DE LEIDSCHE COURANT CORRESPONDENTIE. FreekHeuzen,Leiden. Je raad sels waren in orde en de prijs? Volhouden vriend! De verjaardag heb ik zooals je zag genoteerd. Dag Freek! Groet je ouders van me en voor jou de hand! Frans van Dieren, Leiden. „De uitblijvende Winter", zal ik nog eens bewaren. Voor nu is 't minder passend, of schoon je opstel wel een plaats waard is. Dag Frans! Groeten aan alle huisgenooten, bijzonder aan je groote broer! Marie Thérèse Plouvier, Lei den. Wel mijn lief Nichtje, wat jam mer, dat je dezen keer geen prijsje gewon nen hebt. Blijft meedoen! Den volgenden keer zal het geluk je gunstiger zijn. Wed den! Dag Marie Thérèse! Groet wederkee- rig Vader en Moeder en alle vriendjes bij elkaar! Jij dacht zeker, dat het briefje ver loren was geraakt! Neen hoor! Niets gaat verloren! Sjaan Bontje, R'veen. Zoo, vond jij die raadsels zoo moeilijk! Nou, dan zal ik ze den volgenden keer zóó gemakke lijk maken, dat 'n slimmerik van 8 j. ze ma ken kan. Afgesproken. Groet vader en moe der van me en jou wensch ik bij den vol genden wedstrijd minstens den tweeden prijs! Ik zal eens zien, of ik je vroolijk ge zichtje tusschen de Nichtjes van R'veen uithalen kan! Dag! Nellie Rietbroek, R'veen. Maar Nellie, hoor ik dat goed? Heb jij nog nooit aan onzen wedstrijd meegedaan, en al 10 jaar geworden? Hoe komt dat zoo? Jij moet blijven meedoen en alle vriendin netjes eens aanporren, om ook mee te doen en dan moesten jullie allen eens een mooi versje of een leuk verhaaltje schrijven. Zie je, zoo moesten jullie eens doen. Dag kind! Nu heb ik je verjaardag genoteerd! Leni R ij s d y k, Voorschoten. Hoe kon ik zoo dom zijn dat te vragen? Ja, ja, nu herinner ik me weer dien mooien inktkoker, dien je toen won. Het is ook zooals je zegt: wie zou alles kunnen ont houden van zooveel Neefjes en Nichtjes? En had jij zoo'n zin in een mooi armband horloge? Hoe is dat afgeloopen? Ook dat herinner ik me niet meer! Dag Leni! Hoor ik nog eens wat van je! Toosje Stuifzand, Leiden. Dat was nu nog eens een hartelijk, leuk briefje. Wel leuk, dat je met je plechtige H. Communie al een armbandhorloge kreeg. Maar één van onze prijsjes is toch nooit te versmaden, zou ik zoo denken. Dag Toosje! Groet Pa en Moe en Annie van me en voor jou de hand. Tot den volgenden wedstrijd! Willy en Jan Valentijn, Lange- raar. De teekeningen waren-lang niet slecht. Bij den volgenden wedstrijd geef ik weer zoo'n nummer en dan hoop ik weer jullie beidjes te ontfnoeten. Dag jongens! De hand voor beiden! Mari-e Compier, Wassenaar. Ik was blij je te zien en hoop ook weer bij den volgenden wedstrijd veel Nichtjes en Neefjes uit Wassenaar bij me te zien. Bij voorbaat heet ik jullie welkom! Dag Marie! Co ba Verhaar, Oud-AdeE 34. Ja Coba, je verjaardag heb ik genoteerd. Let maar eens op, of den 14 Jan. niet iemand uit Oud-Ade op den verjaringslijst staat. En wat een prijs betreft? Je broer was gelukkig en jij zult ook wel eens tot de gelukigen behooren. Maarvolhou den! Dag Coba! Groet alle huisgenooten van me! Hoerbij zullen we het laten. Het is welle tjes! Tot Vrijdag. Jullie Oom W i m. DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS VAN VERLEDEN WEEK WAREN: Opl. I: Jacob, hij zag een ladder van de aarde tot in den hemel. Opl. II: Koffiemolen. Opl. Hl: Oogappel. Opl. IV: Eksteroog. Opl. V: De mond openen. Opl. VI: De slak. Opl. VII: Opgebouwd; want men k an geen huis afbreken, dat niet eerst opge bouwd is. Opl. VIII: Tusschen de kop en de staart. Opl. IX: Schoorsteen. Opl. X: sla slang Het woord is „slang" a n s n (Voor de Grooteren onder onze lezers). IETS OVER LEIDEN door Oom Wim. II. Op den gedenkpenning geslagen ter herdenking van die belegering lezen we dan ook aan de eene zijde met het borst beeld van den Burgemeester deze woorden: Petrus Adriani Werfius Nat. L. (te Leiden geboren) 1529, obiit (overleden) 1604. Aan de andere of keerzijde staat onder een palm of lauriertak, binnen een cirkel of boven de stad, het volgend eigenaardig puntdicht op dien standvastigen man. Dit 's van der Werf, die Leidsche held, Diens taai geduld het Spaansch geweld, Manmoedig keerde van de vesten; Als pest en honger 't hart bestreed, En 't muitend volk geen uitstel leed, Bood hij zijn vleesch en bloed ten besten. Van der Werf werd in de Hooglandsche kerk begraven, en hem ter eere een graf tombe opgericht. Onder de verdere merkwaardige en be zienswaardige gebouwen der stad Leiden, behooren voorzeker, de vele museums; de oude beroemde Leidsche Burg, waarover ik een of meer artikelen zal schrijven; dan de Academie met Plantentuin en niet te ver geten de Leidsche Hofjes. In 1848 kreeg onze stad gaslicht; in 1877 duinwaterleiding; in 1879 een paardentram en in 1890 een telefoonnet; in 1880 de spoor weg LeidenWoerden; in 1898 werden het Postkantoor en Minerva (Studentensoos) verbouwd. Leiden behoort tot Rijnland. Deze Water staatsinstelling is vermoedelijk de grootste van dien aard ter wereld. Het bestuur is meer dan drie eeuwen hier in de Breestraat gevestigd. Het Hoogheemraadschap is een waterschap, waaraan het beheer van zee rivier- en waterkeeringen is verbonden. Hiertoe behooren 225 polders. Het bestuur van Rijnland bestaat uit één Dijkgraaf als voorzitter en zes Hoogheem raden en een secretaris en 16 hoofdingelan den. Dit bestuur staat en is rekenplichtig aan de Gedeputeerde Staten der provin ciën, waarin het gelegen is. De Stadsgehoorzaal, zooals wij dit kapi tale gebouw nu zien, dateert van 1889, toen de oude „Gehoorzaal" in vlammen opging. Dit oude gebouw werd voor vergaderingen en concerten reeds in 1827 gebouwd en in 1874 door een ruimer gebouw vervangen tot het in 1889, zooals ik zei, afbrandde. De Gehoorzaal kostte de gemeente Leiden voor dien tijd een zeer groote som van f 116.000. En het oude Stadhuis, dat thans in puin ligt en weldra uit de asch zal herrijzen, dat oude afgebrande Stadhuis, was ééns voor iedere Leidenaar wat de Academie voor de geleerden was. Een gebouw van hooge kunstwaarde, een der beste voort brengselen van onzen bouwstijl uit de 17e eeuw. Het was 80 meter lang in de Bree straat en een monumentale trap leidde naar boven. Samengevoegd uit verschillende par ticuliere woningen, waarvan een der eerste aankoopen in 1350 plaats har en later vele andere volgden, werden er in 1392 en 1413 belangrijke vertimmeringen aan gedaan. In 1481 richtte een buskruit-ontploffing enorme schade aan. Het gebouw werd hersteld, doch de ge vel en de toren werden na het beleg weer grootendeels veranderd, aanmerkelijk ver fraaid en 'in 1597 voltooid, zooals nog velen onder u zich ons Stadhuis zullen kunnen herjnneren. De Stadhuistoren brandde in 1573 door een onbekende oorzaak af, doch was in 1576 weer opgebouwd. Ons St. Lodewijkskerkje heeft een heele geschiedenis achter den rug. Eertijds was hier het gesticht der St. Jacobs-Broederschap. 'Na den beeldenstorm in 1567 kwam het tegen schadevergoeding aan de stad, die het in 1596 tot een Saaie- halle deed inrichten. Het gebouw werd bij de buskruitramp gelukkig gespaard en in 1807 door toedoen van Koning Lodewijk aan de Katholieken in gebruik gegeven, die sedert 1809 dit gebouw weer tot Kerk inrichtte. (Wordt vervolgd). NIEUWE RAADSELS. Neem uit iederen zin een woord en maak van die woorden een spreekwoord. 1. Al het goud der wereld is niet zooveel waard, als een rein geweten. 2. Wie steelt is een dief. 3. De hemel is boven de aarde. 4. Een leugen is nooit te verschoonen. 5. Het is nog geen winter. 6. Zoo komt de waarheid aan 't licht. 7. Het licht is snel, maar de gedachte is sneller. 8. De vos is een slim dier. 9. Lieg nooit; spreek de waarheid. 10. De politie achterhaalt den vluchteling bijna altijd. 11. Een koe is een nuttig dier; ze geeft ons de voedzame melk. 12. Hij weet het weL Wie zijn jarig Van 27 Sept. tot en met 3 Oct. 27 Sept.: Mies van Dijk, Langegr. 81. 27 Sept. Sonja v. d. Berg, Kempenstr. 5. 27 Sept.: Louis Bisschops, St. Jacobsgr. 1. 27 Sept.: Wim Montanus P.d. la Courtstr. 53 27 Sept.: Johanna v. Zon, Wilhelminastraat 48, Noordwijk B. 28 Sept.: Hendrik v. d. Akker, Z'woude, W. E. C. 122. 28 Sept.: Anna Kok, Alphen aan den Rijn. 28 Sept.: Jo v. d. Hoorn, Langeraar, Kerk- pad A 181. 29 Sept.: Piet Groenewegen, Utr. Veer 6. 29 Sept.: Albert Vreeburg, Zoeterw. S. 20 29 Sept.: Jo Verberg, Levendaal 81. 29 Sept.: Tilla Lagerberg, Wasstraat 13. 30 Sept.: Willy Biegelaar Plantsoen 103. 30 Sept.: Nelly Berkels, Heerenstraat 118. 1 Oct.: Wim Hoogeveen, Weipoort B 84, Zoeterwoude. 1 Oct.: Theo Belt, Oranjeboomstr. 7a. 1 Oct.: Ina Peters, Korte Lijsterstr. 2. 1 Oct.: Ans Lagerberg, Wasstraat 13. 1 Oct.: Coba v. d. Hoorn, Langeraar A 157 1 Oct.: Piet v. d. Meer, Z'woude E 163. 1 Oct.: Mies Staats, Hoogl. Kerkgr. 3. 1 Oct.: Bep. Berbée, Kaiserstraat 20. 2 Oct.: Truida Minke, Oude Vest 39. 2 Oct.: Bertie Fleur, Oude Rijn 106. 2 Oct.: Denis van Berge Henegouwen, Aalmarkt 12. 2 Oct.: Angeline Vesseur, R'veen. 3 Oct.: Tiny Brand, Papengr. 6. 3 Oct.: Piet Vink, Noordeinde 56, Aarlan- derveen. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lyscen wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen, voor den verjaardag. Ik bedoel na men van schoolgaande kinderen. Oom Wim. Arme moeder door Dora Kniest. Bibberend, van de kou loopt een jongen tje van een jaar of negen door de groote straten van de stad. Zijn kraag van zijn dunne kapotte jasje zet hij omhoog ter be schutting van de felle koude. Zijn neusje drukt hij nu en dan tegen de groote win kelramen. Eindelijk ziet hij hun huisje, in de nauwe steeg, waar hij en moeder samen wonen. Want vader is al jaren dood, toen Peter nog heel klein was. Hij opent de deur, en legt de boterhammen en de paar centen die hij hier en daar gebedeld heeft op tafel. Moeder ligt op den grond te sla pen, toegedekt met een oude jas, en een kapotte deken. Ze opent de oogen als ze Peter ziet, en staat op. Samen gaan ze dan eten van de gebedelde boterhammen; het beste is voor haar. Moeder eet niet veel, want ze heeft geen trek. Ze is ziek, haar gezicht is bleek en mager, en ze bibbert van de kou. Water is hun drinken, dat moet Peter nu voortaan gaan halen, want moeder kan niets meer dan strompelen van het bed naar de eenige stoel die er is, of naar de leege kachel, waar al sinds dagen geen vuur in brand. Het raam sluit niet goed, de wind blaast door de slechtsluiten- de lijsten om de ramen. De haren van moe der hangen slordig over haar hoofd, de oogen zijn hol en groot met donkere ringen er om, als ze Peter aankijken. Dan legt moeders arm op z'n schouders, en ze praat en vraagt, of de jongens hem niet plagen en uitlachen, en of hij niet graag zou hebben dat moeder weer gauw beter was. Ze weet zelf niet of ze beter zal worden. Want zoo ziek als ze nu is, is ze nog nooit geweest. Alle kracht is uit haar lichaam weg. O! als ze eens zou sterven, dan was Peter alleen. Wie zou er dan voor hem zorgen? Als ze daaraan denkt, drukt ze Peter tegen zich aan, en laat haar hand over Peters borste lig haar gaan. Haar ventje! Als ze daaraan denkt gan haar blikken naar het oude schilderijtje dat vol stof en vlekken aan de v/and hangt, scheefgezakt achter het ge broken gilas, de" eenige versiering aan het muurtje. Als ze daarnaar kijkt voelt ze spijt dat ze vroeger zooveel vergeten heeft. Vroeger toen ze nooit dacht aan bidden. Ze is pas begonnen met naar de Mis te gaan, toen er een briefje was gekomen, dat Peter 's Zondags in de kindermis moest zijn. Als ze weer gezond is, zal ze beter voor Peter zorgen, en beter voor zichzelf ook. Als het donker is, mag de lamp niet meer aan, want d'r is geen petroleum meer in de bus. En het beetje dat nog onder in de bol van de lamp zit, wil moeder niet gebruiken. In het donker hoort'Peter moeder hoesten en kuchen. „Peter", roept de stem van moe der, „steek de lamp aan".. Peter is blij dat de lamp aan mag, springt op en zoekt naar de lucifers. „Op de ven sterbank jongen" en hij hoort ineens moe der schreien. Vlug voelt hij in het donker, stoot tegen een rammelend doosje, en strijkt een lucifer aan. Het katoentje vat vlam, en Peter wil gauw naar moeder gaan, want moeder snikt hoe langer hoe harder. En als hij kijkt ziet hij moeder lig gen, doodsbleek. Peter ligt bij moeke op z'n knietjes en schreit: „Moeke, moeke." Heel zachtjes met gebroken stem zegt ze: „Petertje, m'n jongen, haal buurvrouw even." Dan holt Peter vlug weg, en komt met buurvrouw terug. Als de zieke buur vrouw ziet zegt ze: „Ik ga sterven, wil u voor Peter zorgen?" Dan antwoordt buur vrouw: „Ik wil het graag voor u doen, maak u maar niet bezorgd over Peter." De zieke glimlacht, een schokje gaat door haar leden en ze is niet meer. Peter begint hart verscheurend te schreien en buurvrouw troost hem met lieve woordjes. En Peter gaat met haar mee om zich te warmen. En voortaan mag Peter altijd bij buurvrouw blijven. Kampioen door Cor van Diest. VI. Een bekentenis. 't Lukte mijnheer Wiebert dien dag niet de aandacht van de jongens bij de lessen te houden. Hoe moest dat nu Woensdag middag? Eindelijk werd het twaalf uur; eindelijk! Dien morgen scheen hun een eeuwigheid. Toch had Tom, toen de eerste vreugd wat getemperd was, niet die vol doening over zijn daad, die hij zich had voorgesteld! Ook hadden de jongens niet gevraagd, of hij dan hun aanvoerder wilde zijn. En dat had hij toch zoo gehoopt! Niet dat hij zou toegeven; dat in geen geval! Maar hij zou ze dan zeggen, dat ze nu eens konden inzien wat die Joop voor jongen was. En dat ze nu met lieve woordjes Tom wel konden vinden, maar die had er toch geen lust in! Ze moesten maar zien hoe ze er door kwamen en hun eigen boontjes doppen. Ja, dat zou hij ze allemaal eens flink gezegd hebben. Maar niets ervan; ze liepen daar nu precies alsof ze hun laatste oortje versnoept hadden; ja of de heele wereld nu zoo dadelijk zou vergaan. Neen, hij had zich zelf veel meer pleizier ervan voorgesteld. Tuschen den middag was Henk van Loon naar Joop gegaan en ge vraagd of hij voor Joop aan den meester zou vragen Woensdag toch mee te mogen doen. „Ik doe het toch niet, of ik moet eerst mijn goeden naam terug hebben, zei Joop; stel je voor, zoo iets zou ik gedaan hebben. O, kon ik maar bewijzen, wie het gedaan heeft. Bedrukt was Henk weer heengegaan; dat zijn beste vriend zoo iets aangedaan was. 's Middags was het op school al precies als in den morgen; ook Dinsdag ging stil en afgetrokken voorbij. Tom had geen rust, wat was het toch ver velend! Dinsdagmiddag na schooltijd had hij geen lust om naar huis te gaan; hij slenterde straat in, straat uit, zonder zich bewust te zijn waar hij naar toe liep. Ein delijk was zijn besluit genomen. Hij ging naar school terug; misschien had hij het geluk dat mijnheer Wiebert daar nog was, en anders? Ja, anders wist hij wel waar meester woonde en ging hij naar meesters huis toe. Gelukkig! Toen hij weer bij school kwam, wilde mijnheer juist op zyn fiets stappen. Mijhheer, fluisterde Tom bedeesd, ik.ik.ik wil u iets zeggen! En wat heb je te vertellen, vriendje; vroeg meester hartelijk. Ik.ik.begon Tom weer. Kom aan vent, wat is er aan de hand! Heb je iets vergeten? vroeg meester weer. En plot seling stootte de jongen het eruit, ik heb de vulpen van Joop daar neergelegd en die klad gemaakt! (Wordt vervolgd). OOK EEN VRAAG....!? door Diederik. In het najaar gaat ie henen, In het voorjaar keert ie weer; En dit doet ie telkenmale, Het is waar wat ik beweer. Nu zal iedereen wel raden, Waar het hier thans over gaat, Want een ooievaar kent ieder Die in 't nest te klep'ren staat. Maar het gekste wel van alles, Als men zoo een vogel ziet, Is, dat hij dan op één poot staat Op zijn nest of in het riet. Laatst vroeg 'n jongen aan zijn vader Waarom ooievaar dit doet; Daarop zei de wijze vader: Luister dan, onthoud het goed. Ooievaar heeft wel twee pooten Doch één poot trekt ie steeds in, Omdat ééne poot genoeg is Om te staan dan naar zijn zin. Jongenlief is niet tevreden Met het antwoord van papa, Vraagt hem: „Waarom op één poot toch. „Toe pa.deze denkt dan na. Vader zei toen: „Beste jongen, „Trekt hij dezen poot ook op, „Ooievaar zal dan wel vallen, „Voor het beest gewis een strop!" WALEWEIN Een verhaal uit den riddertijd door Ant Olde Kalter. CIV. En U, heer Adelbrecht, roepen wij een oprecht welkom toe om deel uit te maken van ons gezelschap. En wederom werden de bekers gevuld en gedronken op den nieuwen ridder. Een weinig later riep prior Ceearrus tot den nieuwen ridder: „Volgens het gebruik, heer Adelbrecht, moet ge ons nu verhalen wat u in hoofdzaak tijdens uw leven is ge schied". „Wel", zeide de ridder, „ik zal aan uwe woorden voldoen, heer prior!" Hij stond op en hernam: „Ruim twintig jaren is het heden geleden, dat ik werd ge boren op een burcht in de onmiddellijke nabijheid der stad Londen. Door mijn ge boorte verloor mijn lieve moeder het leven. Haar heb ik dus nimmer mogen aanschou wen. Mijn vader voedde mij op en leerde mij reeds in mijn vroegste jeugd het han- teeren der wapenen. Als knaapje van zes jaren streed ik vriendschappelijk met mijn eeniigsten jongen broeder Hugo. Toen ik elf jaar telde, werd ik in de wer kelijke kunst der ridders opgeleid en mocht ettelijke keeren reeds mede uittrekken. En als knaap van twaalf jaren besteeg ik mijn strijdros om mijn ouderen broeder bij te staan tegen de verraderlijke Scoten. Im mers, men mag hen waarlijk verraderlijk noemen: onze vaderen waren het, die hun hulp inriepen om hen bij te staan in den strijd tegen de laffe Angelen en Saksers, en zoodra dit was geschied, trachten de Scoten en iPeten zich zeiven als heer- broeder te. velde om met de Scoten den sahers in ons Rijk te vestigen. Aldus trok ik dan met mijn vader en strijd aan te binden. Wij overwonnen, doch mijn dierbare broeder Hug, vond helaas m dit gevecht den dood. Diep bedroefd keerden wij naar onzen burcht terug en treurden om Hugo. In het jaar, dat daarop volgde, ik telde toen dertien jaren, geraakten wij in ge vecht met een groote wapenbende der Saksers. Mijn vader, nog steeds denkend aan het lot van mijn broeder, verbood mij mede ten strijde te trekken, doch toen ik hem aanhoudend smeekte, mij toch mede te nemen, stond hij mij eindelijk toe mijn strijdros te bestijgen. En wederom werd ik zeer zwaar be proefd. Op den derden dag van den slag werd mijn geliefden vader doodelijk door een Saksischen hoofdman uit den zadel ge worpen. Met dertien krijgslieden tegelijk bestreed men hem. Lacy, nu stond ik ge heel alleen op de wereld, zonder ouders, broeder of zuster. Mijn vaders broeder nam mij in zijn burcht op en onderrichtte mij verder in de wapenkunst. Drie jaren verbleef ik op het kasteel van mijn oom, en toen kwam de tijd dat hij mij naar den burcht zond van Koning Arthur om aldaar de wapenrusting van den schild knaap te dragen. De Koning schonk mij aan ridder Wale- wein en in dezen vond ik een edelen heer. Hij leerde my de kunst der ridders ten volste kennen en het zwaard gebruiken als een uitmuntend krijgsman. Ik ben ridder Walewein grooten dank verschuldigd, want eens was het, dat hij mij het leven redde. Het is nu ongeveer twee jaren geleden, dat wij ten velde trokken tegen' de ons vijandig gezinde Catopenen, althans in dien tijd waren zij onze vijanden. De Koning zelve besteeg eveneens zijn ros en voerde het opperste bevel. Wij werden vergezeld door verschillende naburige wapenvrien den. Het was reeds den eersten dag toen het geen geschiede, waarvan ik zoo juist sprak. Onverhoeds werd ik plotseling aangeval len door drie Catopeensche krijgslieden, die mij van alle zijden bestreden. Ik ontving felle slagen en twijfelde zelfs geen oogen- blik aan mijnen dood. Eensklaps echter snelde mij een ruiter tegemoet, die mijn aanvallers met zulk een heftigheid begon te bestrijden, dat zij weinige oogenblikken later allen doo delijk van hun paarden tuimelden. De ridder, die mij ter hulp was gesneld ont sloot nu terstond zijn vizier en het bleek dat ridder Walewein, mijn eigen heer, mij van den gewiss en dood had gered. Dankbaar omhelsde ik hem, doch de ridder wenschte geenen dank te aanvaar den. Sleohts zijn plicht had hem er toe gedreven mijn vijanden te verpletteren, zeide hij. Wy keerden als overwinnaars naar Ar thurs burcht terug en trokken na dien nog vele keeren uit. En zoo was het wederom voor drie maanden dat ridder Walewein en ik de rossen bestegen om Koning Arthur het fraaie schaakbord terug te brengen. Het gevolg was, dat Koning Arthur zijn schaakbord, ridder Walewein een won derschoon e bruid en ik de ridderlijke wa penrusting ontving. Aldus is het mij vergaan." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 15