VRIJDAG 20 SEPTEMBER 1935
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD - PAG. 11
CORRESPONDENTIE.
Jan Schamper, Leiden. Wel
Jan, dat was een verrassing nog eens wat
van je te hooren. Zooals je ziet, heb ik de
raadsels direct opgegeven. Maak me de
groeten aan vader en moeder en al mijn
vrienden in de klas. Wil je! Dag Jan!
Antje Keize rK laas en, Z u t-
phen. Wel bedankt voor hartelijk en
vriendelijk schrijven. En wat een leuk kiek
je van Japie. Het is een flink mannetje.
Hier is weer alles in orde! Dag Antje. Dag
Anton! Dag Japie? Maakt Anton nog eens
een paar leuke versjes. Met veel goeds en
liefs voor u allen, ook van Tante Marie! De
'hand voor n allen!
Walter Goddijn, Witte Singel
102. Dank je wel en ook moeder voor
belangstelling. Het gaat al beter! En wat
zal ik nu zeggen van het versje. „Zater
dag"? Is dat wel eigen werk? Laat mij dat
eens hooren! Ik zal zoolang met plaatsen
wachten. Dag Walter! Groet je ouders van
me. Je verjaardag is genoteerd! Blijven
meedoen!
Tonny, AdrienTillie Winkel
molen. Zoo mijn beste kinderen,
hebben jullie ook meegedaan? Dat is flink
en ferm. Dat Tillie nog een beetje geholpen
moet worden, spreekt immers van zelf. En
nu wacht ik het opstel af van Tonny, die
me beloofde een opstel te maken over zijn
vacantie in Limburg. De verjaardag van
Tillie en Tonny heb ik genoteerd. De op
stelletjes waren voor jullie doen» al heel
aardig. Adrie vertelde ons iets over zijn
schommel en Tonny niet onverdienstelijk
over een poesje. Ik zal het laten hooren.
POES THUIS.
Poes was thuis. En de baas was weg. Dat
was een buitenkansje, want er lag juist
worst op tafel. Daar had poes wel trek in.
De baas was toch weg. Ze bedacht zich niet
lang, maar sprong op tafel. Nu kon ze er
bij. De schotel waar de worst op lag, viel
van de tafel in scherven. Nu kwam de baas
thuis! Wat schrok ze! Gauw sprong ze
onder de piano, en hield zich doodstil. Maar
de baas had al dadelijk bemerkt, wat er
gebeurd was, en joeg de poes heel boos de
deur uit. De scherven oprapend, dacht hij
bij zichzelf, als ik voortaan wegga mag
poes niet meer binnen. En gelijk had ie!
En later werd niets meer gebroken.
BertHeemskerk, Noordwijker-
h o u t. Ik was blij te hooren, dat thuis
alles best was. En je werk was ook best,
Je verjaardag staat genoteerd. Dag Bert!
Ik hoop jouw vriendelijk gezicht bij ieder en
wedstrijd te zden. Groet je ouders van me!
Adrianav. d. Meer, Wou brug ge
177a. Nou maar Adriana, dat versje al
leen was een prijs waard! Ik hoopte ook
voor jou, dat je een prijsje won zooals-
je in het 2de versje rijmde. En is het niet?
Dan.... zie ik je toch weer, den volgen
den keer, is wel? Dag kind! Groet je ouders
en ontvang jij de vijf!
Hildebrand, Voorhout, Leiden
Jammer, dat vrouwe Fortuna je niet met
haar tooverstaf aanraakte. Doch wanhoop
niet! Een volgende keer beter, zullen we
maar denken. Wanneer krijg ik nog eens
wat van je ouderwetsohe, mooie bijdra
gen, die een plaats dubbel waard zijn.
Schrijf eens wat over je tegenwoordige
werkkring. Wil je? Dag Neef! Groeten
thuis!
Ton Stikkelman, Leiden. Ja
Ton, „geen nevelig duister bedekt weer het
veld" heb ik 50 jaar geleden ook gezongen.
Je ziet dat dat versje wel bekend is. Maak
zelf d. w. z. verzin zelf eens wat. Ik geloof
wel, dat het lukken zal. Het hoeft niet zoo
mooi te zijn als de versjes van Diederik of
het versje over „De Lente" dat je instuur
de, oh neen! Ik ben met minder tevreden.
Dag Ton.
Hier zetten we een punt. Anders is de
correspondentie te lang. Tot Zaterdag, dan
gaan we weer door!
Jullie Oom Wim.
GRAPJES.
Beleefd.
Zusje gaat naar een verjaringsfeest en
moeder drukt haar op het hart netjes te
zijn en meer, neen, dank u te zeggen dan
„ja, alstublieft".
Zusje komt terug.
Moeder: „En hoe is het gegaan zus? Goed
eraan gedacht wat ik gezegd heb?"
Marietje: „Ja moe, ik heb aan alles ge
dacht en gedaan wat u gezegd hebt."
Moeder: „Laat dan eens hooren?"
Marietje: „Toen ik een half uur aan 't
eten was, zeiden ze: „denk je niet, dat je
(Voor de Grooteren onder onze lezers.)
Iets over Leiden
door Oom Wim.
L
Een der merkwaardigste steden van ons
vaderland, zoowel om haar lang en zwaar
beleg door de Spanjaarden onder Valdez
als om een aantal uitmuntende geleerden
van wereldnaam die aan haar Hoogeschool
onderwezen of nog onderwijzen, alsmee
om hare rampen in vroeger en latere dagen,
is voorzeker Leiden het oude Lugdu-
num Batavorum.
Hoe oud onze stad eigenlijk is, hierover
zijn het de geleerden niet eens; doch
meest allen komen hierin overeen, dat het
een der oudste steden van ons land is.
Volgens eenigen zou Lugdunum afgeleid
zijn van dun, een oud-Keltisch woord,
dat berg beteekent en van Luous, het heilig
woud of ,,'t Woud zonder genades" doch deze
afleiding is volgens weer andere geleer
den even onzeker als te zijn afgeleid
van lugus (een raaf) daar men bij het
leggen der grondslagen vele raven zou ge
zien hebben, waardoor onze stad eigenlijk
Ravensbergen had moeten heeten.
Eveneens wordt verschillend geoordeeld,
hoe in ons wapen twee sleutels voorko
men en men mitsdien voor Leiden gevoeg
lijk „Sleutelstad" had kunnen zeggen.
Een paar verklaringen wil ik even aan
geven.
Ie. Leiden was de marktplaats van de
vruchtbare Rijnstreek, had als zoodanig d e
sleutels der voorraadschuren van Hol
land in handen.
2e De sleutels der stad waren tever
geefs door de Spanjaarden opgeëischt en
werden mitsdien met fierheid en dankbaar
heid als stedelijk wapen aangenomen.
3e. Het bestuur der Leidsche Parochie
kerk de St. Pieterskerk kreeg de pau
selijke sleutels als zegel dier kerk en dat
zegel en wapen werd door de burgerlijke
gemeente overgenomen.
Ziedaar drie meeningen, over de sleutels
en ons wapen.
Hoe is nu onze naam van Leiden ont
staan uit Lugdxlnum Batavorum?
Aannemelijk is dat Leiden in verband zou
staan met de Leede, een tak van den Rijn,
nog voortlevende in „Warmonder Leede"
Dat Leiden zou afgeleid zijn van Lugdu
num Batavorum (een Romeinsche vesting)
is moeilijk vol te houden.
Hoe het ook zij, Leiden is en blijft een
van de oudste steden van ons land, gelegen
in het midden van Rijnland; op drie uur
afstand van Den Haag; vijf uur van Haar
lem en acht uur van Amsterdam.
De ligging, temidden van eentonig-vlak-
ke, doch vruchtbare polderlanden, wordt
door talrijke wateren vermooid en geven
onze Hollandsche landouwen zulk een vroo-
lijken aanblik en eigenaardig cachet.
Nu zijn de vestingwallen geslecht (de
laatste in het Plantsoen in 1876). Voor een
deel zijn die wallen herschapen in de sier
lijk aangelegde Plantage en het Plantsoen
met de daarlangs staande, meerendeels
smaakvol gebouwde huizen.
De gunstige ligging van onze stad, te
midden van welvarende dorpen, verschaft
het zijn druk verkeer en even drukke vee
markten. En al behoort Leiden nu niet tot
de „handelsteden", tot de „winkelsteden"
behoort het zeer zeker.
Reeds in 1121 bezat Leiden de beroemde
en schoone St. Pietens- en St. Pauluskerk,
waarin men thans verscheidene graftom
ben en gedenkteekenen aantreft, als van
den wijdberoemden Hermanus Boerhaave,
dat van Meerman en anderen; in 1315 werd
de Hooglandsche kerk gebouwd en aan den
H. Pancras toegewijd, terwijl Prins Willem
I de beroemde hoogeschool schonk.
En wel voor haar voorbeeldelooze stand
vastigheid, moed en volharding tijdens het
beleg der Spanjaarden, waarin inzonder
heid de Burgervader „v. d. Werf en v. d.
Does" (ook Douza genaamd: denk aan
Douzastraat en Douzabrug) zich onder
scheidden.
(Wordt vervolgd).
Wat ik hier en daar over onze goeie
stad heb kunnen opsporen, heb ik verza
meld en zoo verwerkt, dat het voor onze
kleine en grootere lezers te genieten is.
Vooral heb ik geput uit „Gids voor en klei
ne kroniek van Leiden en Omstreken, be
werkt door J. B. van Loenen."
genoeg gegeten hebt." Toen zei ik: „neen,
dank u!"
Toen zeiden ze: „Marietje, ben je niet
bang, dat je ziek wordt."
En toen zei ik: „Neen, dank U wel!"
Moeder wist genoeg en zei niets n\eer.
Niet dom!
Zoontje: „Vader, worden de onderwijzers
betaald om naar schooi te gaan?"
Vader: „Natuurlijk, vent!"
Zoontje: „Nou, dat vind ik heel onrecht
vaardig, daar wij het werk moeten doen."
Wie zijn jarig?
Van 20 tot en met 26 September.
20 Sept.: Tannie Nieuwenhuizen, N. Beets-
straat 28.
21 Sept.: Jan v. d. Meer, Noordbuurt E 163
Zoeterwoude.
21 Sept.: Bep v. Wel, Garenmarkt 44.
21 Sept.: Jaantje Jansen, Transvaalk. 9a.
23 Sept. Cor Broekhof, Breestraat 81.
24 Sept.: Piet de Groot, Bloemisten! 24.
24 Sept.: Bernard v. Teylingen, Dorpsstr.
D 51.
24 Sept.: Jan de Boer, Noordbuurt E 168,
Zoeterwoude.
25 Sept.: Maria Wanzink, Langegr. 119.
26 Sept.: Johanna Kniest, Abspoelweg 5,
Oegstgeest.
26 Sept.: Jeanne Hosman, Breestraat 115.
26 Sept.: Wim Trel, Korenbrugst. 1.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen voor den verjaardag. Ik bedoel de
namen van schoolgaande kinderen.
Oom Wim.
SPINNEN
door Diederik.
Spinnen spinnen draden,
Vormen zoo een web;
In het midden zit dan
Spinlief, voor de heb.
Web van spin is kunstig
In elkaar gezet,
En de dood is zeker
In 't geweven net.
Vliegen, muggen, alle
Vallen spin tot prooi;
Dienen dan tot voedsel:
Dit is niet zoo mooi.
't Netje zoo onschuldig,
Ragfijn en als zij,
Is voor and'ren lastig,
Spin heeft baat er bij.
Menschen doen als spinnen,
Spinnen zonder draad;
Maar als menschen spinnen.
Wees dan maar paraat.
Want als menschen spinnen,
Is den kans zeer groot,
Dat men in de draden
Vindt een wissen dood!
NIEUWE RAADSELS
ingestuurd door Jan Schamper.
Raadsel I:
Wie zag de langste ladder?
Raadsel n:
Houten hutje, koperen putje, draaien in
't gat, ra, ra, wat is dat?
Raadsel III:
Welke appel heeft een mensch 't liefst?
Raadsel IV:
Met welk oog kan men niet zien?
Raadsel V:
Wat deed Eva, voordat ze in den appel
beet?
Raadsel VI:
Welk dier is altijd thuis?
Raadsel VII:
Wat is een huis, eerder opgebouwd of
afgebroken?
Raadsel Vin:
Waar zit de meeste visch?
Raadsel IX:
Welke is de bovenste steen van het huis?
Raadsel X:
x een medeklinker
x een soort groenten,
x x x x x het gevraagde woord.
x een meisjesnaam,
x een medeklinker
De oplossingen niet opsturen. Deze
geeft Jan de volgende week zelf.
Kampioen.
door Cor van Diest.
V.
Draaierij geeft tot niets, daar hij toch
reeds zich zelf verraden heeft. En nu geef
ik je tien minuten de gelegenheid om alles
maar eerlijk te bekennen, dat zal tevens
in je eigen voordeel zijn en de straf eenigs-
zins verlichten. De jongens kijken stom ver
wonderd elkander aan; doodsche stilte
heerscht in het lokaal. Ze begrijpen «-niets
van, wie zou zoo iets gedaan kunnen heb
ben? Tergend langzaam kruipen de minu
ten om; niets wordt er vernomen dan het
regelmatig tik-tak der schoolklok. Somber
kijkt mr. Wiebert den jongens aan. Nie
mand meldt zich. Dan na tien minuten,
zegt meester langzaam en met klem: Joop,
Degreef mis je je vulpen nog? Wat heeft
dat er nu mee te maken? Ja mijnheer, zegt
Joop, ikGenoeg, zegt meester, die vul
pen heb ik gevonden, waar je hem hebt
laten liggen. Jij hebt die opgaven overge
schreven en tot overmaat nog een inktvlek
er op laten vallen. Beken het nu maar, je
hebt "toch jezelf reeds verraden. Ik, meester,
vraagt Joop flink en kijkt mijnheer onver
schrokken aan. Ik, meester, nóóit zou ik
zoo iets lafs kunnen doen! De jongens zijn
angstig stil. Joop! hoe kan mijnheer dat
nu denken. Dat kan niet waar zijn; Joop is
't slachtoffer van een laffe verdachtmaking.
Maar wie kan dat dan gedaan hebben? Tom,
och kom, zoo iets zou Tom nooit aandurven.
Maar wie dan? Joop had hier toch in het
geheel geen vijanden! Joop, wil je beken
nen, ja of neen, buldert mijnheer door de
klas. Nooit, zegt de jongen flink, nooit zal
ik iets bekennen, waar ik absoluut geen
schuld aan heb. Dan verzoek ik je naar
huis te gaan, en je niet meer te laten zien,
alvorens ik een ander antwoord van je heb
gekregen en je excuses hebt gemaakt. Het
spreekt vanzelf dat je ook Woensdag geen
deel kunt nemen aan den wedstrijd! Iemand
die zulke praktijken erop na houdt kan ook
geen eerlijk spel spelen. En nu, ga! Ik zal
gaan, zegf Joop, maar ik heb er geen schuld
aan en zal niet eerder terug komen, alvo
rens mijn goede naam hersteld is, en den-
gene, die mij verdacht wilde maken, zelf
zijn fout hersteld heeft. Joop groette be
leefd zijn meester en verliet het lokaal.
Tom gloeide van vreugd, maar liet niets
merken; de jongens, die allen partij voor
Joop kozen, zouden anders hegrijpen, dat
hij, Tom, de schuldige was.
(Wordt vervolgd).
DE ROODHUIDEN
door Nico Wassen burg.
„Konijnen!"
„Had je ze maar! Ik heb al in vier we
ken geen eenheidsworst gehad."
„Indianen eten geen eenheidsworst."
„Da's waar ook. We moeten nu echt doen
als Roodhuiden. Wie heeft er een vredes
pijp?"
„Ik heb nog wel 'n sigaretje."
„Dan moet dat maar de vredespijp ver
beelden. Ieder op de beurt 'n keer trekken,
dan kunnen we d'r ook niet misselijk van
worden."
Zoo zaten ze daar in 'n kringetje, maar
het nietsdoen verveelde al gauw.
„Indianen zitten altijd bij een vuur,"
meende Kees.
„In den zomer ook?"
,,'k Geloof het wel. 't Is om" de wüde die
ren op een afstand te houden. We moesten
eigenlijk een vuur hebben."
„Maar is dat niet gevaarlijk?"
„Zoo'n klein vuurtje, ben je mal!"
Kees wist zijn zin door te drijven en van
dor hout werd een vuur aangelegd. Daar
gingen ze omheen zitten, maar terwijl ze
lustig voortbabbelden, nu en dan de oogen
dichtknijpend voor den rook, letten ze er
niet op, dat de weggeworpen lucifer het
droge gras achter den „wigwam" in brand
had gestoken.
Henk, die eens buiten de tent ging kijken,
werd plotseling bleek van schrik.
„Jongens, jongens kijk eens!"
In een oogenblik had het vuur zich uit
gebreide, het knetterde in 't droge gas dat
in een oogenblik verteerde en lekte reeds
aan de stammen der boom en.
„Dooven, jongens, uitdooven!"
Ze wierpen hun jassen ver weg buiten
het gevaar en probeerden de vlammen uit
te trappen. Maar zij konden het vuur niet
meer meester worden. De struiken branden
reeds en spoedig zouden de hoornen volgen.
Radeloos zwoegden zij voort, trapten en
schopten als bezeten op de voortwoekeren
de vlammen.
Daar klonk over de weg het gedaver van
een marcheereiden troep soldaten.
„Hulp, hulp," schreeuwden de jongenc,
„brand!"
„Compagnie, halt", klonk het commando
op den weg. „Zet af geweer! Aan rotten
geweer!"
'n Oogenblik later stormde een groote
troep soldaten met de pionierschoppen in
de hand het bosch binnen.
Nu was het vuur spoedig uitgedoofd en
WALEWEIN
Een verhaal uit den riddertijd
door Ant Olde Kal ter.
cm.
Eensklaps schalden vanaf de torens de
bazuinen en het volgende oogenblik riep
de Koning luid tot den schildknaap: „stijg
af van uw ros!"
De knaap voldeed aan Arthurs bevel en
bleef naast zijn paard staan.
Terstond vervolgde Arthur: „Let nu wel,
opdat ge het zoolang ge leeft onthoudt.
Bedenk wa,ar ge u aan verbindt. Ge
laadt zware plichten op U. Elk bevel, dat ge
in den vervolge van mij mocht ontvangen
hebt ge zonder aarzelen op te volgen.
Mocht ik u ten strijde roepen, dan hebt
ge terstond uw ros te bestijgen en uw
zwaard en lans ter hand te nemen.
Ge zij t verplicht uwe naburige wapen-
vrienden, indien zulks althans noodzake
lijk is, in hun strijd tegen hunne vijanden
bij te staan.
Ge zult uwe onderhoorige krijgslieden en
dienaren met zachtheid en eerlijkheid be
handelen.
Indien het noodig mocht blijken is het
uw plicht het Christendom met uw zwaard
te verdedigen.
Voorts zult ge de ridderlijke wapenrus
ting immer met eere dragen en het zwaard
met edele hand hanteeren.
Immer zult ge de vrouwen, die hun man
'hebben verloren met groote liefde ter zijde
staan en haar verdedigen.
Ge zijt verplicht de kinderen, wier ouders
zijn gestorven, vaderlijk te helpen tot zij
zelf in staat zijn zich te verdedigen, en gij
zijt het, die er de zorg voor moet dragen,
dat zij eens in staat zullen zijn dit te doen.
En indien gij mocht huwen, zult gij de
vrouw, die ge ontvangt, voor immer uwe
waarachtige liefde schenken, haar nimmer
verlaten, doch geheel uw leven voor haar
waken.
Mochten u dan kinderen worden ge
schonken, dan zult ge dezen opvoeden tot
edele knapen, die hun ouders eeren, en de
deugd als het grootste geluk beschouwen.
Welnu, slechts, indien ge bereid zijt deze
verplichtingen alle zonder eenige twijfeling
te aanvaarden, zullen wij ons zwaard op u
doen nederkomen.
Spreek, schildknaap!"
Luid, zoodat allen het konden verstaan,
riep Adelbrecht: „Ik wil, heer Koning, en
zweer dat ik alle verplichtingen van den
ridder stipt zal navolgen!"
De Koning steeg af en hervatte: „Kndal
neder en buig uw hoofd!"
Zoodra dit was geschied vatte Arthur
zijn zwaard en liet het zacht op den schild
knaap neerkomen. I
Onmiddellijk daarna riep hij luid: „Sta
op heer ridder en bestijg uw ros. Ontvang
hierbij uit mijn handen het zwaard en de
ridderlijke wapenrusting!"
Terstond hierop schalden wederom de
bazuinen en steeg een oorverdoovend ge
juich op uit de monden der aanwezigen.
Adelbrecht was tot ridder geslagen.
Dadelijk snelden nu eenige schildknapen
toe en hielpen hem met het aandoen der
wapenrusting. Weinige oogenblikken later
was hü geharnast en wapperde op zijn met
den zwarten leeuw beslagen helm de Ko
ninklijke vederbos.
De Koning zelve omgordde hem het
zwaard. Daarna zeide Arthur: „Bestijg xva.
weder uw ros, heer Adelbrecht!"
Overgelukkig zette de jonge ridder zijn
voeten in de stijgbeugels en zat het vol
gende oogenblik wederom fier in den za
del, terwijl hij tot Arthur sprak: „Ik dank
u, keer Koning."
Nu was het Koning Arthur, die riep:
„Heil ridder Adelbrecht!"
„Heil hem!" was het antwoord der aan
wezigen.
In* feeststemming trokken de edelen
hierop naar de ridderzaal, waar het noen
maal zou worden opgediend.
Verheugd namen allen aan den feest-
disch plaats en riepen voor men begon te
eten den r jeu wen ridder eerst driemaal
achtereen een daverend heil toe.
Zoodra het maal ten einde was en de
bekers eenige malen op Adelbrechts wel
zijn waren geledigd, sprak de Koning: „Nu
is het gezelschap onzer Tafelronde dan
weder met een ridder vergroot. Onze wel
gemeende wensch is dat meerdere jongelin
gen zich aldus gedragen, dat wij ons zwaard
op hen mogen doen neergaan.
er bleef van het ongeluk niets over dan een
plek zwarte grond en een tiental geblaker
de bpomstammen.
Onze vier Indianen moesten bij den com
mandant van den troep komen, een reser
ve-officier, die buiten het leger onderwijzer
was. Met een streng gezich monsterde hij
het viertal, dat met gebogen hoofd voor
hem stond.
„Weten jullie wel, dat je door je roeke
loosheid het heele bosch had kunnen ver
nielen?"
„'t Was een ongeluk," snikte Henk.