n 1/ VRIJDAG 11 OCTOBER 1935 DE LEÏDSCHE COURANT VIERDE BLAD - PAG. 15 CORRESPONDENTIE. Gretha v. d. Brink, L e i de n. En de teekening, èn het versje waren voor jouw doen, niet slecht. Zoo komen de snoepers aan! Maar kom, ik wil het versje eens laten hooren. SNOEPSTERTJES Snoepstertjes, o snoepstertjes. Wat deed je in die kast? Dacht je dat die worst en ham Alleen voor jullie was? Alle dagen was er feest! Wat hadden jullie schik Knabbel, knabbel, ging 't maar En je werd rond en dik. Ja, nu zit je in de vaL Te piepen, 'wat je kan, Snoepstertjes, o snoepstertjes Ja hoor? Dat komt er van! Gretha Hooymans, Voorscho- t en. Daar vind ik zoowaar nog een brief je van mij van 6 Jan. met een keurig vers je „een heilwensch" voor het jaar dat aan brak. Weet je wat ik doen zal? Ik zal het bewaren tot 1 Jan. 1936 en het dan doorge ven. De wensoh blijft er hetzelfde om. Dag Gretha! Groeten thuis! .Jopie Bontje, R'veen. Ja Jo- pie, alle raadsels waren niet even gemak kelijk. Maar weet je wat je moet doen? Los iedere week de raadsels mee op, die komen tot den aanstaanden wedstrijd. Dan ken je ze allemaal oplossen, wed ik! Dag Jopie! Wil je vader en moeder van m e~ groeten! Janny v. d. Boo g, Leiden. Wat zou jij een knappe meid zijn," als dat versje beusch door jou bedacht was! Dan zou ik zeggen, „kom hier kind, hier naast me en rnaak gauw eens een paar mooie dingetjes voor ons „Hoekje". Dag Janny! Zoo ook broertje Johan. Ook dit versje was niet eigen werk. Greetje Walter, Leiden. Wel Greetje, heb jij ook eens geprobeerd voor ons een versje te maken! Dan zal ik het la ten hooren! MIJN HONDJE. Ik heb een leuk, zwart hondje, Met 'n klein, rood mondje; ,Hij wandelt met mij door de straat Tot de klok van negen slaat. Dan ga ik gauw in school, Om twaalf uur begint de jool. Dan loop ik gauw naar moeder weer, En krijg ik vast 'n lekk're peer. Ik kan 't best met Pukkie vinden, Wij zijn de beste vrinden, De plaats waar 't meesteresje is, Is ons hondje ook gewis. Zoo zingt Greetje? En wat zegt broertje Jan, hiervan! Dag jongen! Hoor ik nog eens wat? Alie Verhoeven, Leiden. Het doet me plezier te hooren, dat je trouw ons Hoekje leest en alles zoo mooi vindt. Ga zoo door Alie en probeer ook eens een versje te maken. Het opstel is heel aardig en laat ik plaatsen. Hoort, wat Alie vertelt van het kleine ventje, die voor 't eerst naar school ging. VOOR HET EERST. Vader bracht hem. Met snelle kleine pasjes, naast de groote stappen van vader, inkortend voor hem, trippelde hij voort. Hij was 'n fijn jongetje van vijf jaar met teer geziohtje, waar in de groote blauwe oogen iets bang verwachtend uitzagen. Het was alles zoo raar vandaag. Ja, dacht hij, waarom moet ik bang zijn, ik kan een huis teekenen uit Bob zijn boek; de rook die kan ik mooi, dan veeg ik er over met mijn vinger en dan wordt het rook. Opeens vas ter klemde hij zijn handen in vaders groo te handen. Kijk, daar naast dat witte huis, waar al die kinderen in gaan, zie je? daar! Oh! Ernstig keek hij ernaar. Het was niet zoo heel anders dan een ander huis, maar er waren zooveel kinderen. Zoo Jip nu gaan we erin. Eerst keek hij onderzoekend rond. Eerst was hij wel bang. Maar toen hij de vriendelijke oogen van de juffrouw zag? Daar kwam de juffrouw al naar va der toe. Dag juffrouw, zei vader. Ik kom mijn jongen brengen. Dag vent, zei de juf frouw. Met een vuurroode kleur zei hij dag juffrouw. Zeg nou maar dag Pa en dan ga jij met de andere jongens fijn spelen. Daar ging de bel. Nu mocht hij gaan tee kenen. Hij ging een mooi paard maken, dat is mooi, mijn eigen paard. Nu ging hij vol strepen maken. Op eens dacht hij hoe krijg je wit. De jongen die naast hem zat stootte hij aan. Hoe krijg je wit. De jongen haalde zijn schouders op en begon te lachen. Hij stak zijn vinger in de hoogte en vroeg hoe krijg je wit. Ik kom bij je, zei de juffrouw. De juffrouw hielp hem en toen ging zij weg. Daar ging de bel, alle kinderen gingen naar huis. Maar vader kwam hem halen. Heerlijk was het van daag! De school viel mee. Het ijs was ge broken. Ria van Langeraar, Langeraar. Wel, Ria jij hebt je best gedaan. Ik laat beide versjes plaatsen. Zie de volgende week. Ik zou het nu doen, maar dan wordt de correspondentie te lang. Dag Ria! Met hand en groet. Ans van Diest, Sassenheim. Mooi dat nog alles in orde komt. Het is jammer van tijd en moeite. Ik begrijp nog niet, waar die stukken kunnen gebleven zijn, want er komt nooit iets weg. Doch het is gebeurd! Dag Ans! Groet de schrijver van dit lange verhaal, wensch hem in mijn plaats beterschap en geef hem de hand. Groet ook vader en moeder van me! De vijf voor uw viertjes. Nu moet ik uitscheiden. De corresponden tie is reeds te lang. Tot Zaterdag. Jullie Oom W i m. (Voor de grooteren onder onze lezers)). IETS OVER LEIOEN door Oom Wim. IV. De Bibliotheek der Universiteit! Dit gebouw is in 1860 gebouwd en in 1888 uitgebreid, is ééne der best verzorgde Bibliotheken van ons land. Niet alleen wer ken van erkende Hollandsche schrijvers maar bevat tevens een rijke verzameling Oostersche handschriften en Latijnsche en Grieksche verzamelingen. Deze collectie boeken, kaarten, hand schriften, wordt geschat op 160.000 banden, 3000 portefeuilles kleine geschriften; 5600 handschriften en 40.000 landkaarten en plattegronden, terwijl de afzonderlijke boekerij van de Leidsche Maatschappij van Nederlandsche letterkunde, geschat wordt op 60.000 banden en 1340 handschriften. Mij dunkt, dat zoo'n verzameling waard is ver meld te worden en dat onze stad zich ge lukkig kan prijzen een dergelijke boekerij te bezitten, die niet alleen een vraagbaak is voor de Leidsche studenten, maar ook voor geleerden van ver buiten ons eigen land. En zoo komen we dan aan onze Univer siteit, waarvoor deze Bibliotheek in den aanvang van haar wording bestemd was. Herhaaldelijk is de Universiteit van plaats veranderd Bij de plechtige inwijding der Hooge- school op 8 Februari 1575 werd haar het St. Barbaraklooster het latere Prinsèn- hof, tot verblijf aangewezen; vanwaar zij reeds op 4 Sept. van hetzelfde jaar naar de kerk der gefalyde bagijnen, thans de Aca demische Bibliotheek werd overgebracht. Deze verliet zij weer in 1587 om in het klooster der witte nonnen, omstreeks 1400 gesticht, ^p den hoek van het Rapenburg en de Nonnesteeg, haar intrek te nemen. In 1616 door een hevigen brand vernield die alleen de muren en het overwulfde Auditorium philosophicum spaarde, ver dreven, nam zij tot 1618 nogmaals de wijk naar het Prinsenhof, om van daaruit het klooster der witte nonnen weer te betrek ken tot op den huidigen dag. De toren met slaguurwerk dagteekent eerst van 1670. Van het inwendige van onze Academie zal ik maar niet verder uitweiden. Een enkel woord wil ik nog ze^en over de Hortus, de groote beroemde plantentuin achter de Academie, die op werkdagen tot n uur voor zonso:. i valt. De Hortus werd in 1587 door den Leid- schen apotheker Dirk Outgertsz Kluit daar bij geholpen door Carolus Clusius (1524 1609) den grootsten plantkundige zijner eeuw, aangelegd. Sedert werd hij van jaar tot jaar met een menigte vreemde planten uit alle oorden der wereld verrijkt en zoo kon Boerhaave onze Boerhaave, ver maard als Botanicus en als geneesheer in 1827 voor de aanwezige curatoren verze keren: „dat hun plantentuin voor geen anderen ter wereld behoefde onder te doen. Van lieverlede werd hij al grooter. In 1816 was hij reeds uitgestrekt tot aan den Witte Singelgracht. De catalogus vermeldt, de zeldzame collectie van 6783 planten waar onder palmen van zeldzame bekendheid; orchideeën verzamelingen, die men hier niet zou verwachten; aloë's en cactussen, die er mogen zijn; Indische bekerplanten en weer verder koffie-, cacao-, melk- mohonie- vergif, guttaperchaboom en cocaheesters; om niet te vergeten de tropische water planten en een flinke rotspartij voor de beagflora. We zoeken hier niet tevergeefs de Victoria Rcgia, wier bladeren in haar bloeitijd omstreeks Juli en Augustus een middellijn van 2 meter bereiken en wier zeldzame bloem de bewondering afdwingt, die allen, die het geluk hebben deze te mo gen in volle pracht aanschouwen. Dat bij den aanleg gedacht werd aan de genees kundige kruiden en planten en bloemen en vruchten spreekt vanzelf. Alles vindt men hier te kust en te keur, zelfs de Nijl- papyrus en de rijst zoekt men niet tever geefs. (Wordt vervolgd). Wie zijn jarig Van 12 tot en met 18 October. 12 Oct.: Toon Pieterse, St. Jacobsgr. 1. 12 Oct.: Alie van Brecht, Gebr. Treubstr. 29, Voorschoten. 12 Oct.: Annie Kroon, Langegraoht 184a. 12 Oct.: Corrie Hecke,( Steijnstr. 21a. 12 Oct.: Gretha Oostdarn, Melmansdam 262 B, Warmond. 13 Oct.: Marie Neyman, Nieuwe Wetering 14 Oct.: Gonnie Schouten, Tollenstr. 15. 14 Oct.: Abram Habraken, Molenstr. 27. 14 Oct.: Albert Godé, Leliestraat 49. 14 Oct.: Louis Staats, Hoogl. Kerkgr. 3. 15 Oct. Bertha van Werkhoven, Bergheem- sterweg 1, Voorhout. 16 Oct.: Gerarda Nederhoff, Rijweg 112, Boskoop. 17 Oct.: Johan van Schooten, Noordwijk (B.), Umuiderstraat 21. 17 Oct.: Truusje Binken, Seringenstraat 32a. 17 Oct.: Arie van Hoorn, Langeraar A 157. 17 Oct.: Piet van Noort, Voorhout. 17 Oct.: Piet Klein, R'veen A 122. 17 Oct.: Neli Bakker, Boekhorstl. 12, V'hout 18 Oct.: Corrie Zwetsloot, Hoogmade B 252 18 Oct.: Theo Nagel, Volmolengr. Ik feliciteer de jarigen. Wie zyn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens veertien dagen vóór den verjaardag. Ik be doel de namen van schoolgaande kinderen. Oom Wim. DE OPLOSSINGEN der raadsels van verleden week waren: Opl. I.: Gouda; goud A. Opl. II. München m hut kanon München pet n. Opl. III: citroen citer non Opl. IV: zonnebloem zon Ben bloem. Opl. V: rakker bakker wakker makker, Opl. VI: appel; a opa appel pet 1 Opl. VII: kat mat nat rat. Dora van Kniest. MET EEN BEZEM. door Diederik. Op de uitgestrekte heide Groeit de welbekende hei, Die zoo schitterend kan bloeien, Op die hei voelt men zioh vrij. Tevens is de heiplant nuttig Als men nog niet weet waarom? Van de hei nu maakt men bezems, En de prijs.een kleine som. Met een bezem kan men vegen. Die gebruikt haast elke vrouw; Doch vooral de kamermeisjes Zweren bij hun bezem trouw. Want de vrouw uit deze dagen, Zij schiet danig uit haar slof; Als zij bezem gaat hanteeren Zie je niets dan stof enstof! In de stad op straat en pleinen Worden bezems gehanteerd; Ook op schepen, groot en kleinen Wordt de bezem hoog vereerd. Op de ijsbaan is zij nuttig Geeft de rijders gladde baan, En, de mannen die haar vegen Hebben er wellicht iets aan!? Aan de bezems zitten stelen, Die noemt men dan bezemsteel; Eens, het was in vroeger jaren, Kreeg ik met zoo'n steel mijn deel. Want ik was toen zeer ondeugend, Ja 't is waar en heusoh geen jok, Moeder sloeg mij ongenadig Op mijn broek metbezemstok. Met, een bezem vegen velen, Zonder bezem evenzoo, Denk maar aan de vele vegen Die men krijgt 't zij zus of zoo. Als een zaak niet goed zou loopen Geeft men gauw een veeg, je loon. Dan bestaat er nog het spreekwoord: „Nieuwe bezems vegen sohoon!" De zoon van een plantkundige. Professor: „Wat wil je met dat stukje stof doen, jongen?" Zoontje: „Ik poot een rubberboom, va der!" Kampioen door Cor van Diest. VIII. Bij Joop thuis. Onderweg werd niet veel gesproken. Tom overlegde bij zichzelf hoe hij zou beginnen en hoe of Joop het zou opvatten. „Zou hij me laken", vroeg de jongen zich zelf af. O, nu had hij spijt dat hij zoo laf had kunnen zijn. Maar het viel hem ook zoo hard niet aan den beslissenden eindstrijd te kunnen meedoen. Maar was het dan ook niet zijn eigen schuld? Had hij niet in de club kun nen blijven, wanneer hij niet zoo-koppig en zoo trotsch geweest was? Zoo in gedachten waren ze bij Joop's huis aangekomen. Joop zat lusteloos uit het raam te kijken; het boek waarin hij had zitten lezen was uit zijn hand gegleden. Hij zat er over te pie keren, wie hem dat toch had aangedaan. Hé, daar komen mijnheer Wiebert en Tom! Wat zouden die hier komen doen? Ja, na tuurlijk, mijnheer zal met pa en moe ko men praten, en hem over halen nu eindelijk schuld te bekennen. Nooit en nooit zou hij iets bekennen wat hij niet had gedaan. Maar wat zou Tom er bij moeten doen. Zulke pree Tom toch nooit. En bovendien kijkt de jon gen allesbehalve vroolijk. Ja, ze belden aan; hoor meester vraagt om mij te spre ken. Ja, hoor; maar ik houd voet bij stuk, nooit spreek ik tegen de waarheid in. Daar komen ze in de kamer en nu volgden eerst vriendelijke groeten van beide kanten. Maar wat zegt mijnheer nu? Joop kan zijn ooren niet gelooven. Het spijt mijnheer dat hij Joop had kunnen verdenken? Wist mijnheer nu wie de eigenlijke dader was? Wat klonk hem das aller vreemd in de ooren! Ook Tom kwam nu! O, nu begreep Joop alles; Tom was jaloersch geweest en vroeg hem nu om alles te vergeven en te vergeten. Maar natuurlijk Tom; in je hart ben je zoo slecht niet. 't Kwam alles door die groote teleurstelling; maar we spreken er niet meer over jongen! Ik ben blij dat meester nu weet dat ik het niet gedaan heb en dat je zelf me komt zeggen dat je er spijt van hebt. We doen nu precies alsof er nooit iets gebeurd is. Joop vraagt dan ook van mijnheer om morgen aan de jongens alleen maar te zeggen, dat de ware schul dige zich zelf heeft aangemeld en dat hij, Joop, van alle schuld ontslagen is. Nooit zal hij dulden, dat de jongens ooit te weten komen, dat Tom het gedaan heeft. Tom heeft zich zelf al genoeg gestraft en hij is er vast van overtuigd dat er nooit meer zoo iets zal gebeuren. Dan bespreekt hij met meester en Tom nog de kansen voor den beslissenden strijd van morgenmiddag. Hij zal zijn uiterste best doen zijn club te laten winnen; vraagt dan aan Tom of hij lust heeft weer lid van de club te worden en of mijnheer en Tom ook komen kijken. Na een poosje vroolijk gebabbeld te heb ben nemen meester en Tom afscheid en la ten Joop verheugd achter. (Wordt vervolgd). GRAPJES. 't Zijn praatjes! Jaap komt uit school, vliegt den tuin m en in minder dan geen tijd zit ie op z'n hur ken voor het gaas van het konijnenhok. Zijn moeder ziet hem voorbij hollen, gaat hem na en wil zien wat ie uitvoert. „Tweemaal twee?" vraagt Jaap! Geen antwoord! Tweemaal drie?" Weer geen antwoord! De konijnen snuf felden langs het gaas en zwegen. „Dacht ik het niet", mompelt Jaap er zijn moeder ziende, die stom van verbazing staat te kijken, verklaart hij: „De meester wou me vertellen, dat konijnen zoo vlug vermenigvuldigen, maar dat zijn allemaal praatjes." Wie bedierf de pret? Vader: „Wel Jan, en hoe vond je den eer sten dag op school?" Jan: „Nog al leuk, maar d'r stond een oud heertje voor de klas en die bedierf het telkens, als het er moppig werd." Dat geeft te denken. Piet: „Hebt u levertraan?" Drogist: „Zeker jongen! Hoeveel moet je hebben?" Piet: „Dat is het hem juist! Ik lust geen. Weet u soms een, die geen levertraan ver koopt?" WALEWEIN Een verhaal uit den riddertijd door Ant. Olde Kalter. CVI. „Voor eeuwig zult gij nu mijn gemalin zijn," riep hij juiohend en nogmaals sloot hij haar in zijn armen. Het heilwensohen der edelen nam geen einde. Telkenmale barstten zij in een luid gejuich uit. In de ridderzaal getreden, geleidde Ko ning Arthur hen naar de versierde zetels en deed de geliefden hierop plaats nemen, waarna het groote feest een aanvang nam. Na het maal stond de Koning op en sprak tot de jonge echtelingen: „Edele ridder en vrouwe; gij moogt nu gelukkig zijn, wijl gij heden voor altijd tot man en vrouw zijt samengebracht. Onze vreugde hier over is oneindig. Vanaf dezen dag echter hebt ge beiden zware plichten te vervul len. Ge weet, welke ze zijn. En wij vertrou wen dat gij ze zult navolgen zoolang gij leeft. Wij en onze ridders roepen u een im mer blijvend heil toe!" Uit het daverende antwoord, dat volgde, bleek wel dat allen hiermee instemden. Talrijke malen werden de bekers nu op him welzijn geledigd. Een weinig later verhief zich de Koning weder van zijn zetel en zich tot Walewein richtende sprak hij: „Luister, heer ridder: spoedig zult ge nu ons Tafelrondegezelschap verlaten en u als vrije vazal op een eigen kasteel gaan vestigen. Gij kent den sterken en fraaien burcht, welke eertijds het eigendom was van rid der Wermar van Laterinck. Welnu, vanaf dit oogenblik behoort dit kasteel aan U. Wij schenken het U, opdat gij er met uwe gade zult gaan wonen." Dankbaar antwoordde Walewein: „Gij zijt te goed voor mij, heer Koning, doch ik zal uw geschenk aanvaarden en U als dank mijn geheele leven mijn hulp, hoewel zij gering is, blijven bieden." Den heelen dag vierde men feest, doch voor al 's avonds deed de feeststemming haar intrede op den burcht. Honderden kaarsen werden ontstoken, en verspreidden een hemelachtigen glans. Een groot feestmaal werd door Koning Arthur aangericht. En wederom vloeide de wijn. Na het maal was 't weder prior Cesarius, die tot Isabele sprak: „En nu, schoone vrouwe is de beurt aan U, om ons de avonturen van uw leven te vertellen." Isabele stond op, zeggende: „Omdat gij zulks verzoekt zal ik u in het kort de ge schiedenis van mijn leven vertellen. Twintig jaren is het geleden dat ik op mijn vaders kasteel werd geboren. Mijn lieve moeder voedde mij op tot ik zeven jaren telde. Vanaf dien tijd tot aan mijn twaalfde jaar was het onze slotkapelaan, die mij in alles onderrichtte en mij ook de kunst deed verstaan om te lezen en te schrijven. Toen ik veertien jaren telde, ontviel mij mijn dierbare moeder. Dit was niet alleen een zware beproeving voor mij doch ook voor mijn edelen vader. Ik heb getracht hem zooveel mogelijk te troosten. Vanaf den dood mijner moeder ging hij oneindig veel van mij houden, te meer wijl ik zijn eenigste kind was. Zoodra ik mijn zestien de jaar had bereikt wilde mijn vader mijn verdere opvoeding in handen stellen der nonnen. Men zou mij naar een naburig klooster voeren. Slechts uit liefde voor mijn vader trad ik voor eenigen tijd in het kloos ter. Achter deze muren leerde ik het leven kennen. Heden echter verheugt mij zulks daar ik er door gesterkt ben. De nonnen onderrichtten mij opnieuw in het lezen en schrijven, leerden mij den landarbeid ken nen, wezen mij hoe men goede spijzen en dranken bereidt, kortom, ik heb ingezien dat zij slechts mijn geluk beoogden. Ik ben haar zeer dankbaar. Na drie volle jaren in het klooster te hebben doorgebracht, keerde ik naar mijn vader terug. Hij was in de jaren, in welke hij alleen op 't kasteel had gewoond en een grijsaard geworden. Ik telde toen negen tien jaren, en was dus voldoende in alles onderwezen. Bijna altijd heb ik mijn vader, waarheen hij ook mocht trekken in dit laatste jaar, vergezeld en bijgestaan, want hij treurde zeer om het verlies van zijn dierbare Ge malin. (Wordt vervolgd). FfiDOALLO LEEUWEN TEMMER \Tm-£ Die arme Adamson ia blijkbaar met een afschnwlij k ontembaar wild roofdier opgeknapt. (Sondafsoisse Strik)#

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 15