3)e (Sou^ant
In het Koloniaal Instituut te Amsterdam is Maandag het Zesde Internationaal Botanisch Congres door den minister van Onderwijs,
prof- dr. J. R. Slotemaker de BruTne, officieel geopend. Een foto tijdens de openingszitting
Aan de stands van de
Utrechtsche Jaarbeurs wordt
de laatste hand gelegd voor
de opening
Drie Duitsche matrozen werden gedood bij de botsing tusschen het pe laatste hand wordt gelegd aan de lijkkoets voor de begrafenis van H. M. Koningin Astrid
Lloyd schip .Eisenach en den Engelschen kruiser Ramill.es fa het Kanaal
nabij Sandgate. - Een kijkje op de schade, welke door de botsing werd aan- van Belgie
gericht
Kroonprins Gustaaf Adolf van Zweden
(rechts) met zijn echtgenoote (geheel
links) en Prinses Ingrid na aankomst
per vliegtuig te Brussel, ter bijwoning
van de begrafenis van wijlen Koningin
Astrid
van de St.
Lady Alice Scott, de verloofde van den Hertog van Cloucester, bracht een bezoek aan den Koning en
de Koningin van Engeland, die te Balmoral vertoeven. V.l.n.r.! de Hertogin van Buccleuch (moeder van
Lady Scolt), Koning George, Lady Scott, de Hertog van Gloucester en Koningin Mary
Het interieur
Gudule te Brussel in rouw voor de plechtige uitvaart
van H. M. Koningin Astrid
FEUILLETON.
DE MAJESTEIT VAN
HET RECHT
Naar het Amerikaanach van
MELROD DANNING.
(Nadruk verboden).
89)
Plotseling werd meneer Evans zich be
wust dat die stem hem bekend voorkwam.
Toen werd er plaats gemaakt en de nieuw
aangekomen rende de zaal in en naar hem
toe. t Was Bob. Hij zag zijn vader en
wierp zich haast op hem,
„Vader", riep hij. „Wat is er gebeurd?
Vertel 't me gauw!"
„Bob, wat voer je hier uit? Waar ben je
de laatste dagen toch geweest?"
„Dat komt er niet op aan. Maar vertel
me alsjeblieft dadelijk wat er gebeurd is.
Hebben ze hem schuldig bevonden? Is hij
veroordeeld?"
„Lieve deugd, jongen, wet bezielt je?
Bedoel je Morgan?"
„Ja, ja, natuurlijk."
„Ja, 't spijt me ontzettend, maar hij
heeft tien jaar gekregen". Meneer Evans
dempte zijn stem. „Stil, mijn jongen, hij
werd door zijn eigen vader veroordeeld.
Als ik dat geweten had!"
„Verdraaid!" Bob staarde wild van zijn
vader naar rechter Kent en Jackson, maar
de laatste vermeed hem aan te zien. De
bankdirecteur brak af, en keek verbaasd
naar bet opgewonden gezicht van zijn
zoon. „Wat ter wereld.begon hy, maar
Bob viel hem in de rede.
„Vadert" schreeuwde hij. „Doe toch iets!
Het is heelemaal verkeerd! Hij heeft het
geld niet gestolen, ik heb 't gedaan. Ver
duiveld, ik deed 't, zeg ik u. Hoort u 't
niet?" Want meneer Evans staarde hem
ongeloovig aan.
Rechter Kent had zich met een ruk op
gericht, en een licht van hoop scheen in
zijn oogen. Hij liep naar Bob en nam hem
bij den arm.
„Wat is dat? Heb je 't geld genomen?"
riep hij.
„Ja, ja, ja, ik heb 't geld genomen, alles
wat er was en stichtte ook nog brand in de
bank, als u dat wilt, maar ik heb die vijf
honderd dollar gestolen. Ik.ik stal ze.
Ik heb ze gemeen weggenomen! Jack heeft
't niet gedaan!"
Met een stap, zoo veerkrachtig als van
een jongeman liep rechter Kent naar zijn
tafel en sloeg met zijn hamer. De heeren
van de jury werden verzocht hun plaat
sen weer in te nemen.
„Davis, vang de heeren op voor ze weg
zijn."
Er was de volgende oogenblikken een
groote verwarring, maar alle juryleden
waren nog te vinden en namen him plaat
sen weer in en toen was meteen de orde
weer in rechtzaal hersteld. Rechter Kent
verhief zich en sprak tot de jury.
„Mijne heeren", zei hij. „Het is een on
gewone procedure, maar in verband met
de nieuwe feiten, die aan het licht zijn ge
komen, ben ik overtuigd, dat u uw uit
spraak nog eens in overweging zult wil
len nemen". Toen wendde hij zich tot Bob.
„Wilt u zoo vriendelijk zijn hier te ko
men", rechter Kent wees naar de getuigen-
ban, „en te vertellen, wat u te zeggen
hebt?"
En toen kwam alles los, fa een wilden
onsamenhangender! woordenvloed. Hoe
Bob in het nauw gezeten en Jaokeon om
geld had gevraagd. Hoe deze geweigerd
had en Bob zelf 't geld had bemachtigd.
Hoe Bob zich toen bedacht had en 't geld
terug had gezonden. En hoe hij was weg
gegaan, tot hij zijn toelage zou krijgen en
nu teruggekomen was, om zijn schuld te
betalen en had gehoord, dat het geld blijk
baar niet terecht was gekomen en dat
Jackson nu veroordeeld was.
De jury luisterde met alle aandacht, ter
wijl de geschiedenis verteld werd en het
gelukte hen, door met volle aandacht te
luisteren Bob's relaas te begrijpen, maar
de voorzitter was een mager, obstinaat
man, met dunne lippen, en toen Bob ge
ëindigd had, stond hij op en vroeg per
missie hem te ondervragen. Dit werd toe
gestaan en hij wendde zich tot Bob.
„Als u al 't geld terug gestuurd hebt",
zeide hij, „waar is 't dan?"
„Beware me, dat weet ik niet", ant
woordde Bob, „ik weet alleen, dat ik 't
met onze negerbediende, Nicodemus ge
stuurd heb."
De voorzitter keerde zich nu tot rechter
Kent. „Ik vind dat dit onderzocht met wor
den en de waarheid van dit getuigenis na-
geaan moet worden", sprak hij op drogen
toon.
Bog sprong op. „Ik zal wel gaan en het
vinden", schreeuwde hij, „geeft u als 't u
blieft iemand met me mee, meneer?" zei
Bob tot den rechter.
„Davis, ga jij mee en houd een oog op
dezen jongeman, om na te gaan, of hij de
waarheid spreekt."
Bob verliet zijn plaats, toen eerst viel
zijn oog op zijn vader's verschrikte ge
zicht.
Hij liep op hem toe en porde hem vriend
schappelijk in den rug.
„Heb maar geen angst, vader", riep hfl
vroolijk. „We krijgen hem vrij en dat Is
het voornaamste. Maar ik had geen idee,
dat hij me zoo zou ontzien."
„Kom, meneer Davis!" En samen haast
ten ze zich de rechtzaal uit.
De bankdirecteur zakte in een stoel neer
en veegde zijn gezicht met een zakdoek af.
De gebeurtenissen volgden elkaar wel wat
snel op, zelfs voor een schrenderen bank
directeur.
Virginia had de zaalwachters vervocht,
haar naar de rechtzaal terug te laten
gaan, in verband met het nieuwe bewijs
materiaal en beloofd rustig te zullen zijn.
Ze hadden t toegestaan en nu liep ze lang
zaam terug en ging voor in de zaal op een
stoel zitten.
Rechter Kent's schitterende oogen, die
hoopvol glansden, lachten fa de hare, en
Virginia begon te begrijpen, dat de nacht
merrie voorbij was. En zoo bleven ze allen
in de stille rechtzaal wachten op Bób's te
rugkomst.
XV.
De zon komt weer door.
Bob rende de straat op met Davis, den
deurwaarder, hijgend achter zich aan. Ver
scheidene personen bleven verbaasd staan,
meènend, dat de jongeman poogde te ont
snappen. Maar zoodra ze Bob herkenden
glimlachten ze, en liepen door. 't Was zeker
weer een of andere grap en vroeg of laat
zou iedereen er wel van hooren, dus waar
om er zich verder in te verdiepen?
Nu hadden ze de bank bereikt, Davis
was buiten adem van '4 loopen, maar Bob
wrong zich door de draaideur en liep re
gelrecht naar het kasaiereloket.
„Hallo Marlow!" riep hij; „ik moet het
pakje hebben, dat hier Dinsdag, den vijf
tienden, voor Jack Morgan is afgegeven,
waar is dat? Geef 't me vlug, 't is heel be
langrijk!"
„W a t? Een pakje voor Morgan? Hij zal
het wel fa ontvangst hebben genomen,
denk ik."
„Neen, dat heeft hij juist niet, 't is hier
afgegeven, nadat hij weg was, want hij
heeft t nooit ontvangen, 't Moet hier er
gens zijn!"
„Maar ik heb 't niet gezien, Bob!"
Bob dacht een oogenblik na. Toen keer
de hij zich om, en liep t kantoor van den
procuratiehouder binnen, weer gevolgd
door den hijgenden Davis.
„Meneer, zoudt u zoo vriendelijk willen
zijn, even iemand naar huis te sturen? Ik
heb het vermiste geld hier Dinsdag door
onzen neger Niocdemus, laten bezorgepi
en nu is 't nergens te vinden. Ik moet nu
dien neger hebben; laat iemand hem zoo
gauw mogelijk halen!"
De procuratiehouder was heel verbaasd,
maar stuurde direct een bediende naar het
woonhuis van den directeur. Toen begon
hij Bob te ondervragen, terwijl Davis in
een stoel neerzakte, om op adem te ko
men.
Bob wilde graag alles vertellen.
„t Zat zoo, ziet u", begon hij. „Tus
schen ons gezegd, ik ben in handen van
valsche spielers gevallen, ze hebben me voor
vijfhonderd dollar op>gelicht. Ik ben een
boon, als ik weet hoe, maar ze deden het,
en ik had geen geld. Toen zeiden ze, dat ze
er vader over zouden aanspreken." Bob
zweeg en keek den procuratiehouder met
het hoofd scheef, aan. „U was in de ka
mer, geloof ik, toen vader me de laatste
keer op het zondaarsbankje riep, om eens
even „vriendschappelijk", met me te pra
ten, niet waar?"
(Wordt vervolgd).