag Piet! Groet vader en moeder van me en breng jij van mij de groeten eens over aan alle Neefjes van je klas. Zul je? PietSchrama, Voorschoten. Dat opstelletje van jou, mijn Neefje, is voor een jongetje van jouw leeftijd niet slechts. Jij zult wel meeloten, maar ik kom in dit nummer nog plaats te kort en laat alleen plaatsen wat voor is. Dat opstel van jou bewaar ik nog eens. Dag Piet! Betsie en Catrientje P a r 1 e- vliet, Wassenaar. Wel, wel, wat hebben jullie me verrast, een opstel en twee versjes. Die twee versjes wil ik eens laten hooren. Het eerste geef ik het woord aan Betsie! Zij zingt een liedje van ver- lan aun Hoort AAN ST. NICOLAAS St. Nicolaas, o, kom Och kom, toch gauw weerom! Geef mij speelgoed wondernet En letters van banket. Och, lieve, lieve Sinterklaas, 'k Vraag beleefd door dezen 'n Aardige mecanodoos, Wat zal 'k U dankbaar wezen! Wat zal 'k U bedanken. Juich ik dan met klanken Kom, zing nu allen mee Sint Nicolaas, hoezee! En nu roept ons Catrientje op, om te komen kijker, naar alles wat ze ontvangen heeft. Ze zingt daar: O, KOM! O, kom toch eens kijken, Wat 'k in mijn schoentje vind! Alles gekregen Van die beste Sint! Een pop met vlechten in 't haar Een snoezig jurkje kant en klaar! Drie kaatseballen in een net En een letter van banket! O, kom toch eens kijken Wat ik in mijn schoentje vind! Alles gekregen Van die beste Sint. Hierbij zullen we het laten en ook het lange verhaal van Catrientje nog eens be waren, om anueren ook een beetje plaats af te staan. Tot Vrijdag dan! Mijn dank aan alle Neefjes en Nichtjes, die meededen aan ons Sint-Nicolaasnum- mer. Wat niet geplaatst werd, is bewaard ge worden voor later. Oom W i m. ST. NICOLAASAVOND Al weken smullen jong en oud Van de voorpret; iedere fout, Iedere eigenaardigheid, Wordt in pakjes en rijmpjes uitgeleid, Om op den avond van Sinterklaasdag Veel geplaag te geven en gelach. De Jantjes en Pietjes, Ook Beppie's en Rietjes, Die anders hebben de grootste praats, Zijn nu reeds de beste maats! Geen kibbelarijtje wordt gehoord, 'k Heb ze nooit zoeter gekend, op m woord. De kasten en laadj es Alle hoeken en gaatjes, Zijn dichtgestopt en ook op slot. De kleintjes vinden het zot Vraagt zusjes of broers, waar is dat om? Is 't antwoord: „niet nieuwsgierig zijn Tom!" Is het avondje gekomen Viert men feest in alle Homen Alle geheimzinnigheid dier laatste dagen Gaat in enkele uren vervagen Als pakje na pakje wordt binnengebracht Hoort men hier en daar een uitroep, dat had 'k wel gedacht! Voor de kleintjes naar bed gaan, Brengen ze eerst de klompjes aan, Om gevuld bij den schoorsteen te zetten, In de hoop dat Piet goed op zal letten, Wat er wel op hun verlanglijstje staat, Als de goede Sint dat ook maar brengen laat. 't Was gisteren nog, dat ze samen keven, Ze gaan dus naar bed in vreezen en beven Zou Zwarte Piet dat ook al weten, Dat Jopie straks geen kaas wilde eten, Zus Lientje met haar melk heeft gemorst En van haar boterham liet liggen de korst. Zijn ze eindelijk ingeslapen, Komt Zwarte Piet en haalt de rapen, Het stroo en het brood bij de klompjes weg Voor hij lekkers en cadeux er nederlegt, 's Morgens wordt het met gejuich ontvangen: Ze hebben alles wat ze verlangen. Spreek ik nu te boud, Als ik zeg dat jong en oud Smullen van het feest en de voorpret? Ik hoop dan ook van harte, dat onverlet, Wij nog jaren onder lachen en gieren, 't Oude St. Nicolaasfeest mogen vieren. T o n n y. SINTERKLAASAVOND door Nelly. Reeds lang had hij al staan te turen Om het hoekje van 't huis. Daarna kwam hij weer wat nader En sloop zachtjes als een muis. Eindelijk wist hij wie van alle Hem het beste zou bevallen En wie 't zoetste is geweest Krijgt van hem dan ook het meest. En ieder kreeg zijn deel van alles evenveel. Marietje krijgt een prenteboek En Jan een zak met peperkoek En Wim die krijgt een tol En Anny haar klomp is vol Met suikergoed en marsepein Wat zullen de jongens vroolijk ztfn! WIE ZIJN ER JARIG? Van 6 Dec. tot en met 12 Dec. 6 Dec. Gerarda van Schaik, Staal wijk straat 7. 7 Dec. Cootje Castelein, Oude Rijn 30. 7 Dec. Karei van Bergen Henegouwen, Hooge woerd 169. 8 Dec. Bernard Post, St. Jorissteeg 21. 8 Dec. Ali Luykes, Noordeinde, A.-Veen. 8 Dec. Jacques Kroon, Weeshuis St. Ja- cobsgracht. 9 Dec. Hubert v. d. Meer, Noordhoek B 731, R.-Veen. 9 Dec. Jeane Langver, Hooge Morschweg 14, Oegstgeest. 10 Dec. Jan van Gerven, Schenkelweg, Zoeterwoude C 80. 10 Dec. Adri van Leeuwen, Valdezstr. 5. 11 Dec. Rietje van Alphen, N. Rijn 6. 11 Dec. Koos v. d. Poel, Oud-Ade, Zwar- teweg. 11 Dec. Loe van Beers, Koudekerk a. d. Rijn. 12 Dec. Ant. Pieterse, St, Jacobsgr. 1. 12 Dec. Willem Hölscher, B 193 R.-Veen. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen voor den verjaardag. Ik bedoel na men van schoolgaande kinderen. Oom WIM. NOOIT GEDACHT! Een St. Nicolaasverhaal door Oom Wim. II. In zijn oogen licht het en zijn slapen kloppen en een dankbaar gevoel doortin telt zijn wezen en in den geest staat voor hemj de Moeder Gods uit het Kapelleke enlacht. In het kantoor van Mijnheer staat Jan en stalt zijn „waren" uit, waar aan hij zooveel uren besteed had en waar in iets lag van die kostbare gave, die een kunstenaarsziel de zijne mag noemen. En als alles netjes op Mijnheers tafel naast het bureau geëtaleerd staat, ver schijnt Mevrouw met een vriendelijken lach en met een even vriendelijk „goeie morgen" en ziet! Met kennersblik monstert ze die voor werpen van kunst en naar het schijnt is haar critiek gunstig. „Zoo, zoo, man, wat hoor ik, ben jij zon der werk en dat voor een kunstenaar in het vak! „Ja Mevrouw, ik heb geen werk, en tracht nu langs dezen weg voor vrouw en kinderen voor het noodige te zorgen of schoon dat heel moeilijk gaaf'. „Ik weet het beste man, ik weet het. De tijden zijn slecht. De kunst wordt aller minst gewaardeerd. Maar kom! Wat moet dat allemaal kosten? Vraag niet te weinig; ik ken de waarde; ik weet de tijd, die er aan besteed is en ik ken ook de omstan digheden, waaronder deze kunst-voorwer- pen gemaakt zijn. Vraag niet te weinig! zeg ik nog eens! Ik koop alles, wat hier staat en zal mijn vader schrijven, die een dergelijke fabriek heeft in speelgoedzaken en snijwerken en ik zal niet rusten voor jij weer werk hebt. Het werk is waard te worden geprezen en ik zou het als zonde aanrekenen, jou niet verder te helpen. De kunst is een gave van God en de kunste naar is bescherming waard". Het was Jan te moede, alsof hij een taal hoorde uit den hemel. Hoe verder Mevrouw sprak, hoe kleiner hij zich voelde, maar hoe scherper en groo- ter het beeld werd van het kleine Moeder- Godsbeeldje en tranen van vreugde sprongen uit zijn oogen en toen zij ophield kon hij geen woorden vinden, dan stame lend zijn dank betuigen en toen kwam het er uit: „als u zoo goed voor mij was en mij zoo terwille zoudt zijn, dan zou ik gaarne alles willen hier laten èn speelgoed èn.... koffer voor niets". Een schaterlach klinkt op en dansend en gierend en stoeiend komen drie kleine meisjes binnengehuppeld; kijken naar die mooie dingetjes, klappen in de handen en roepen als om strijd: „Is dat voor ons moeke? Heerlijk heerlijk, heerlijk! klinkt het in koor en 'dandrukken ze zich, terwijl ze eensklaps zwijgend tegen moeke aan als om bescherming te zoeken bij het zien van dien vreemden man, die huilende daar staat als 'n kind, dat straf heeft ge had, niet wetende, wat dit alles beduidt, en wat zij niet kunnen begrijpen. „Ja meisjes, dat is nu allemaal voor jul lie, maar gaat nu maar gauw spelen. Dat heeft Sinterklaas reeds gebracht, nog even geduld! Lachende en stoeiende en gierende van pret gaan ze nu heen, zooals ze kwamen en bespreken straks onder elkaar het vreemde van 't geval; „een groote man, die huilt; zooiets zagen ze nooit in hun le ven!" Inmiddels is Jan weer tot zich zelf ge komen. „En nu mijn vriend, zal ik nog eens vragen, wat dit alles kost, maar neen, zeg het maar niet. Hier is 100 gulden. Geef me nu je adres en laat de rest aan mij over". En Jan geeft zijn adres en vertrekt na honderd keer zijn dank gebracht te heb ben. Heerlijk scheen de zon aan den hemel! Maar heerlijker nog de zon in zijn hart.. Nooit zouden de vogels mooier gezongen hebben en ook nooit zong het in zijn hart mooier dan op dien schoonen December morgen voor het feest van St. Nicolaas. Nooit ook was zijn tred lichter en was zijn gebed inniger voor het beeldje van de Moeder Gods in dat kleine kapelletje. Het was, alsof hij gedragen werd door de ruimte. Zijn gang paar huis leek en was een droom. Het was haast te veel voor dien zwaar beproefden man, na zooveel lange dagen en weken en maanden van niets doen. Eindelijk thuis! Zijn vrouw komt hem reeds tegemoet en vier armpjes strek ken zich uit naar vader, die lachend nader komt. En? Hoe is het gegaan Jan? Zeg niets, vrouw! Kom, en steek een' kaars aan voor Onze Lieve Vrouwke. En gij kindertjes knielt neer en dankt met mij. Mijn geluk is te groot om te spreken. Laten we eerst danken, danken, danken! En toen begint hij te vèrtellen lang en breed, alles wat gebeurd was op dien mor gen. Niets wordt vergeten vooral niet zijn bidden in het kleine kapelletje voor het beeld van de Moeder Gods; alles tot in bij zonderheden telkens weer, terwijl de kin dertjes naast moeder al maar vader aan gapen en ook een traantje wegpinken als ze moeder dit zien doen Dien avond was er feest in het kleine, maar uiterst zindelijke woninkje van Jan, de houtsnijwerker. Vier gelukkige men- schen vierden een dankfeest. Vader, zou St. Nicolaas ook bij ons iets in het klompje brengen? Zonder twijfel Jetje! Ook iets voor mij, vader? Ook voor jóu, Jacob. Ook iets voor u vader? En voor moe der, gaat Jacob door? Ook voor ons kinderen! Maar nu naar bed! Lekker slapen en droomen en afwachten, wat de goeie, bra ve heilige man brengen zal. Nacht jon gens! Nacht vader! nacht moeder! Nog een kruisje en de kleintjes gaan heen, on bewust nog van het groote geluk, dat over hun ouders komen zou. Den volgenden morgen! De tafel is klaar! Het speelgoed en de lekkernijtjes wachten op de twee, die ko men gaan. Heerlijk! Daar zijn ze! Is dat voor ons? Ja, Jacob. En dat voor mij? Ja, Jetje! En de twee kleintjes springen de kamer rond en slaan keer op keer van plezier in de handjes en loopen van vader naar moe der en weer terug naar „het tafeltje wel bereid" om met nieuwe cadeautjes weer te keeren en ze te laten bewonderen aan de gelukkige ouders, die dat tooneeltje met schitterende oogen aanzien. En het toppunt van geluk kwam des middags voor vader en moeder in den vorm van een vaste betrekking in de fa briek van den vader dier goede Mevrouw, die woord hield en den kunstenaar voort hielp uit liefde voor de kunst, als een gave uit de handen van den goeden God ont vangen. KLOMPEN door Diederik. Vroeger droegen menschen klompen, Ja, die tijd heugt mij nog goed; Heusch het was ook lang geen pretje, Met die blokken aan je voet. Maar de dracht was zeer voordeelig 't Kwam zoo uit bij het bestaan; Want op klompen moesten velen Altijd door het leven gaan. In de klompenmakerijen: Van een groot stuk wilgenhout, Werden klompen toen vervaardigd, Groot en klein, voor jong en oud. Alle maaksels, veel modellen, Kleuren zwart en wit en geel; Met versiering, leeren bandjes, Alles noemen is tè veel. Voor de jongens was het makk'lijk, Immers maakten zij toen in 'n wip, Van een klomp een mooie zeilboot, Een fregat of oorlogschip. Ook bij ruzie, vechtpartijen Hadden zij er voordeel van, Met een klomp dan in je handen, Nou, dan stond je wel je man. Klompen zijn thans uit de mode, Maar ik heb er één bewaard, Die gebruik ik met St. Nicolaas Om te plaatsen bij den haard. 'k Heb ook nu mijn hoop gevestigd Op mijn klomp, als ieder jaar; 'k Hoop dat ook de klomp gevuld wordt Van de gansche lezersschaar!? EEN PRETTIGE SINT NICOLAr^o^VOND Jan en Mien zaten in de warme huiska mer. Ze waren een leuk spelletje aan 't doen. Moeder was in de keuken de boter hammen aan 't klaar maken. Vader was nog op 't kantoor. Hij kwam om zeven uur thuis en 't was nu pas zes uur. „Jan", zei Mien, „zal Sint Nicolaas haast al ko men?" „Ik weet het niet", zei Jan. „Maar hoor eens er wordt gebeld". Een poosje later hoorden ze de stem van Marie, de dienstmeid, die zei: „Mevrouw hier is een arm meisje; die vraagt om een aalmoes." Jan en Mien gingen eens kijken. Daarstond een arme stumpert, bibberend van kou. Ze had een dun, versleten jasje aan en een deerlijk gehavend jurkje. De schoenen waren vol met gaten, de kousen waren afgezakt, en zaten ook vol gaten. „Arm kind", zei Mien, „God weet wat een ellende dat kind beleeft. Moeder was onder- tusschen ook komen toeloopen en vroeg: „Waar zijn je ouders, kind, en hoe heet je?" „Ik heb geen ouders meer", snikte 't meis je, „en ik heet Lientje Verhagen." „Bij wie ben je dan?" vroeg de vrouw weer. „Ik ben bij mijn oom en ik mag niet thuis komen, voor ik wat verdiend heb met versjes zingen en ik heb pas vijf cent", zei 't meisje. „Zou je vanavond bij ons willen blijven, Lientje?" vroeg Moeder. „Alstublieft, mevrouw", zei Lientje. „Ga maar even met me mee, dan zullen we je 'ns netjes opknappen", zei Moeder. Zij mocht eerst netjes gewassen worden; toen kreeg ze nette, warme kleeren aan. Lientje bedankte. Mevrouw bracht haar naar de keuken, gaf ze 'n glas melk en 'n paar bo terhammen- en ging weer door aan 't werk. Toen Lientje klaar was mocht ze in de war me kamer bij Jan en Mien. Ze deed mee met de spelletjes en was er al gauw ge wend. Daar ging de bel weer. Nu was va der het. Moeder vertelde allïs aan vader, wat Lientje haar gezegd had. „Arm kind", zei ook vader. Nu begonnen ze te eten. Toen ze klaar waren werd de tafel netjes afgeruimd. Vader ging de krant lezen. Moe der was een kleedje aan 't haken. Jan, Mien en Lientje waren met t ganzenbord, dat ze verleden jaar van Sint Nicolaas hadden gehad, aan het spelen. Weer werd er ge beld. Vader ging de deur open doen en weldra hoorde men vader's stem en ook nog een vreemde. Daar ging de deur open en vader trad binnen metSinterklaas en zwarte Piet. Mientje beefde van angst er. Lientje keek angstig naar die kleine zwarte Piet. Jan was niet zoo bang. „Dag beste kinderen," zei Sinterklaas, „hoe he ten jullie?" Moeder zei 't maar voor de kinderen, want die durfden niet goed. „En zijn ze nog braaf?" vroeg Sinterklaas weer. „O ja", zei moeder. „Nu, kom dan maar eens hier, dan zal ik eens in mijn zak kijken". Hij haalde drie pakken te voorschijn, een voor Jan, een voor Mien en een voor Lien. De kinderen bedankten de goede Sint heel hartelijk. Ze deden de papieren en touwtjes los. Bij Jan zat er een mecanodoos in, bij Mien en Lientje een groote, mooie pop. Toen gingen ze 'n versje zingen. Nu ging Sinterklaas strooien er werd gegrabbeld van belang. Nu moes ten Sinterklaas en Pieterman weer weg, want ze moesten nog naar anderen. De kinderen bedankten de goede Sint nog maals, toen gingen ze weg. Nu werd het tijd dat Lientje ook wegging. Moeder vroeg of ze alleen kon gaan. „O ja, me vrouw", zei Lientje. Ze kreeg nog wat geld mee voor haar oom en nog een man teltje voor haar zelf. Ze bedankte me vrouw nog eens en ging toen weg. Bij de deur vroeg mevrouw of ze nog eens gauw terug kwam. Dat beloofde Lientje graag, en daar ging ze de donkere straat in, met de pop in haar armen. Nog nooit had ze zoo'n prettige Sint Nicolaas gehad. SINTERKLAASMOPPEN. Die was niet bang. Zwarte Piet: (op bezoek, tegen een on- deugenden jongen) „Pas op, baasje, an ders ga je dt zak in, hoor!" Kobus: „Dat kleine zakkie, daar kan ik niet eens in!" Op school. Meester: „Zeg eens, hoe zou het komen dat Sinterklaas blank is en z'n knecht zwart?" Jan: „Ik denk dat het aan de zeep ligt!" De ongeloovige Dorus. Meester: „Ik heb een brief van St. Ni colaas ontvangen, kinderen!" Dorus, die 't niet gelooft: „Laat me den postzegel eens zien, die erop zit, meester".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 16