De slachtoffers van het auto-ongeluk te
Weert hegraven.
Vice admiraal sir Edwatd Evans (rechts), nam deze week
het Engelsche vloot-commando over van admiraal sir Hugh
Tweedie
De sterke was
van de Maas
heeft op ver-
schiliendeplaat-
sen in Limourg
o^erstroo-
mingen veroor
zaakt.
Te Berhcum had Woensdag de begrafenis plaats van wijlen jhr mr F. J.
J. M. van Rijckevo-sel. Kamerheer in bu'»engewonen d'enst van H M. de
Koningin Een krans van de vorstin wordt op het grat gelegd
Te Nederweert heeft Woensdag onder zeer groofe belang
stelling de begrafenis plaats gehad van drie der slachtoffers
van het ernstig auto ongeluk bij Weert
De eersfe operatie in het thans ingerichte Zweedsche ambu
lance hospitaal te Harrar. we'ke stad thans geheel door de
Abessijnsche troepen verlaten is en uitsluitend als hospitaal-
stad dienst zal doen
FEUILLETON.
ALS IEMAND
VERRE REIZEN DOET
Een avontuurlijk verhaal van drie
studenten. v
door 7
ARNOLD BARTEL.
(Nadruk verboden).
17)
In de heerschende duisternis lijkt alles
fantastisch, onwezenlijk en geheimzinnig.
Zij gaan midden door den duizend-en-een-
nacht, langs nauwe straatjes, door wingerd
omrankt, witte huizen zonder vensters, diep
gesluierde vrouwen, donker getinte man
nen met kleurige boernoes, tulband en lan
ge baard en massieve steenen poorten, die
zoo nauw zijn, dat zij zich met hun vieren
tegen den muur moeten drukken om langs
de vele bedelaars en zwaar bepakte ezels
voorbij te komen.
Plotseling wordt Nini bang, zij denkt
aan het kostbare brillanten hangertje, dat
zij aan een platina ketting om den hals
draagt. Het zou voor de vele lugubere ty
pen, die zij hier ontmoet, een kleinigheid
zijn, haar dat te ontrukken en dan in het
donker te verdwijnen. Onwillekeurig tast
zij naar haar hals. Gelukkig het is er
nog.
Maar daarmee wordt zij tevens aan de
afwezigheid van Jean Martin herinnerd.
Het was onverstandig van haar, zich zon-
dat zijn bescherming in deze vreemde stad
te wagen, waar het gevaar haar van alle
kanten bedreigt. Zij blijft staan en kijkt
schuw om zich heen Maar in het gewoel
van de drukke stad is' Jean Martin ner
gens te zien.
Wij moeten monsieur Martin opzoe
ken, zegt zij angstig.
Dat zullen wij niet doen als wij goe
de vrienden willen blijven antwoordt Die
sel, mede voor zijn vrienden.
Maar Nini is niet van haar standpunt
af te brengen en Onkruid zegt ten einde
raad: U zult moeten besluiten: hij of wij.
En in zijn hart bedoelt hij eigenlijk: hij
of ik.
Er is niets te besluiten, antwoordt
Nini koppig: Plicht is plicht.
De beteekenis van deze verontschuldi
ging blijft vooralsnog voor het drietal ver
borgen.
Nu, wie zal êt zijn? dringt Diesel aan.
Hij?
Ja, zegt Nini.
Tja, meent Lou Volkers, dan blijft
ons niets anders over dan ons gentlemen
te toonen en deze jongedame aan onzen
gelukkigen mededinger uit te leveren.
Dat is echter gemakkelijker gezegd dan
gedaan. Zij zoeken de geheele bazar, het
hart van elke Oostersche stad af, maar
Jean Martin is nergens te zien Zij dwa
len door de straatjes, welke slechts door
verschillende groepen van vaklieden wor
den bewoond; hier de kleermakers, daar
de slagers, in een volgende straat de
schoenmakers en daarnaast weer de bak
kers In de open winkels, welker electri-
sche verlichting een scherp contrast vormt
met de bewoners en hun omgeving, wordt
nog druk gewerkt en verkocht.
Overal staan groepjes passagiers van de
„Ukami". Iedereen wil een souvenir uit
Afrika meebrengen; vooral de taschjes
van gekleurd geitenleer met goud opge
legd vinden veel aftrek.
Eindelijk ontdekten zij toch ook Jean
Martin. Hij is in druk gesprek gewikkeld
met een koopman over een paar roodle-
deren pantoffels. Diesel ziet hem het eerst
en vraagt zich af, of hij Nini van zijn ont
dekking deelgenoote zal maken. Maar Sna
vel maakt al spoedig een eind aan dezen
innerlijken tweestrijd, als hij spottend op
merkt: - Ziet u wel, dat uw uitverkorene
u heelemaal vergeten heeft!
Inderdaad is Jean Martin geheel in den
handel verdiept. De koopman, een oude
baas met een lange witte baard, die er
uitziet als Haroen al Rachid in eigen per
soon, verzekert hem in brokstukken van
alle mogelijke talen, dat hij de pantoffels
niet voor minder dan tien peseta's kan
geven. Jean Martin biedt echter niet meer
dan vijf. Het koopmannetje jammert en
bezweert hem met handen en voeten, dat
ze elf ingekocht kosten.
Maar als monsieur Martin aanstalten
maakt om verder te gaan, rent het man
netje hem achterna en worden zij het
eens op zeven peseta's.
Hij schijnt u toch niet heelemaal ver
geten te hebben, zegt Snavel bedachtzaam.
Hij koopt zoowaar zelf al de pantoffels,
waar hij later zelf onder zal komen te zit
ten.
Nini is boos. Eigenlijk zou zij hun alles
willen vertellen en hun willen zeggen, dat
zij voor Jean Martin waarlijk niet behoe
ven weg te loopen, maar zij mag het niet.
Plicht is plicht En zoo komt het dan
slechts tot een' kort afscheid, waarbij het
drietal den Belg toevoegt: Vergeet u
vooral niet, goed op juffrouw Collyn te
passen, meneer Martin, een advies, waar
van den detective de juiste beteekenis wel
iswaar ontgaat, maar dat hem toch lichte
lijk ergert. Zij wenschen Nini nog veel
pleizier toe en verdwijnen dan in de me
nigte. welke de bazar van Tetuan bevolkt.
De kring om de, in hun open winkels
hokkende kooplieden wordt steeds klei
ner. De eene groep na den andere keert
met den haar begeleidenden gids terug
naar de Europeesche wijk. In het beste ho
tel van de stad vereenigen de passagiers
van de „Ukami" zich aan een diner, maar
de drie studenten voelen er niets voor om
daar den korten tijd die hun is toegemeten
te verknoeien. Het is een luxueuse inrich
ting als elk ander groot hotel, of het nu
in Tetuan, Calcutta of Parijs staat. De
kellners vertoonen weliswaar veel over
eenkomst met een Spaansche Grande en
de portier ziet er half als een Bedoeïnen
hoofdman en half als Zwarte Piet uit,
maar dat verandert niets aan het nuchtere
karakter van dezen Karavansera.
Een kleine bodega, „Stad Sevilla" ge
naamd, welke slechts door Spanjaarden be
zocht wordt, oefent veel meer aantrek
kingskracht op hen uit. Het is er vol, niet
bepaald zindelijk en zeer rumoerig. Het
drietal wordt, als alle vreemdelingen aan
gegaapt, maar zonder zich daarom te be
kommeren slenteren zij naar een nog on
bezette hoekplaats, om na een vergeefsche
studie van de Spaansche spijskaart een
maaltijd te bestellen. Reeds na enkele
minuten verminderd de belangstelling voor
hun aanwezigheid. De gesprekken worden
hervat, men schertst en drinkt en spoedig
heeft het café weer zijn gewone aanzien.
De drie studenten amuseeren zich over
het doen en laten van de Spanjaarden om
hen heen. Zij vinden het hier heel wat ge-
noegelijker dan in het gezelschap van de
passagiers der „Ukami".
Plotseling wordt Diesel's aandacht ge
trokken door een breeden, in homespun
gekleeden rug, die hem merkwaardig be
kend voorkomt. Is dat niet hun onsym
pathieke hutgenoot met het notenkrakers-
gezicht? Naast hem, eveneens met den rug
naar het drietal gekeerd, zit een dame.
Die kennen zij toch ook? Het moet die
Roemeensche zijn uit de le klasse, die in
Southampton aan boord is gekomen. Wat
hebben die nu samen hier te zoeken?
Diesel geeft den anderen een teeken om
stil te zijn en luistert gespannen, of hij in
het geroezemoes van stemmen iets van het
gesprek, dat tusschen de beide bekenden
gevoerd wordt, kan opvangen. Vergist hij
zich niet? De notenkraker, die bij zijn in
trede aan* boord voorgaf, geen woord
Duitsch te kennen, onderhoudt zich thans
zeer gemakelijk in deze taal, zij het dan
met een wat eigenaardig accent.
En nu verstaat Diesel Zelfs een paar
woorden: „Hij heeft niet de minste reden
om kwaad te zijn."
Toch is het zoo! valt de Roemeeensche
hem heftig in de rede. Hoe kon je ook zoo
dom zijn dat briefje weg te gooien
Maar dat heb ik immers verscheurdl
En stel, dat iemand al een paar snippers
gevonden mocht hebben, dan valt daar
immers nog niets uit op te maken....
(Wordt vervolgd).