DE LEIDSCHE COURANT
CORRESPONDENTIE.
FreekHeuzen,Leiden. Je raad
sels waren in orde en de prijs? Volhouden
vriend! De verjaardag heb ik zooals je zag
genoteerd. Dag Freek! Groet je ouders van
me en voor jou de hand!
Frans van Dieren, Leiden.
„De uitblijvende Winter", zal ik nog eens
bewaren. Voor nu is 't minder passend, of
schoon je opstel wel een plaats waard is.
Dag Frans! Groeten aan alle huisgenooten,
bijzonder aan je groote broer!
Marie Thérèse Plouvier, Lei
den. Wel mijn lief Nichtje, wat jam
mer, dat je dezen keer geen prijsje gewon
nen hebt. Blijft meedoen! Den volgenden
keer zal het geluk je gunstiger zijn. Wed
den! Dag Marie Thérèse! Groet wederkee-
rig Vader en Moeder en alle vriendjes bij
elkaar! Jij dacht zeker, dat het briefje ver
loren was geraakt! Neen hoor! Niets gaat
verloren!
Sjaan Bontje, R'veen. Zoo,
vond jij die raadsels zoo moeilijk! Nou, dan
zal ik ze den volgenden keer zóó gemakke
lijk maken, dat 'n slimmerik van 8 j. ze ma
ken kan. Afgesproken. Groet vader en moe
der van me en jou wensch ik bij den vol
genden wedstrijd minstens den tweeden
prijs! Ik zal eens zien, of ik je vroolijk ge
zichtje tusschen de Nichtjes van R'veen
uithalen kan! Dag!
Nellie Rietbroek, R'veen.
Maar Nellie, hoor ik dat goed? Heb jij nog
nooit aan onzen wedstrijd meegedaan, en
al 10 jaar geworden? Hoe komt dat zoo?
Jij moet blijven meedoen en alle vriendin
netjes eens aanporren, om ook mee te doen
en dan moesten jullie allen eens een mooi
versje of een leuk verhaaltje schrijven. Zie
je, zoo moesten jullie eens doen. Dag kind!
Nu heb ik je verjaardag genoteerd!
Leni R ij s d y k, Voorschoten.
Hoe kon ik zoo dom zijn dat te vragen? Ja,
ja, nu herinner ik me weer dien mooien
inktkoker, dien je toen won. Het is ook
zooals je zegt: wie zou alles kunnen ont
houden van zooveel Neefjes en Nichtjes?
En had jij zoo'n zin in een mooi armband
horloge? Hoe is dat afgeloopen? Ook dat
herinner ik me niet meer! Dag Leni! Hoor
ik nog eens wat van je!
Toosje Stuifzand, Leiden.
Dat was nu nog eens een hartelijk, leuk
briefje. Wel leuk, dat je met je plechtige
H. Communie al een armbandhorloge kreeg.
Maar één van onze prijsjes is toch nooit te
versmaden, zou ik zoo denken. Dag Toosje!
Groet Pa en Moe en Annie van me en voor
jou de hand. Tot den volgenden wedstrijd!
Willy en Jan Valentijn, Lange-
raar. De teekeningen waren-lang niet
slecht. Bij den volgenden wedstrijd geef ik
weer zoo'n nummer en dan hoop ik weer
jullie beidjes te ontfnoeten. Dag jongens!
De hand voor beiden!
Mari-e Compier, Wassenaar.
Ik was blij je te zien en hoop ook weer bij
den volgenden wedstrijd veel Nichtjes en
Neefjes uit Wassenaar bij me te zien. Bij
voorbaat heet ik jullie welkom! Dag Marie!
Co ba Verhaar, Oud-AdeE 34.
Ja Coba, je verjaardag heb ik genoteerd.
Let maar eens op, of den 14 Jan. niet
iemand uit Oud-Ade op den verjaringslijst
staat. En wat een prijs betreft? Je broer
was gelukkig en jij zult ook wel eens tot
de gelukigen behooren. Maarvolhou
den! Dag Coba! Groet alle huisgenooten
van me!
Hoerbij zullen we het laten. Het is welle
tjes! Tot Vrijdag.
Jullie Oom W i m.
DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS
VAN VERLEDEN WEEK WAREN:
Opl. I: Jacob, hij zag een ladder van de
aarde tot in den hemel.
Opl. II: Koffiemolen.
Opl. Hl: Oogappel.
Opl. IV: Eksteroog.
Opl. V: De mond openen.
Opl. VI: De slak.
Opl. VII: Opgebouwd; want men k an
geen huis afbreken, dat niet eerst opge
bouwd is.
Opl. VIII: Tusschen de kop en de staart.
Opl. IX: Schoorsteen.
Opl. X:
sla
slang Het woord is „slang"
a n s
n
(Voor de Grooteren onder onze lezers).
IETS OVER LEIDEN
door Oom Wim.
II.
Op den gedenkpenning geslagen ter
herdenking van die belegering lezen we
dan ook aan de eene zijde met het borst
beeld van den Burgemeester deze woorden:
Petrus Adriani Werfius Nat. L. (te Leiden
geboren) 1529, obiit (overleden) 1604. Aan
de andere of keerzijde staat onder een palm
of lauriertak, binnen een cirkel of boven
de stad, het volgend eigenaardig puntdicht
op dien standvastigen man.
Dit 's van der Werf, die Leidsche held,
Diens taai geduld het Spaansch geweld,
Manmoedig keerde van de vesten;
Als pest en honger 't hart bestreed,
En 't muitend volk geen uitstel leed,
Bood hij zijn vleesch en bloed ten besten.
Van der Werf werd in de Hooglandsche
kerk begraven, en hem ter eere een graf
tombe opgericht.
Onder de verdere merkwaardige en be
zienswaardige gebouwen der stad Leiden,
behooren voorzeker, de vele museums; de
oude beroemde Leidsche Burg, waarover ik
een of meer artikelen zal schrijven; dan de
Academie met Plantentuin en niet te ver
geten de Leidsche Hofjes.
In 1848 kreeg onze stad gaslicht; in 1877
duinwaterleiding; in 1879 een paardentram
en in 1890 een telefoonnet; in 1880 de spoor
weg LeidenWoerden; in 1898 werden het
Postkantoor en Minerva (Studentensoos)
verbouwd.
Leiden behoort tot Rijnland. Deze Water
staatsinstelling is vermoedelijk de grootste
van dien aard ter wereld. Het bestuur is
meer dan drie eeuwen hier in de Breestraat
gevestigd. Het Hoogheemraadschap is een
waterschap, waaraan het beheer van zee
rivier- en waterkeeringen is verbonden.
Hiertoe behooren 225 polders.
Het bestuur van Rijnland bestaat uit één
Dijkgraaf als voorzitter en zes Hoogheem
raden en een secretaris en 16 hoofdingelan
den. Dit bestuur staat en is rekenplichtig
aan de Gedeputeerde Staten der provin
ciën, waarin het gelegen is.
De Stadsgehoorzaal, zooals wij dit kapi
tale gebouw nu zien, dateert van 1889, toen
de oude „Gehoorzaal" in vlammen opging.
Dit oude gebouw werd voor vergaderingen
en concerten reeds in 1827 gebouwd en in
1874 door een ruimer gebouw vervangen
tot het in 1889, zooals ik zei, afbrandde. De
Gehoorzaal kostte de gemeente Leiden voor
dien tijd een zeer groote som van f 116.000.
En het oude Stadhuis, dat thans in puin
ligt en weldra uit de asch zal herrijzen,
dat oude afgebrande Stadhuis, was ééns
voor iedere Leidenaar wat de Academie
voor de geleerden was. Een gebouw van
hooge kunstwaarde, een der beste voort
brengselen van onzen bouwstijl uit de 17e
eeuw. Het was 80 meter lang in de Bree
straat en een monumentale trap leidde naar
boven. Samengevoegd uit verschillende par
ticuliere woningen, waarvan een der eerste
aankoopen in 1350 plaats har en later vele
andere volgden, werden er in 1392 en 1413
belangrijke vertimmeringen aan gedaan.
In 1481 richtte een buskruit-ontploffing
enorme schade aan.
Het gebouw werd hersteld, doch de ge
vel en de toren werden na het beleg weer
grootendeels veranderd, aanmerkelijk ver
fraaid en 'in 1597 voltooid, zooals nog velen
onder u zich ons Stadhuis zullen kunnen
herjnneren.
De Stadhuistoren brandde in 1573 door
een onbekende oorzaak af, doch was in
1576 weer opgebouwd.
Ons St. Lodewijkskerkje heeft een heele
geschiedenis achter den rug.
Eertijds was hier het gesticht der St.
Jacobs-Broederschap. 'Na den beeldenstorm
in 1567 kwam het tegen schadevergoeding
aan de stad, die het in 1596 tot een Saaie-
halle deed inrichten. Het gebouw werd bij
de buskruitramp gelukkig gespaard en in
1807 door toedoen van Koning Lodewijk
aan de Katholieken in gebruik gegeven, die
sedert 1809 dit gebouw weer tot Kerk
inrichtte.
(Wordt vervolgd).
NIEUWE RAADSELS.
Neem uit iederen zin een woord en maak
van die woorden een spreekwoord.
1. Al het goud der wereld is niet zooveel
waard, als een rein geweten.
2. Wie steelt is een dief.
3. De hemel is boven de aarde.
4. Een leugen is nooit te verschoonen.
5. Het is nog geen winter.
6. Zoo komt de waarheid aan 't licht.
7. Het licht is snel, maar de gedachte is
sneller.
8. De vos is een slim dier.
9. Lieg nooit; spreek de waarheid.
10. De politie achterhaalt den vluchteling
bijna altijd.
11. Een koe is een nuttig dier; ze geeft
ons de voedzame melk.
12. Hij weet het weL
Wie zijn jarig
Van 27 Sept. tot en met 3 Oct.
27 Sept.: Mies van Dijk, Langegr. 81.
27 Sept. Sonja v. d. Berg, Kempenstr. 5.
27 Sept.: Louis Bisschops, St. Jacobsgr. 1.
27 Sept.: Wim Montanus P.d. la Courtstr. 53
27 Sept.: Johanna v. Zon, Wilhelminastraat
48, Noordwijk B.
28 Sept.: Hendrik v. d. Akker, Z'woude,
W. E. C. 122.
28 Sept.: Anna Kok, Alphen aan den Rijn.
28 Sept.: Jo v. d. Hoorn, Langeraar, Kerk-
pad A 181.
29 Sept.: Piet Groenewegen, Utr. Veer 6.
29 Sept.: Albert Vreeburg, Zoeterw. S. 20
29 Sept.: Jo Verberg, Levendaal 81.
29 Sept.: Tilla Lagerberg, Wasstraat 13.
30 Sept.: Willy Biegelaar Plantsoen 103.
30 Sept.: Nelly Berkels, Heerenstraat 118.
1 Oct.: Wim Hoogeveen, Weipoort B 84,
Zoeterwoude.
1 Oct.: Theo Belt, Oranjeboomstr. 7a.
1 Oct.: Ina Peters, Korte Lijsterstr. 2.
1 Oct.: Ans Lagerberg, Wasstraat 13.
1 Oct.: Coba v. d. Hoorn, Langeraar A 157
1 Oct.: Piet v. d. Meer, Z'woude E 163.
1 Oct.: Mies Staats, Hoogl. Kerkgr. 3.
1 Oct.: Bep. Berbée, Kaiserstraat 20.
2 Oct.: Truida Minke, Oude Vest 39.
2 Oct.: Bertie Fleur, Oude Rijn 106.
2 Oct.: Denis van Berge Henegouwen,
Aalmarkt 12.
2 Oct.: Angeline Vesseur, R'veen.
3 Oct.: Tiny Brand, Papengr. 6.
3 Oct.: Piet Vink, Noordeinde 56, Aarlan-
derveen.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lyscen wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen, voor den verjaardag. Ik bedoel na
men van schoolgaande kinderen.
Oom Wim.
Arme moeder
door Dora Kniest.
Bibberend, van de kou loopt een jongen
tje van een jaar of negen door de groote
straten van de stad. Zijn kraag van zijn
dunne kapotte jasje zet hij omhoog ter be
schutting van de felle koude. Zijn neusje
drukt hij nu en dan tegen de groote win
kelramen. Eindelijk ziet hij hun huisje, in
de nauwe steeg, waar hij en moeder samen
wonen. Want vader is al jaren dood, toen
Peter nog heel klein was. Hij opent de
deur, en legt de boterhammen en de paar
centen die hij hier en daar gebedeld heeft
op tafel. Moeder ligt op den grond te sla
pen, toegedekt met een oude jas, en een
kapotte deken. Ze opent de oogen als ze
Peter ziet, en staat op. Samen gaan ze dan
eten van de gebedelde boterhammen; het
beste is voor haar. Moeder eet niet veel,
want ze heeft geen trek. Ze is ziek, haar
gezicht is bleek en mager, en ze bibbert
van de kou. Water is hun drinken, dat
moet Peter nu voortaan gaan halen, want
moeder kan niets meer dan strompelen van
het bed naar de eenige stoel die er is, of
naar de leege kachel, waar al sinds dagen
geen vuur in brand. Het raam sluit niet
goed, de wind blaast door de slechtsluiten-
de lijsten om de ramen. De haren van moe
der hangen slordig over haar hoofd, de
oogen zijn hol en groot met donkere ringen
er om, als ze Peter aankijken. Dan legt
moeders arm op z'n schouders, en ze praat
en vraagt, of de jongens hem niet plagen en
uitlachen, en of hij niet graag zou hebben
dat moeder weer gauw beter was. Ze weet
zelf niet of ze beter zal worden. Want zoo
ziek als ze nu is, is ze nog nooit geweest.
Alle kracht is uit haar lichaam weg. O! als
ze eens zou sterven, dan was Peter alleen.
Wie zou er dan voor hem zorgen? Als ze
daaraan denkt, drukt ze Peter tegen zich
aan, en laat haar hand over Peters borste
lig haar gaan. Haar ventje! Als ze daaraan
denkt gan haar blikken naar het oude
schilderijtje dat vol stof en vlekken aan de
v/and hangt, scheefgezakt achter het ge
broken gilas, de" eenige versiering aan het
muurtje. Als ze daarnaar kijkt voelt ze
spijt dat ze vroeger zooveel vergeten heeft.
Vroeger toen ze nooit dacht aan bidden. Ze
is pas begonnen met naar de Mis te gaan,
toen er een briefje was gekomen, dat Peter
's Zondags in de kindermis moest zijn. Als
ze weer gezond is, zal ze beter voor Peter
zorgen, en beter voor zichzelf ook. Als het
donker is, mag de lamp niet meer aan,
want d'r is geen petroleum meer in de bus.
En het beetje dat nog onder in de bol van
de lamp zit, wil moeder niet gebruiken. In
het donker hoort'Peter moeder hoesten en
kuchen. „Peter", roept de stem van moe
der, „steek de lamp aan"..
Peter is blij dat de lamp aan mag, springt
op en zoekt naar de lucifers. „Op de ven
sterbank jongen" en hij hoort ineens moe
der schreien. Vlug voelt hij in het donker,
stoot tegen een rammelend doosje, en
strijkt een lucifer aan. Het katoentje vat
vlam, en Peter wil gauw naar moeder
gaan, want moeder snikt hoe langer hoe
harder. En als hij kijkt ziet hij moeder lig
gen, doodsbleek. Peter ligt bij moeke op
z'n knietjes en schreit: „Moeke, moeke."
Heel zachtjes met gebroken stem zegt ze:
„Petertje, m'n jongen, haal buurvrouw
even." Dan holt Peter vlug weg, en komt
met buurvrouw terug. Als de zieke buur
vrouw ziet zegt ze: „Ik ga sterven, wil u
voor Peter zorgen?" Dan antwoordt buur
vrouw: „Ik wil het graag voor u doen,
maak u maar niet bezorgd over Peter." De
zieke glimlacht, een schokje gaat door haar
leden en ze is niet meer. Peter begint hart
verscheurend te schreien en buurvrouw
troost hem met lieve woordjes. En Peter
gaat met haar mee om zich te warmen. En
voortaan mag Peter altijd bij buurvrouw
blijven.
Kampioen
door Cor van Diest.
VI.
Een bekentenis.
't Lukte mijnheer Wiebert dien dag niet
de aandacht van de jongens bij de lessen
te houden. Hoe moest dat nu Woensdag
middag? Eindelijk werd het twaalf uur;
eindelijk! Dien morgen scheen hun een
eeuwigheid. Toch had Tom, toen de eerste
vreugd wat getemperd was, niet die vol
doening over zijn daad, die hij zich had
voorgesteld! Ook hadden de jongens niet
gevraagd, of hij dan hun aanvoerder wilde
zijn. En dat had hij toch zoo gehoopt! Niet
dat hij zou toegeven; dat in geen geval!
Maar hij zou ze dan zeggen, dat ze nu eens
konden inzien wat die Joop voor jongen
was. En dat ze nu met lieve woordjes Tom
wel konden vinden, maar die had er toch
geen lust in! Ze moesten maar zien hoe ze
er door kwamen en hun eigen boontjes
doppen. Ja, dat zou hij ze allemaal eens
flink gezegd hebben. Maar niets ervan; ze
liepen daar nu precies alsof ze hun laatste
oortje versnoept hadden; ja of de heele
wereld nu zoo dadelijk zou vergaan. Neen,
hij had zich zelf veel meer pleizier ervan
voorgesteld. Tuschen den middag was
Henk van Loon naar Joop gegaan en ge
vraagd of hij voor Joop aan den meester
zou vragen Woensdag toch mee te mogen
doen. „Ik doe het toch niet, of ik moet
eerst mijn goeden naam terug hebben, zei
Joop; stel je voor, zoo iets zou ik gedaan
hebben. O, kon ik maar bewijzen, wie het
gedaan heeft. Bedrukt was Henk weer
heengegaan; dat zijn beste vriend zoo iets
aangedaan was. 's Middags was het op
school al precies als in den morgen; ook
Dinsdag ging stil en afgetrokken voorbij.
Tom had geen rust, wat was het toch ver
velend! Dinsdagmiddag na schooltijd had
hij geen lust om naar huis te gaan; hij
slenterde straat in, straat uit, zonder zich
bewust te zijn waar hij naar toe liep. Ein
delijk was zijn besluit genomen. Hij ging
naar school terug; misschien had hij het
geluk dat mijnheer Wiebert daar nog was,
en anders? Ja, anders wist hij wel waar
meester woonde en ging hij naar meesters
huis toe.
Gelukkig! Toen hij weer bij school
kwam, wilde mijnheer juist op zyn fiets
stappen. Mijhheer, fluisterde Tom bedeesd,
ik.ik.ik wil u iets zeggen! En wat heb
je te vertellen, vriendje; vroeg meester
hartelijk. Ik.ik.begon Tom weer. Kom
aan vent, wat is er aan de hand! Heb je
iets vergeten? vroeg meester weer. En plot
seling stootte de jongen het eruit, ik heb de
vulpen van Joop daar neergelegd en die
klad gemaakt!
(Wordt vervolgd).
OOK EEN VRAAG....!?
door Diederik.
In het najaar gaat ie henen,
In het voorjaar keert ie weer;
En dit doet ie telkenmale,
Het is waar wat ik beweer.
Nu zal iedereen wel raden,
Waar het hier thans over gaat,
Want een ooievaar kent ieder
Die in 't nest te klep'ren staat.
Maar het gekste wel van alles,
Als men zoo een vogel ziet,
Is, dat hij dan op één poot staat
Op zijn nest of in het riet.
Laatst vroeg 'n jongen aan zijn vader
Waarom ooievaar dit doet;
Daarop zei de wijze vader:
Luister dan, onthoud het goed.
Ooievaar heeft wel twee pooten
Doch één poot trekt ie steeds in,
Omdat ééne poot genoeg is
Om te staan dan naar zijn zin.
Jongenlief is niet tevreden
Met het antwoord van papa,
Vraagt hem: „Waarom op één poot toch.
„Toe pa.deze denkt dan na.
Vader zei toen: „Beste jongen,
„Trekt hij dezen poot ook op,
„Ooievaar zal dan wel vallen,
„Voor het beest gewis een strop!"
WALEWEIN
Een verhaal uit den riddertijd
door Ant Olde Kalter.
CIV.
En U, heer Adelbrecht, roepen wij een
oprecht welkom toe om deel uit te maken
van ons gezelschap.
En wederom werden de bekers gevuld en
gedronken op den nieuwen ridder.
Een weinig later riep prior Ceearrus tot
den nieuwen ridder: „Volgens het gebruik,
heer Adelbrecht, moet ge ons nu verhalen
wat u in hoofdzaak tijdens uw leven is ge
schied".
„Wel", zeide de ridder, „ik zal aan uwe
woorden voldoen, heer prior!"
Hij stond op en hernam: „Ruim twintig
jaren is het heden geleden, dat ik werd ge
boren op een burcht in de onmiddellijke
nabijheid der stad Londen. Door mijn ge
boorte verloor mijn lieve moeder het leven.
Haar heb ik dus nimmer mogen aanschou
wen. Mijn vader voedde mij op en leerde
mij reeds in mijn vroegste jeugd het han-
teeren der wapenen. Als knaapje van zes
jaren streed ik vriendschappelijk met mijn
eeniigsten jongen broeder Hugo.
Toen ik elf jaar telde, werd ik in de wer
kelijke kunst der ridders opgeleid en mocht
ettelijke keeren reeds mede uittrekken. En
als knaap van twaalf jaren besteeg ik mijn
strijdros om mijn ouderen broeder bij te
staan tegen de verraderlijke Scoten. Im
mers, men mag hen waarlijk verraderlijk
noemen: onze vaderen waren het, die hun
hulp inriepen om hen bij te staan in den
strijd tegen de laffe Angelen en Saksers,
en zoodra dit was geschied, trachten de
Scoten en iPeten zich zeiven als heer-
broeder te. velde om met de Scoten den
sahers in ons Rijk te vestigen.
Aldus trok ik dan met mijn vader en
strijd aan te binden.
Wij overwonnen, doch mijn dierbare
broeder Hug, vond helaas m dit gevecht
den dood. Diep bedroefd keerden wij naar
onzen burcht terug en treurden om Hugo.
In het jaar, dat daarop volgde, ik telde
toen dertien jaren, geraakten wij in ge
vecht met een groote wapenbende der
Saksers. Mijn vader, nog steeds denkend
aan het lot van mijn broeder, verbood mij
mede ten strijde te trekken, doch toen ik
hem aanhoudend smeekte, mij toch mede
te nemen, stond hij mij eindelijk toe mijn
strijdros te bestijgen.
En wederom werd ik zeer zwaar be
proefd. Op den derden dag van den slag
werd mijn geliefden vader doodelijk door
een Saksischen hoofdman uit den zadel ge
worpen. Met dertien krijgslieden tegelijk
bestreed men hem. Lacy, nu stond ik ge
heel alleen op de wereld, zonder ouders,
broeder of zuster.
Mijn vaders broeder nam mij in zijn
burcht op en onderrichtte mij verder in de
wapenkunst.
Drie jaren verbleef ik op het kasteel van
mijn oom, en toen kwam de tijd dat hij mij
naar den burcht zond van Koning Arthur
om aldaar de wapenrusting van den schild
knaap te dragen.
De Koning schonk mij aan ridder Wale-
wein en in dezen vond ik een edelen heer.
Hij leerde my de kunst der ridders ten
volste kennen en het zwaard gebruiken als
een uitmuntend krijgsman.
Ik ben ridder Walewein grooten dank
verschuldigd, want eens was het, dat hij
mij het leven redde.
Het is nu ongeveer twee jaren geleden,
dat wij ten velde trokken tegen' de ons
vijandig gezinde Catopenen, althans in dien
tijd waren zij onze vijanden. De Koning
zelve besteeg eveneens zijn ros en voerde
het opperste bevel. Wij werden vergezeld
door verschillende naburige wapenvrien
den.
Het was reeds den eersten dag toen het
geen geschiede, waarvan ik zoo juist sprak.
Onverhoeds werd ik plotseling aangeval
len door drie Catopeensche krijgslieden, die
mij van alle zijden bestreden. Ik ontving
felle slagen en twijfelde zelfs geen oogen-
blik aan mijnen dood.
Eensklaps echter snelde mij een ruiter
tegemoet, die mijn aanvallers met zulk
een heftigheid begon te bestrijden, dat
zij weinige oogenblikken later allen doo
delijk van hun paarden tuimelden. De
ridder, die mij ter hulp was gesneld ont
sloot nu terstond zijn vizier en het bleek
dat ridder Walewein, mijn eigen heer, mij
van den gewiss en dood had gered.
Dankbaar omhelsde ik hem, doch de
ridder wenschte geenen dank te aanvaar
den. Sleohts zijn plicht had hem er toe
gedreven mijn vijanden te verpletteren,
zeide hij.
Wy keerden als overwinnaars naar Ar
thurs burcht terug en trokken na dien
nog vele keeren uit.
En zoo was het wederom voor drie
maanden dat ridder Walewein en ik de
rossen bestegen om Koning Arthur het
fraaie schaakbord terug te brengen.
Het gevolg was, dat Koning Arthur zijn
schaakbord, ridder Walewein een won
derschoon e bruid en ik de ridderlijke wa
penrusting ontving.
Aldus is het mij vergaan."
(Wordt vervolgd).