DE LEIDSCHE COURANT Het slot Teylingen* Wie in den zomer langs den groot en, •breeden weg van Leiden naar Haarlem rijdt, voelt zich vooral getroffen door de heerlijke velden met veelkleurige bloemen veler soort; een buitengewone attractie voor den vreemdeling, die dan ook van einde en verre komt opdagen om te genie ten van dat zeldzaam gezicht. Zoo is het nu; zoo was het voor honderd jaar niet. Wie toen met zijn rijtuig dien weg maak te, kwam voorbij fraaie landhuizen, door statig geboomte of bloeiende heesters om ringd; dan weer door welvarende dorpen, die zich verre langs den weg uitstrekten; terwijl elders uitgestrekte landerijen, rijke boomgaarden en bloemtuinen elkander af wisselden en hier en daar de duinen, die Hollands Westkust omzoomden, tot aan den weg naderden. En gaan we nog vier of vijf eeuwen terug, dan zien we diezelfde streek nog heel, heel anders. Toen breidde zich langs de duinkant, schier onafgebroken, een uitgestrekt bosch •uit van Haarlem tot den Haag. Het was somber en een zaam en slechts enkele klui zenaars woonden er hier en daar in een voudige huisjes, levende van wat het bosch ten eten gaf of al 'bedelende bij de huisjes van arbeiders, die hier en daar verspreid lagen. Men vond in dat woud van weleer een overvloed van vossen, herten en kleiner wild. Bij de poelen te midden van het bosch hielden reigers en andere watervogels in •groote menigte hun verblijf. In plaats van het thans zoo volkrijke en bloeiende Sassen- heim, Lisse en Hillegoan, vond men toen daar slechts weinige hutten, rondom een kerkje gelegen en m eerend eels door lijf eigenen van de edelen bewoond. Deze edelen woonden verspreid op hun zooge naamde riddersloten. Sommige dier sloten lagen in de wilder nis. Het waren eigenlijk meestal jachthui zen, waarin de voornaamste Holla ndsche edelen slechts een deel van 't jaar verblijf hielden. De boschrijke omtrek was als jachtterrein uitstekend geschikt. De rid ders met hun schildknapen keerden dan ook zelden zonder een rijken buit huis waarts. Na den afloop-der jacht werd het gevangene wild op een vroolijk gastmaal, waaraan niet zelden Graven en Gravinnen van Holland mee aanzaten, verteerd. Ook sommige vogels, die men thans in 't geheel •niet meer eet, zooals reigers en wilde zwanen, werden dan aan de ridderlijke gas ten voorgezet. Het slot Teylingen, bij Sassenheim, behoorde tot die ridderkasteelen, waarvan wij boven spraken. Nog getuigen de bouw vallen, die daarvan over zijn, (Een stuk muur met gaten er in; aan de binnenkant een stuk trap er tegen, ziedaar wat nog rest) van de vroegere heerlijkheid van dit aloude slot, dat vooral ook merkwaardig is, omdat het eenmaal aan de ongelukkige Gravin van Holland, Jacoba van Beieren, •tot verblijfplaats strekte. Het slot Teylingen werd tegen het einde dier 10de eeuw gesticht. Het behoorde aan t geslacht van dien naam, dat uit een tak van het grafelijk Huis van Holland was ge sproken, en drie eeuwen lang onder de aan zienlijkste en adellijkste geslachten des lands werd gerekend. De heeren van Teylingen spelen in onze oude geschiedenis een belangrijke rol. Zij voerden, ten bewijze hunner hooge af komst, het wapen van Holland, n 1. een gouden veld, met een rooden leeuw, met •negen roode blokjes bezaaid. Het slot zelf, dat naar de gewoonte van dien tijd, met hooge torens prijkte en door een breede gracht omringd was, werd dik wijls, zooals we reeds zeiden, door Holland- sche Graven bezocht en niet alleen voor de •jacht, maar tevens om eens vrij te genie ten van zee en bosch. Van 't slot tot de zee was een weg aan gelegd, die nog 's Gravendam genoemd wordt. Met Willem van Teylingen, die op het einde der 13e eeuw leefde, nam de luister van dit slot een einde. Deze edelman nam deel in de samenzwering tegen Graaf Floris V en werd danook in de algemeene vervolging dier moordenaars betrokken. Een levenslange gevangenis was zijn loon en het slot werd weldra onder de Grafe lijke domeinen gerekend. Zooals we zeiden was dit slot Jacoba van Beieren als verblijf toegewezen. Mis schien waren die weinige jaren nog de beste, die zij beleefd heeft als „Houtves- terinne" van Holland. Gedurende haar be stuur was zij vaak genoodzaakt tegen hare vijanden te velde te trekken, waaronder ook Willem van Arkel er het zijne bij bracht om haar leven te verbitteren. Met haar getrouwe Utrechtenaren veroverde zij Gorcum en bracht v. Arkel en vele andere ridders naar Utrecht en den Haag. Gelukkig slechts voelde zij zich op Tey lingen. Hier kon ze vrij aan de jacht deel nemen en aan andere ridderlijke spelen meedoen. Dat was haar leven! Zij had op Teylingen nog altijd een vrij talrijken hof stoet en doorkruiste niet zelden te paard en door hare jonkvrouwen en edelknapen gevolgd, den boschrijken omtrek. In het Haagsche Bosch was nog een bepaald plek je „Jacoba's priëel" genaamd, alwaar de gravin, onder het lommer van hooge beu ken, destijds een landelijken maaltijd nam. Wij zouden nu zeggen: pick nickte. Men heeft lang geloofd, dat Jacoba van Beieren op het genoemde slot zich bezighield met het vervaardigen van aarden kannetjes, die den naam van Jacoba's kannetjes droegen Dit zorgenvrije leven der Gravin duurde echter slechts kort. De menigvuldige ram pen, die over haar kwamen, bezorgden haar den naam van „Ongelukkige Japikje" uan de vele vermoeienissen der oorlogen, waar in zij gewikkeld, waren, zooals het senjjnt, oorzaak, dat zij de „tering" kreeg waaraan zij op 36-jarigen leeftijd stierf, den 9 Sept. 1436. Na haar dood werd het slot Teylingen nog eenigen tijd door de Houtvesters van Holland bewoond, doch het begon van lie verlede te vervallen. Het bosch in den omtrek werd uitgeroeid of omgekapt, en van 't kasteel werd weldra niets meer dan de hooge torens gebruikt, die tot gevangenis der wilddieven dienden. En toch? Wat staat er nu nog van het een maal zoo sterke en majestueuze gebouw, waarin destijds de bloem des lands bijeen kwam en waar een pracht en praal ten toongesteld werd, zooals dat hoort en is aan ieder hof? Wat is nog over, dan wat resten van ver gane grootheid. Inderdaad: een beeld van het werkelijke leven! Al wat staat als voor eeuwen gebouwd, zal eenmaal tot puin inéénstorten. Zoo het slot Teylingen als een voorbeeld uit de vele. Oom Wim. Ik heb dit art. geschreven in verband met een vraag uit Lisse: „Vertel eens iets over het slot „Teylingen" van weleer!" DANKBETUIGINGEN zijn nog ingekomen van: 1 Johan van Dijk, Middelweg 5, Woubrugge 2 Alie Verhoeven, Amaliastr. 15, Leiden. WIE ZIJN JARIG? Van 23 Aug. tot en met 29 Aug. 23 Aug. Mary van Beers, Koudekerk B 134. 23 Aug. André Hosman, Breestraat 111. 23 Aug. Karel Weydeveld, 3 Octstraat 61. 24 Aug. Jopie Post, Oude Singel 68. 24 Aug. Theo O omen, Spoorlaan B 478 Roelofsar endsveen. 24 Aug. Giel Horikx, Witte Rozenstraat 13. 25 Aug. Ester van Benten, Dorpstraat D 50 Zoeterwoude. 25 Aug.: Ans van Dienst, Zandslootkade 49 Sassenheim. 25 Aug.: Dora Havik, Stompwijkscheweg 71 Stomp wijk. 26 Aug.: Simon v. Noort, Voorhout. 26 Aug.: Cornelis Scholtens, Burg. Vernè- deptrk 35, Voorschoten. 26 Aug.: Joop Kager, Doelenstraat 9. 26 Aug.: Antoon Otten R'veen „De Fran- sche Brug." 27 Aug.: Cor en Cornelia van Leeuwen, 3e Poellaan 35, Lisse. 27 Aug.: Bas van Baarsen, St. Jacobsgest. 27 Aug.: Ant. Pollman, Hoogstraat 3. 28 Aug.: Rika Kuypers, Kerkstraat 115, Nieuwveen. 28 Aug.: Antje Meijer, Zonneveldstr. 12. 28 Aug.: Betsie Parlevliet, Tuinpad 39, te Wassenaar. 28 Aug.: Flip Lek, Langeraar 29. 29 Aug.: Sjane Hop, Rijndijkstraat 71. 29 Aug.: Leon Driessen, Oude Singel 238. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag. Ik bedoel namen van school gaande kinderen. Voor de Correspondentie en het beant woorden der vragen was voor vandaag geen plaats. De volgende week ga ik door. Tot Zaterdag! Oom Wim. VACANTIE. door Cor van Diest. Leve de vancantie Jongens, meisjes, wat 'n jool! Geen gezeur van sommen, lessen. Gesloten is de school! We maken de d 4ste bokkesprongen Gaan er vroolijk nu opuit! Doen aan sport, gaan visschen, roeien, Niemand die ons binnensluitü! Wandelen, fietsen, rennen, draven, Neen, we worden 't nimmer moe! Scheppen levenlust, met teugen, De reine natuur lacht oas nu toe. Vergaren w' ons nieuwe krachten Voor den komenden wintertijd! En is de vacantie dan ten einde Dan aan 't werk; met noeste vlijt. EEN GEZELLIG PRAATJE. Neen, vrees nu niet, dat ik vervelend ga worden, of met mijn wijsheid te koop loop! Niets ervan! Maar wat Moe me ver leden week vertelde, vond ik zoo interes sant, dat ik meende er goed aan te doen, het hier eens na te vertellen. Verleden week dan, kwam ik tot de onaangename conclusie, dat mijn sommenschrift vol was. Ik inspecteerde de inhoud van mijn beursje en ja hoor, 't kon nog lijden; ik was nog niet „blut". Ik stevende dus met een snelle pas naar den boekwinkel, vroeg met 't air van een schoolmeisje om een cahier en ging weer naar huis toe. Thuis gekomen vond ik de thee klaar; ja een kopje thee smaakt me wel! Onderhand bladerde ik zoo eens gedachtenloos in mijn nieuw schrift en zei: „Nu eer dat vol is zal ik weer heel wat sommen gemaakt hebben!" „Ja", zegt Moe, „maar weet je nu wel hoe veel werk eraan is voor zoo'n schrift in den winkel gekocht kan worden?" Nu ik moet eerlijk bekennen, zoo veer heb ik mijn ge dachten nooit laten werken! 'n Schrift is voor mij een onontbeerlijk voorwerp, waarmee ik mijn centen kwijtraak; dat is alles! Maar ik wilde er toch wel wat meer van weten en luisterde met aandacht wat Moe vertelde. Nu wil ik me van termen als „folio", „kwarto" en weet ik wat voor „o's" maar onthouden; daar weet ik niets meer van, hoor! „Welnu dan begon Moe, „wanneer 't papier uit de fabriek in een papierwarenfabriek aankomt, zijn het groote vellen. Gekleurd papier komt meest in rollen aan, maar we spreken nu alleen van wit papier. Die vellen zijn blanco; nu gaan ze eerst naar den linieerderij, die in zijn groote machine de diverse lijnen, ruit jes en kantlijnen op 't papier aanbrengt. Is dat gebeurd dan krijgt de snijder zijn taak. Hij snijdt, ook weer op zijn groote machine, dit papier op 't formaat dat voor een schrift noodig is. Ook 't blauwe, dat voor den omslag gebruikt wordt, krijgt deze snijder te verwerken. Daar klaar gekomen krijgt de vouwma- chine haar werk. Dit is een tamelijk hoog gevaarte, gewapend met vlijmscherp mes. Op 't bovenvlak is een precies afgemeten „hokje", zal ik 't maar noemen, omlijnd met hooge randen, waar precies een vel papier inpast. In 't midden is een gleuf; wanneer nu een vel daar in dat hokje ligt en 't mes valt er op, dan glijdt 't papier gevouwen door 't gleufje onder in een bak waar de teister de vellen dan uithaalt. Dit inschuiven moet erg vlug gaan en pas als jeblieft goed op je handen! Nu begint de teister haar werk; ze telt de vellen af, schuift ze in den gevouwen omslag en strijkt 't geheel goed plat met haar vouw been. De naaister hecht 't geval op haar machine vast; soms ook wel worden de cahiers gehecht met haakjes, (die naam ben ik vergeten!) Weer komen de schriften in een andere afdeeling; eerst om te wor den voorzien van vloeipapier en later weer van etiketten. Nu gaan ze in de pers; ver scheidene stapeltjes worden tegelijk in de pers gezet en blijven daar een dag. Goed geperst worden ze in een machine gezet om de stapeltjes netjes gelijk te snijden; daarna kunnen ze verpakt worden en aan de bestelling worden voldaan. De boek handelaar verkoopt ze in zijn winkel en op school worden ze.„volgeklad", viel ik Moe in de rede. Ik vond het leuk en had in mijn gedachten alle bewerking gevolgd. Maar ik nam me stellig voor om mijn schriften niet meer zoo stiefmoederlijk te behandelen en zoo weinig mogelijk fouten te fabriceeren. Ik bedankte Moe voor de prettige vertelling en ging hals over kop aan mijn sommen. A heeft f 100; B 3/4 -f- Reken maar uit in ieder geval meer dan ik!!! ANS v. DIEST. VACANTIE, VOORBIJ! door DIEDERIK. Vacantietijd, gij zijt voorbij, Weer voor een jaar verdwenen; Hoe lang heb ik op U gewacht, Hoe gauw waart gij weer henen! Maar van U had ik geen verdriet, Gij hebt mij veel geschonken: Veel levenslust en arbeidskracht, Waar ik nu mee kan pronken. Men voelt zich weer een ander mensch, Een rusttijd heb je noodig, Want na een jaar van noesten vlijt, Is die niet overbodig. Enwat is in vacantietijd, De vrijheid dan toch heerlijk, Dan zie je schoonheid der natuur Ja, dat beken ik eerlijk, Vacantietijd, ik dank aan U Weer frissche levenskrachten, Zal daarom weer met nieuwen moed Mijn taak en plicht betrachten. Al is het leven voor ons zwaar, Wij zullen nimmer dralen; Wij gaan vooruit, het hoofd omhoog, Voor onze idealen!!! KAMPIOEN. door COR VAN DIEST. Toen door een bijzondere ontmoeting was gebleken, dat er in Joop een flinke voetballer schuilde, had men hem ge vraagd als plaatsvervanger bij de club toe te treden. Graag had Joop toegestemd. Kort daarop had Tom zijn voet verstuikt bij een wedstrijd en was Joop in zijn plaats gekomen. Ieder was er verrukt over, dat Joop zoo reusachtig het spel leidde en on der zijn aanvoering was de eerste wedstrijd met een flinke voorsprong gewonnen. Zoo lang Tom niet kon meespelen, bleef Joop aanvoerder en iedere wedstrijd werd gewonnen. Toen Tom weer geheel genezen was, wilde Joop zijn plaats weer overge ven. Echter met algemeene stemmen be sloot men er nu om te loten, wie aanvoer der zou blijven: Tom of Joop. Joop wilde daar eerst heel niet van hooren; hij was 't laatst bij het elftal gekomen en bleef nu plaatsvervanger. Evenwel na eenige be raadslagen en overleggen stemden Joop en Toom beiden er mee in dat men zou loten. Joop had geluk, wat door allen werd toegejuicht, behalve door Tom; die was woedend geworden en verklaarde nooit meer iets met het elftal te doen te willen hebben. Weliswaar was hem een mooie plaats in de voorhoede aangeboden, maar Tom had de jongens den rug toegekeerd en was weggeloopen. Later had Joop hem spontaan zijn plaats nog eens aangeboden; Tom was toen zoo hevig uitgevaren, dat er beslist een vechtpartij zou ontstaan zijn, wanneer Mr. Wiebert niet tusschen beiden gekomen was. En nu was het vandaag Don derdag, terwijl a.s. Woensdagmiddag de groote strijd zou plaats hebben. O, kon hij toch maar iets verzinnen, dat Joop niet kon meespelen! Hij, Tom, zou zijn plaats niet innemen, beslist niet! Het kon hem geen zier schelen of hun elftal het onderspit zou moeten delven! Ze moesten dan maar eens weten dat ze niet naar eigen wille keur konden handelen, 't Kwam geen mo ment bij Tom op, dat ook hij er ten volle mee had ingestemd. Maar hij had ook zóó gehoopt, dat het lot hem gunstig zou zijn! (Wordt vervolgd). Hoe komen we aan: SINT JUTMIS (17 Aug.). i Pater Silverius geeft hierover in Christus i Koning het volgende: Deze naam schijnt oorspronkelijk te ko- S men van een Heilige Judith, wier naamdag j op 17 Aug. zou vallen. Anderen praten van een H. Jutta, een heilig nonneke uit Luik. En zeker is, dat de bekende Stalpaert v. d. j Wiele ons vertelt van een Sinte Jutta, j dienstmaagd van de H. Elisabeth van Hon- 1 garije. Of dat nu allemaal een en dezelfde persoon is geweest, mag Joost weten. De fabelachtige Pausin Johanna (die ze ker niet bestaan heeft) wordt soms ook al Paus (in) Jut (te) genoemd door de ket ters. Sint Jut (te) mis of Sint Jut (te) mus komt van Jut en Mis en beteekent dan het feest, de vierdag van Sint Jut (te) of Ju dith. Zoo spreekt men ook van Kerst-Mis (feest van. Christus' geboorte). Ba-Mis (Baaf-Mis), feest van Sint-Bavo. Maar nu komt 't mooie van 't geval. Sint Jut gaat door voor 'n verzonnen heilige, die nooit bestaan heeft, 't Feest wordt dus ook nooit en nergens gevierd. Als 't volk dus zegt: Met Sint Juttemis zal dat gebeuren of op dien datum kom ik, wil dat zeggen: 't Gebeurt nooit of nimmer van zijn leven niet. Ze zeggen er soms voor de duidelijkheid nog bij: Met Sint Juttemis, „als de kalveren op 't ijs dansen" of „in de week dat er 3 Donderdagen vallen". 3 da gen nu nooit", „in 't jaar van geenentach tig". We hebben nog de uitdrukking „het lied je van Sint Jutmus zingen", 't Beteekent de moed laten zinken, aan den haal gaan, de beenen onder den arm nemen. Opa, wanneer is a eigenlijk opa geworden? Toen jij op de wereld kwam, Jopie! En als ik non niet gekomen was, was U dan geen opa geworden, opa? Nee, manneke, dan niet! Goed zoo, opa, en wat denkt u mij nn voor mijn medewerking te geven? (Ric et Rac) WALEWEIN Een verhaal uit den riddertijd. door ANT. OLDEKALTER. XCVHL Geruimen tijd was Walewein genoodzaakt', te zwijgen, daar de anderen de ridderzaal van him gejuich deden dreunen. Éven later hervatte hijNu echter wierp zich voor mij een groote vraag op. Wilde ik jonkvrouw Isabele behouden, dan zou ik van Koning Amoraen het wonderzwaard met de twee ringen niet ontvangen. Wan neer ik mij echter in het bezit van het won-1 derwapen wilde verheugen, was ik gedwon gen mijn schoone bruid ten koste van het zwaard prijs te geven. Hoe moest ik in deze handelen? Mijn aankomst op Amoraens kasteel be zorgde mij de uitkomst. Want, toen ik zijn burcht betrad, vernam ik van den geduch- ten ridder Harwijn dat de Koning was ge- storven. Uit de handen van den edelen i ridder Lartholm ontving ik nog dienzelfden dag het wonderzwaard met de twee rbv- gen. JDen volgenden dag zetten wij, mede vergezeld door de heeren Harwijn en Rei nout onze reis voort naar het kasteel van. Koning Wonder. Inmiddels had ridder Lart- holm, U, heer Koning, een renbode gezon den. Wij bereikten den burcht van Wonder en werden feestelijk naar zijn wapenzaal ge leid. Na den Koning mijn avontuur te heb-1 ben verhaald, bood ik hem het wonder zwaard aan, opdat hij mij het schaakbord ter hand zou stellen. De edele Koning wei- gerde het zwaard, doch schonk het mij als aandenken. Terstond echter gaf hij mij het fraaie schaakspel. Ook heb ik Wonder het lot van zijn rid der Boudewijn verhaald. Allen spraken hun verachting uit over den snoodaard. En daarop, heer Koning, bestegen wij weder onze rossen, opdat zij ons naar Uwen •burcht zouden voeren. Tijdens dezen tocht overnachtten wij in de Lagdissa-abdij. Op den dag, welke nu teneinde loopt, werden wij hij den 'burcht van den geduchten rid der Fionkal den Lomeling opgewacht door dezen en Uwe Tafelronderidders, die ons heden naar Uw kasteel geleidden". Walewein boog en besloot: „Aldus, heer •Koning is het mij vergaan". Hierop werd hem door zijn schildknaap het schaakbord overhandigd. De ridder stond op en trad op den Ko ning toe, zeggende: „Ontvang dan nu, heer, Uw schaakspel, opdat het U en Uwe edelen moge vermaken". Arthur nam het bord aan en antwoordde: „Onze dank, heer ridder, voor hetgeen Gij voor Ons hebt volbracht, is groot en edel. Meer dan dit hebt Gij echter volbracht: een wonderschoone bruid hebt Gij mede naar onzen burcht gevoerd. Wellicht be grijpt Ge, hoe ons en onze ridders dat ver heugt. Over weinige dagen zal te dezer i plaatse het huwelijk tusschen U en jonk- S vrouw Isabele worden voltrokken. Reeds j hedenavond hebben we daarom een feest- j maal aangericht". Daarna richtte hij zich tot Waleweins schildknaap en vervolgde: „En Gij, trouwe Adelbrecht, zult spoedig Uwe belooning ontvangen. Op den dag, wel'ke volgt op dien van morgen, zult Gij tot ridder geslagen worden". Overgelukkig zeide de schildknaap: „Dat, heer Koning, is te veel voor mij". „Geenszins", hernam Arthur, „want Gij hebt het waarlijk verdiend". Hierop volgde een heftig gejuich, dat de drie gelukkigen blij in ontvangst namen. Ook Adelbrecht was reeds weer vrijwel op- ge vroolij kt. Immers, hij moest wel in het sterven zijner Agdilla berusten. Bovendien zag hij nu wel in, dat het hem toch bijna onmogelijk zou zijn geweest haar te huwen. Intusschen had een aantal slaven het avondmaal opgediend, dat uit de kostbaar ste spijzen en dranken bestond. Weinig later deden de gasten zich te goed aan het overheerlijke maal, terwijl zij tij dens eten weinig met elkander spraken. Zoodra zij echter genoegzaam waren ver zadigd, werden de bekers met wijn en bier gevuld en terstond aan den mond gebracht. „Dat is de eerste beker, vriend Wale wein, dien Ge weder aan Arthurs tafel ledigt," riep ridder Key uit, „hoe bevalt hü u?" „Zeer wel, heer Key", antwoordde Wale wein, „ik hoop er echter nog meerdere te ledigen". De Koning was opgestaan en riep nu luid: „Wij ledigen dezen beker op het wel zijn van ridder Walewein en zijn bruid, jonkvrouw Isabele!" Even later hervatte hij: „En dezen op (het welzijn van Waleweins schildknaap Adelbrecht!" De scherts steeg. Beker na beker werd aan de lippen gebracht. Men lachte en vierde feest. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 10