DE LEIDSCHE COURANT
Het slot Teylingen*
Wie in den zomer langs den groot en,
•breeden weg van Leiden naar Haarlem
rijdt, voelt zich vooral getroffen door de
heerlijke velden met veelkleurige bloemen
veler soort; een buitengewone attractie
voor den vreemdeling, die dan ook van
einde en verre komt opdagen om te genie
ten van dat zeldzaam gezicht.
Zoo is het nu; zoo was het voor honderd
jaar niet.
Wie toen met zijn rijtuig dien weg maak
te, kwam voorbij fraaie landhuizen, door
statig geboomte of bloeiende heesters om
ringd; dan weer door welvarende dorpen,
die zich verre langs den weg uitstrekten;
terwijl elders uitgestrekte landerijen, rijke
boomgaarden en bloemtuinen elkander af
wisselden en hier en daar de duinen, die
Hollands Westkust omzoomden, tot aan den
weg naderden.
En gaan we nog vier of vijf eeuwen terug,
dan zien we diezelfde streek nog heel, heel
anders.
Toen breidde zich langs de duinkant,
schier onafgebroken, een uitgestrekt bosch
•uit van Haarlem tot den Haag. Het was
somber en een zaam en slechts enkele klui
zenaars woonden er hier en daar in een
voudige huisjes, levende van wat het bosch
ten eten gaf of al 'bedelende bij de huisjes
van arbeiders, die hier en daar verspreid
lagen.
Men vond in dat woud van weleer een
overvloed van vossen, herten en kleiner
wild. Bij de poelen te midden van het bosch
hielden reigers en andere watervogels in
•groote menigte hun verblijf. In plaats van
het thans zoo volkrijke en bloeiende Sassen-
heim, Lisse en Hillegoan, vond men toen
daar slechts weinige hutten, rondom een
kerkje gelegen en m eerend eels door lijf
eigenen van de edelen bewoond. Deze
edelen woonden verspreid op hun zooge
naamde riddersloten.
Sommige dier sloten lagen in de wilder
nis. Het waren eigenlijk meestal jachthui
zen, waarin de voornaamste Holla ndsche
edelen slechts een deel van 't jaar verblijf
hielden. De boschrijke omtrek was als
jachtterrein uitstekend geschikt. De rid
ders met hun schildknapen keerden dan
ook zelden zonder een rijken buit huis
waarts. Na den afloop-der jacht werd het
gevangene wild op een vroolijk gastmaal,
waaraan niet zelden Graven en Gravinnen
van Holland mee aanzaten, verteerd. Ook
sommige vogels, die men thans in 't geheel
•niet meer eet, zooals reigers en wilde
zwanen, werden dan aan de ridderlijke gas
ten voorgezet.
Het slot Teylingen, bij Sassenheim,
behoorde tot die ridderkasteelen, waarvan
wij boven spraken. Nog getuigen de bouw
vallen, die daarvan over zijn, (Een stuk
muur met gaten er in; aan de binnenkant
een stuk trap er tegen, ziedaar wat nog
rest) van de vroegere heerlijkheid van dit
aloude slot, dat vooral ook merkwaardig is,
omdat het eenmaal aan de ongelukkige
Gravin van Holland, Jacoba van Beieren,
•tot verblijfplaats strekte.
Het slot Teylingen werd tegen het einde
dier 10de eeuw gesticht. Het behoorde aan
t geslacht van dien naam, dat uit een tak
van het grafelijk Huis van Holland was ge
sproken, en drie eeuwen lang onder de aan
zienlijkste en adellijkste geslachten des
lands werd gerekend.
De heeren van Teylingen spelen in onze
oude geschiedenis een belangrijke rol. Zij
voerden, ten bewijze hunner hooge af
komst, het wapen van Holland, n 1. een
gouden veld, met een rooden leeuw, met
•negen roode blokjes bezaaid.
Het slot zelf, dat naar de gewoonte van
dien tijd, met hooge torens prijkte en door
een breede gracht omringd was, werd dik
wijls, zooals we reeds zeiden, door Holland-
sche Graven bezocht en niet alleen voor de
•jacht, maar tevens om eens vrij te genie
ten van zee en bosch.
Van 't slot tot de zee was een weg aan
gelegd, die nog 's Gravendam genoemd
wordt.
Met Willem van Teylingen, die op het
einde der 13e eeuw leefde, nam de luister
van dit slot een einde. Deze edelman nam
deel in de samenzwering tegen Graaf
Floris V en werd danook in de algemeene
vervolging dier moordenaars betrokken.
Een levenslange gevangenis was zijn loon
en het slot werd weldra onder de Grafe
lijke domeinen gerekend.
Zooals we zeiden was dit slot Jacoba
van Beieren als verblijf toegewezen. Mis
schien waren die weinige jaren nog de
beste, die zij beleefd heeft als „Houtves-
terinne" van Holland. Gedurende haar be
stuur was zij vaak genoodzaakt tegen hare
vijanden te velde te trekken, waaronder
ook Willem van Arkel er het zijne bij
bracht om haar leven te verbitteren. Met
haar getrouwe Utrechtenaren veroverde zij
Gorcum en bracht v. Arkel en vele andere
ridders naar Utrecht en den Haag.
Gelukkig slechts voelde zij zich op Tey
lingen. Hier kon ze vrij aan de jacht deel
nemen en aan andere ridderlijke spelen
meedoen. Dat was haar leven! Zij had op
Teylingen nog altijd een vrij talrijken hof
stoet en doorkruiste niet zelden te paard
en door hare jonkvrouwen en edelknapen
gevolgd, den boschrijken omtrek. In het
Haagsche Bosch was nog een bepaald plek
je „Jacoba's priëel" genaamd, alwaar de
gravin, onder het lommer van hooge beu
ken, destijds een landelijken maaltijd nam.
Wij zouden nu zeggen: pick nickte. Men
heeft lang geloofd, dat Jacoba van Beieren
op het genoemde slot zich bezighield met
het vervaardigen van aarden kannetjes, die
den naam van Jacoba's kannetjes droegen
Dit zorgenvrije leven der Gravin duurde
echter slechts kort. De menigvuldige ram
pen, die over haar kwamen, bezorgden haar
den naam van „Ongelukkige Japikje" uan
de vele vermoeienissen der oorlogen, waar
in zij gewikkeld, waren, zooals het senjjnt,
oorzaak, dat zij de „tering" kreeg waaraan
zij op 36-jarigen leeftijd stierf, den 9 Sept.
1436.
Na haar dood werd het slot Teylingen
nog eenigen tijd door de Houtvesters van
Holland bewoond, doch het begon van lie
verlede te vervallen.
Het bosch in den omtrek werd uitgeroeid
of omgekapt, en van 't kasteel werd weldra
niets meer dan de hooge torens gebruikt,
die tot gevangenis der wilddieven dienden.
En toch? Wat staat er nu nog van het een
maal zoo sterke en majestueuze gebouw,
waarin destijds de bloem des lands bijeen
kwam en waar een pracht en praal ten
toongesteld werd, zooals dat hoort en is
aan ieder hof?
Wat is nog over, dan wat resten van ver
gane grootheid.
Inderdaad: een beeld van het werkelijke
leven!
Al wat staat als voor eeuwen gebouwd,
zal eenmaal tot puin inéénstorten. Zoo het
slot Teylingen als een voorbeeld uit de vele.
Oom Wim.
Ik heb dit art. geschreven in verband
met een vraag uit Lisse: „Vertel eens iets
over het slot „Teylingen" van weleer!"
DANKBETUIGINGEN
zijn nog ingekomen van:
1 Johan van Dijk, Middelweg 5, Woubrugge
2 Alie Verhoeven, Amaliastr. 15, Leiden.
WIE ZIJN JARIG?
Van 23 Aug. tot en met 29 Aug.
23 Aug. Mary van Beers, Koudekerk B 134.
23 Aug. André Hosman, Breestraat 111.
23 Aug. Karel Weydeveld, 3 Octstraat 61.
24 Aug. Jopie Post, Oude Singel 68.
24 Aug. Theo O omen, Spoorlaan B 478
Roelofsar endsveen.
24 Aug. Giel Horikx, Witte Rozenstraat 13.
25 Aug. Ester van Benten, Dorpstraat
D 50 Zoeterwoude.
25 Aug.: Ans van Dienst, Zandslootkade 49
Sassenheim.
25 Aug.: Dora Havik, Stompwijkscheweg 71
Stomp wijk.
26 Aug.: Simon v. Noort, Voorhout.
26 Aug.: Cornelis Scholtens, Burg. Vernè-
deptrk 35, Voorschoten.
26 Aug.: Joop Kager, Doelenstraat 9.
26 Aug.: Antoon Otten R'veen „De Fran-
sche Brug."
27 Aug.: Cor en Cornelia van Leeuwen, 3e
Poellaan 35, Lisse.
27 Aug.: Bas van Baarsen, St. Jacobsgest.
27 Aug.: Ant. Pollman, Hoogstraat 3.
28 Aug.: Rika Kuypers, Kerkstraat 115,
Nieuwveen.
28 Aug.: Antje Meijer, Zonneveldstr. 12.
28 Aug.: Betsie Parlevliet, Tuinpad 39, te
Wassenaar.
28 Aug.: Flip Lek, Langeraar 29.
29 Aug.: Sjane Hop, Rijndijkstraat 71.
29 Aug.: Leon Driessen, Oude Singel 238.
Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar
naam in deze lijsten wil opgenomen zien,
schrijve me minstens 14 dagen vóór den
verjaardag. Ik bedoel namen van school
gaande kinderen.
Voor de Correspondentie en het beant
woorden der vragen was voor vandaag geen
plaats. De volgende week ga ik door. Tot
Zaterdag!
Oom Wim.
VACANTIE.
door Cor van Diest.
Leve de vancantie
Jongens, meisjes, wat 'n jool!
Geen gezeur van sommen, lessen.
Gesloten is de school!
We maken de d 4ste bokkesprongen
Gaan er vroolijk nu opuit!
Doen aan sport, gaan visschen, roeien,
Niemand die ons binnensluitü!
Wandelen, fietsen, rennen, draven,
Neen, we worden 't nimmer moe!
Scheppen levenlust, met teugen,
De reine natuur lacht oas nu toe.
Vergaren w' ons nieuwe krachten
Voor den komenden wintertijd!
En is de vacantie dan ten einde
Dan aan 't werk; met noeste vlijt.
EEN GEZELLIG PRAATJE.
Neen, vrees nu niet, dat ik vervelend ga
worden, of met mijn wijsheid te koop
loop! Niets ervan! Maar wat Moe me ver
leden week vertelde, vond ik zoo interes
sant, dat ik meende er goed aan te doen,
het hier eens na te vertellen. Verleden
week dan, kwam ik tot de onaangename
conclusie, dat mijn sommenschrift vol was.
Ik inspecteerde de inhoud van mijn beursje
en ja hoor, 't kon nog lijden; ik was nog
niet „blut". Ik stevende dus met een snelle
pas naar den boekwinkel, vroeg met 't
air van een schoolmeisje om een cahier en
ging weer naar huis toe. Thuis gekomen
vond ik de thee klaar; ja een kopje thee
smaakt me wel! Onderhand bladerde ik
zoo eens gedachtenloos in mijn nieuw
schrift en zei: „Nu eer dat vol is zal ik
weer heel wat sommen gemaakt hebben!"
„Ja", zegt Moe, „maar weet je nu wel hoe
veel werk eraan is voor zoo'n schrift in den
winkel gekocht kan worden?" Nu ik moet
eerlijk bekennen, zoo veer heb ik mijn ge
dachten nooit laten werken! 'n Schrift is
voor mij een onontbeerlijk voorwerp,
waarmee ik mijn centen kwijtraak; dat is
alles! Maar ik wilde er toch wel wat meer
van weten en luisterde met aandacht wat
Moe vertelde. Nu wil ik me van termen als
„folio", „kwarto" en weet ik wat voor
„o's" maar onthouden; daar weet ik niets
meer van, hoor! „Welnu dan begon Moe,
„wanneer 't papier uit de fabriek in een
papierwarenfabriek aankomt, zijn het
groote vellen. Gekleurd papier komt meest
in rollen aan, maar we spreken nu alleen
van wit papier. Die vellen zijn blanco; nu
gaan ze eerst naar den linieerderij, die in
zijn groote machine de diverse lijnen, ruit
jes en kantlijnen op 't papier aanbrengt.
Is dat gebeurd dan krijgt de snijder zijn
taak. Hij snijdt, ook weer op zijn groote
machine, dit papier op 't formaat dat voor
een schrift noodig is. Ook 't blauwe, dat
voor den omslag gebruikt wordt, krijgt
deze snijder te verwerken.
Daar klaar gekomen krijgt de vouwma-
chine haar werk. Dit is een tamelijk hoog
gevaarte, gewapend met vlijmscherp mes.
Op 't bovenvlak is een precies afgemeten
„hokje", zal ik 't maar noemen, omlijnd
met hooge randen, waar precies een vel
papier inpast. In 't midden is een gleuf;
wanneer nu een vel daar in dat hokje ligt
en 't mes valt er op, dan glijdt 't papier
gevouwen door 't gleufje onder in een bak
waar de teister de vellen dan uithaalt. Dit
inschuiven moet erg vlug gaan en pas als
jeblieft goed op je handen! Nu begint de
teister haar werk; ze telt de vellen af,
schuift ze in den gevouwen omslag en
strijkt 't geheel goed plat met haar vouw
been. De naaister hecht 't geval op haar
machine vast; soms ook wel worden de
cahiers gehecht met haakjes, (die naam
ben ik vergeten!) Weer komen de schriften
in een andere afdeeling; eerst om te wor
den voorzien van vloeipapier en later weer
van etiketten. Nu gaan ze in de pers; ver
scheidene stapeltjes worden tegelijk in de
pers gezet en blijven daar een dag. Goed
geperst worden ze in een machine gezet
om de stapeltjes netjes gelijk te snijden;
daarna kunnen ze verpakt worden en aan
de bestelling worden voldaan. De boek
handelaar verkoopt ze in zijn winkel en op
school worden ze.„volgeklad", viel ik
Moe in de rede. Ik vond het leuk en had
in mijn gedachten alle bewerking gevolgd.
Maar ik nam me stellig voor om mijn
schriften niet meer zoo stiefmoederlijk te
behandelen en zoo weinig mogelijk fouten
te fabriceeren. Ik bedankte Moe voor de
prettige vertelling en ging hals over kop
aan mijn sommen. A heeft f 100; B 3/4 -f-
Reken maar uit in ieder geval meer dan
ik!!!
ANS v. DIEST.
VACANTIE, VOORBIJ!
door DIEDERIK.
Vacantietijd, gij zijt voorbij,
Weer voor een jaar verdwenen;
Hoe lang heb ik op U gewacht,
Hoe gauw waart gij weer henen!
Maar van U had ik geen verdriet,
Gij hebt mij veel geschonken:
Veel levenslust en arbeidskracht,
Waar ik nu mee kan pronken.
Men voelt zich weer een ander mensch,
Een rusttijd heb je noodig,
Want na een jaar van noesten vlijt,
Is die niet overbodig.
Enwat is in vacantietijd,
De vrijheid dan toch heerlijk,
Dan zie je schoonheid der natuur
Ja, dat beken ik eerlijk,
Vacantietijd, ik dank aan U
Weer frissche levenskrachten,
Zal daarom weer met nieuwen moed
Mijn taak en plicht betrachten.
Al is het leven voor ons zwaar,
Wij zullen nimmer dralen;
Wij gaan vooruit, het hoofd omhoog,
Voor onze idealen!!!
KAMPIOEN.
door COR VAN DIEST.
Toen door een bijzondere ontmoeting
was gebleken, dat er in Joop een flinke
voetballer schuilde, had men hem ge
vraagd als plaatsvervanger bij de club toe
te treden. Graag had Joop toegestemd.
Kort daarop had Tom zijn voet verstuikt bij
een wedstrijd en was Joop in zijn plaats
gekomen. Ieder was er verrukt over, dat
Joop zoo reusachtig het spel leidde en on
der zijn aanvoering was de eerste wedstrijd
met een flinke voorsprong gewonnen.
Zoo lang Tom niet kon meespelen, bleef
Joop aanvoerder en iedere wedstrijd werd
gewonnen. Toen Tom weer geheel genezen
was, wilde Joop zijn plaats weer overge
ven. Echter met algemeene stemmen be
sloot men er nu om te loten, wie aanvoer
der zou blijven: Tom of Joop. Joop wilde
daar eerst heel niet van hooren; hij was 't
laatst bij het elftal gekomen en bleef nu
plaatsvervanger. Evenwel na eenige be
raadslagen en overleggen stemden Joop
en Toom beiden er mee in dat men zou
loten. Joop had geluk, wat door allen werd
toegejuicht, behalve door Tom; die was
woedend geworden en verklaarde nooit
meer iets met het elftal te doen te willen
hebben. Weliswaar was hem een mooie
plaats in de voorhoede aangeboden, maar
Tom had de jongens den rug toegekeerd
en was weggeloopen. Later had Joop hem
spontaan zijn plaats nog eens aangeboden;
Tom was toen zoo hevig uitgevaren, dat
er beslist een vechtpartij zou ontstaan zijn,
wanneer Mr. Wiebert niet tusschen beiden
gekomen was. En nu was het vandaag Don
derdag, terwijl a.s. Woensdagmiddag de
groote strijd zou plaats hebben. O, kon hij
toch maar iets verzinnen, dat Joop niet
kon meespelen! Hij, Tom, zou zijn plaats
niet innemen, beslist niet! Het kon hem
geen zier schelen of hun elftal het onderspit
zou moeten delven! Ze moesten dan maar
eens weten dat ze niet naar eigen wille
keur konden handelen, 't Kwam geen mo
ment bij Tom op, dat ook hij er ten volle
mee had ingestemd. Maar hij had ook zóó
gehoopt, dat het lot hem gunstig zou zijn!
(Wordt vervolgd).
Hoe komen we aan:
SINT JUTMIS (17 Aug.).
i Pater Silverius geeft hierover in Christus
i Koning het volgende:
Deze naam schijnt oorspronkelijk te ko-
S men van een Heilige Judith, wier naamdag
j op 17 Aug. zou vallen. Anderen praten van
een H. Jutta, een heilig nonneke uit Luik.
En zeker is, dat de bekende Stalpaert v. d.
j Wiele ons vertelt van een Sinte Jutta,
j dienstmaagd van de H. Elisabeth van Hon-
1 garije. Of dat nu allemaal een en dezelfde
persoon is geweest, mag Joost weten.
De fabelachtige Pausin Johanna (die ze
ker niet bestaan heeft) wordt soms ook al
Paus (in) Jut (te) genoemd door de ket
ters. Sint Jut (te) mis of Sint Jut (te) mus
komt van Jut en Mis en beteekent dan het
feest, de vierdag van Sint Jut (te) of Ju
dith. Zoo spreekt men ook van Kerst-Mis
(feest van. Christus' geboorte). Ba-Mis
(Baaf-Mis), feest van Sint-Bavo.
Maar nu komt 't mooie van 't geval.
Sint Jut gaat door voor 'n verzonnen
heilige, die nooit bestaan heeft, 't Feest
wordt dus ook nooit en nergens gevierd.
Als 't volk dus zegt: Met Sint Juttemis zal
dat gebeuren of op dien datum kom ik, wil
dat zeggen: 't Gebeurt nooit of nimmer van
zijn leven niet. Ze zeggen er soms voor de
duidelijkheid nog bij: Met Sint Juttemis,
„als de kalveren op 't ijs dansen" of „in de
week dat er 3 Donderdagen vallen". 3 da
gen nu nooit", „in 't jaar van geenentach
tig".
We hebben nog de uitdrukking „het lied
je van Sint Jutmus zingen", 't Beteekent
de moed laten zinken, aan den haal gaan, de
beenen onder den arm nemen.
Opa, wanneer is a eigenlijk opa
geworden?
Toen jij op de wereld kwam,
Jopie!
En als ik non niet gekomen was,
was U dan geen opa geworden, opa?
Nee, manneke, dan niet!
Goed zoo, opa, en wat denkt u
mij nn voor mijn medewerking te
geven? (Ric et Rac)
WALEWEIN
Een verhaal uit den riddertijd.
door ANT. OLDEKALTER.
XCVHL
Geruimen tijd was Walewein genoodzaakt',
te zwijgen, daar de anderen de ridderzaal
van him gejuich deden dreunen.
Éven later hervatte hijNu echter wierp
zich voor mij een groote vraag op. Wilde
ik jonkvrouw Isabele behouden, dan zou
ik van Koning Amoraen het wonderzwaard
met de twee ringen niet ontvangen. Wan
neer ik mij echter in het bezit van het won-1
derwapen wilde verheugen, was ik gedwon
gen mijn schoone bruid ten koste van het
zwaard prijs te geven. Hoe moest ik in deze
handelen?
Mijn aankomst op Amoraens kasteel be
zorgde mij de uitkomst. Want, toen ik zijn
burcht betrad, vernam ik van den geduch-
ten ridder Harwijn dat de Koning was ge-
storven. Uit de handen van den edelen i
ridder Lartholm ontving ik nog dienzelfden
dag het wonderzwaard met de twee rbv-
gen.
JDen volgenden dag zetten wij, mede
vergezeld door de heeren Harwijn en Rei
nout onze reis voort naar het kasteel van.
Koning Wonder. Inmiddels had ridder Lart-
holm, U, heer Koning, een renbode gezon
den.
Wij bereikten den burcht van Wonder en
werden feestelijk naar zijn wapenzaal ge
leid. Na den Koning mijn avontuur te heb-1
ben verhaald, bood ik hem het wonder
zwaard aan, opdat hij mij het schaakbord
ter hand zou stellen. De edele Koning wei-
gerde het zwaard, doch schonk het mij als
aandenken.
Terstond echter gaf hij mij het fraaie
schaakspel.
Ook heb ik Wonder het lot van zijn rid
der Boudewijn verhaald. Allen spraken hun
verachting uit over den snoodaard.
En daarop, heer Koning, bestegen wij
weder onze rossen, opdat zij ons naar Uwen
•burcht zouden voeren. Tijdens dezen tocht
overnachtten wij in de Lagdissa-abdij. Op
den dag, welke nu teneinde loopt, werden
wij hij den 'burcht van den geduchten rid
der Fionkal den Lomeling opgewacht door
dezen en Uwe Tafelronderidders, die ons
heden naar Uw kasteel geleidden".
Walewein boog en besloot: „Aldus, heer
•Koning is het mij vergaan".
Hierop werd hem door zijn schildknaap
het schaakbord overhandigd.
De ridder stond op en trad op den Ko
ning toe, zeggende: „Ontvang dan nu, heer,
Uw schaakspel, opdat het U en Uwe edelen
moge vermaken".
Arthur nam het bord aan en antwoordde:
„Onze dank, heer ridder, voor hetgeen Gij
voor Ons hebt volbracht, is groot en edel.
Meer dan dit hebt Gij echter volbracht:
een wonderschoone bruid hebt Gij mede
naar onzen burcht gevoerd. Wellicht be
grijpt Ge, hoe ons en onze ridders dat ver
heugt. Over weinige dagen zal te dezer
i plaatse het huwelijk tusschen U en jonk-
S vrouw Isabele worden voltrokken. Reeds
j hedenavond hebben we daarom een feest-
j maal aangericht".
Daarna richtte hij zich tot Waleweins
schildknaap en vervolgde:
„En Gij, trouwe Adelbrecht, zult spoedig
Uwe belooning ontvangen. Op den dag,
wel'ke volgt op dien van morgen, zult Gij
tot ridder geslagen worden".
Overgelukkig zeide de schildknaap: „Dat,
heer Koning, is te veel voor mij".
„Geenszins", hernam Arthur, „want Gij
hebt het waarlijk verdiend".
Hierop volgde een heftig gejuich, dat de
drie gelukkigen blij in ontvangst namen.
Ook Adelbrecht was reeds weer vrijwel op-
ge vroolij kt. Immers, hij moest wel in het
sterven zijner Agdilla berusten. Bovendien
zag hij nu wel in, dat het hem toch bijna
onmogelijk zou zijn geweest haar te huwen.
Intusschen had een aantal slaven het
avondmaal opgediend, dat uit de kostbaar
ste spijzen en dranken bestond.
Weinig later deden de gasten zich te goed
aan het overheerlijke maal, terwijl zij tij
dens eten weinig met elkander spraken.
Zoodra zij echter genoegzaam waren ver
zadigd, werden de bekers met wijn en bier
gevuld en terstond aan den mond gebracht.
„Dat is de eerste beker, vriend Wale
wein, dien Ge weder aan Arthurs tafel
ledigt," riep ridder Key uit, „hoe bevalt
hü u?"
„Zeer wel, heer Key", antwoordde Wale
wein, „ik hoop er echter nog meerdere te
ledigen".
De Koning was opgestaan en riep nu
luid: „Wij ledigen dezen beker op het wel
zijn van ridder Walewein en zijn bruid,
jonkvrouw Isabele!"
Even later hervatte hij: „En dezen op
(het welzijn van Waleweins schildknaap
Adelbrecht!"
De scherts steeg. Beker na beker werd
aan de lippen gebracht. Men lachte en
vierde feest.
(Wordt vervolgd).