DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN Bureaux: PAPENGRACHT 32, LEIDEN Radiorede varrMinister Colijn Vertrouwen op samenwerking tusschen het Ministerie en het Parlement 26ste Jaargang ZATERDAG 3 AUGUSTUS 1935 No. 8182 £eid&eJi£0oii/ïa/iit DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt bij vooruitbetaling: Voor Leiden 19 cent per weekJ 2.50 per kwartaal Bij onze Agenten 20 cent per week S 2.60 per kwartaal Franco per post f 2.95 per kwartaal Het Geïllustreerd Zondagsblad is voor de Abonné's ver krijgbaar tegen betaling van 50 cent per kwartaal, by vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 cent, met Geïllustreerd Zondagsblad 9 cent. TEL. INT. ADMINISTRATIE 935, REDACTIE 15 II GIRONUMMER 103003, POSTBUS No. 11 DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT: Gewone Advertentiën 30 cent per regel Voor Ingezonden Mededeelingen wordt het dubbele van het tarief berekend. TELEFOONTJES van ten hoogste 30 woorden, waarin be- betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur en verhuur, koop en verkoop: f 0.50 DIT NUMMER BESTAAT UIT VIER BLADEN. V Weinig of niets medegedeeld De radio-rede van dr. Colijn heeft geen enkel gezichtspunt geopend op den nieuw ingetreden politieken toestand en op den oeconomischen toestand van ons land. Niet op den nieuw ingetreden politieken toestand. Op de vraag, of er geen gevaar bestaat, dat tusschen het nieuwe Kabinet en de Kamer een gelijksoortig conflict sal. ontstaan als ontstaan is tijdens het be wind van het vorig Kabinet, is door dr. Colijn een ontwijkend antwoord gegeven: hij heeft zijn vertrouwen op een samen werking uitgesproken. Toch is er hier een opmerking gemaakt door den heer Colijn, die de aandacht verdient. Zijn vertrouwen op een samenwerking tusschen Kabinet en Kamer is gegrond op twee factoren: Het program, waarmede het nieuwe Kabinet straks voor de Kamer verschijnt, en de overweging, dat bij de poging van den heer Aalberse is gebleken, dat de vorming van een Kabinet op een gemeenschappe lijk program niet mogelijk is. H Is dui- d e 1 ij k, dat hier dr. Colijtj aan de Kamer en speciaal aan één der Kamerfracties! voorhoudt: als het program van het nieuwe Kabinet u niet heelemaal bevalt (wij zullen in dat program in ieder geval wel èènige toenadering toonen), denkt er dan aan, dat ge zelf niet in staat zijt, een regeering te vormen op een program, dat u wél bevalt; en toont u tevreden! Op deze redeneering kan wel het een en ander worden aangemerkt! Wij zullen dit echter nu niet doen, om alléén te con- stateeren, dat minister Colijn zich er terecht of ten onrechte! wél bewust van schijnt te zijn, dat hij en zijn Kabinet po litiek heel sterk staanEen bewust zijn, dat in de hier-bedoelde passage van de radio-rede sterk tot uitdrukking komt, en dat, naar ons gevoel, min of meer prik kelend en irriteerend wordt gedemon streerd in het persoonlijk woord, waar mede dr. Colijn zijn rede aanving. Betreffende den nieuw-ingetreden poli tieken toestand heeft dr. Colijn ons niet veel wijzer gemaakt. Wat betreft den algemeenen oeconomi schen toestand van ons land heeft hij geen enkel perspectief geopend geen enkel? Ja, hij heeft lof toegezwaaid aan den nieu- wen Minister van Economische Zaken voor de energie, waarmede deze het vraagstuk der industrialisatie heeft aangepakt en dezen bekwamen krachtigen katholieken bewindsman den steun toegezegd van hem zelf en het geheele Kabinet. Maar tegelij kertijd heeft de heer Colijn al een drietal moeilijkheden of bezwaren geopponeerd zij 't dan ook: voorloopig tegen het denkbeeld van minister Gelissen! Verder is ook geheel gezwegen over de vraag, of voor een industrialisatie, in het alge meen voor een opbloei van industrie zoo wel als van handel, niet noodzakelijke voorwaarde is: devaluatie of consequente deflatie, 't Is, of die vraag zelfs niet bestaat. Onder de denkbeelden, die wél ernstig overweging verdienen, werd ze niet ge noemd! Wij zijn er van overtuigd, dat het volks bedrog moet heeten althans objectief indien men voorspiegelt, dat de crisis n a- tionaal kan worden opgeheven. Alleen door internationale regelingen, door internationale wijzigingen kan de wereld- toestand radicaal worden verbeterd. Maar moet dat inhouden, dat voor 't Ne- derlandsche volk geen enkel perspectief van nationale verbetering kan worden ge opend! Alles te zamen genomen, heeft de radio rede van dr. Colijn ons weinig of niets medegedeeld. Verdediging van onze muntpariteit IN EEN KRANT, DIE WORDT GE LEZEN, DIE THUIS VAN HAND TOT HAND GAAT, HEEFT UW ADVERTEN TIE WAARDE. Vermaan tot rust, zelf- beheersching en vastberadenheid De eerste aanleiding tot het spreken van een kort woord tot het Nederlandsche volk is van geheel persoonlijken aard. In den loop der laatste dagen zijn mij zoo over- stelpend veel blijken van belangstelling en I medeleven toegestroomd, dat ik geen an deren uitweg zag om mijn dankbaarheid daarvoor kenibaar te maken dan door mid del van de radio. Uit alle lagen der maat schappij en uit bijna alle politieke scha keeringen mocht ik blijken van warme waardeering ontvangen en gaarne grijp ik dan ook deze gelegenheid aan om daarvoor mijne groote erkentelijkheid en dankbaar heid uit te spreken. Ook in deze dingen ligt bemoediging om volhardend voort te gaan op een weg, die met duizend moeilijkheden bezaaid is. De tweede oorzaak voor mijn spreken ligt in mijn wensch om mijnerzijds een woord van aanmoediging te doen hooren en om aan te sporen tot ongebroken volharding. Dat de economische toestand ten onzent, ofschoon "Steeds nog beter dan in vele an dere landen slecht te noemen is, dat weten wij wel. Het is volstrekt onnoodig daarover in den breede uit te weiden. De ommekeer in het internationale ruilverkeer van goe deren die bezig is zich te voltrekken, heeft voor alle landen nog niets dan verarming opgeleverd en de pogingen, om door natio nale maatregelen de verloren welvaart te herwinnen, hebben overal gefaald en kun nen ook niet tot resultaat hebben, dat dat gene wat verloren ging, weer in vollen om vang terugkeert. Maar dit kan en mag niet beteekenen, dat wij tegenover deze feiten, een houding van stille berusting zonder' actie zouden aannemen. Wel moet de mensch berustend aanvaarden wat Hooger macht tenslotte over ons levenslot beschikt, maar daarnaast staat de even gebiedende eisch, dat wij de gaven en krachten ons geschonken, tot het uiterste moeten inspannen om dreigende gevaren voor wat bestaat, af te weren en om nieuwe welvaartsmogelijkheden op te sporen. In het Ora et Labora, in het bid den en het werken ligt de verheven har monie tusschen het bestel Gods en de taak van den mensch. Zóó moet men ook de taak van de re geering zien. De Regeering van Nederland kan de we reld niet dwingen om andere wegen in te slaan dan in de laatste jaren gevolgd wer den. Zij kan slechts trachten zich zoo goed mogelijk te verweren tegen de schadelijke gevolgen van maatregelen door het buiten land genomen. Dat heeft ze dan ook ge daan. Zij heeft dat gedaan door een uitge breid leisel van contingenteerimgen in het belang der binnenlandsche Nijverheid. Zij heeft dit gedaan door krachtigen steun te verleenen aan onzen akkerbouw door ook de Veehouderij en den tuinbouw, benevens allerlei andere bronnen van volkswelvaart de helpende hand toe te steken. Honder den millioenen guldens per jaar moesten en moeten daarvoor door het Nederlandsche Volk worden opgebracht boven de belas tingen, die het moet opbrengen. Wie zich een voorstelling wil maken van de bet ee kenis van dien steun, doet het best zich maar eens af te vragen, hoe het er met de industrie zou hebben uitgezien, in dien wij aan den uitvoer van buiten eens geen belemmeringen in den weg hadden gelegd, terwijl de uitvoer van onze in- dustrieele producten wél door allerlei oor zaak belemmerd werd. Die vrage zich ook eens af, wat er gebeurd zou zijn met onze plattelandsbevolking, indien de steun aan onze bodemcultuur in haar verschillende vormen niet verleend ware geworden. Al had men den grond voor niets in gebruik dan nog zou men bij onthouding van steun, in zeer vele gevalleneden bodem niet met vrucht kunnen bebouwen. Alle koopkracht der landelijke bevolking zou verdwenen zijn en de werkloosheid zou in ontstellende mate zijn toegenomen. Onder de landbouwende bevolking zelf, maar ook in die takken van bedrijf, die de vruchten van hun arbeid meer onder de plattelandsbevolking plegen af te zetten. De landbouwsteun beteekent dus, naast de instandhouding van een krach tige volksgroep, niet minder ook een krach tig middel tot werkverruiming. Aan dit alles wordt niet te kort gedaan door de klachten, die er wél eens rijzen over de uitvoering van de regeeringsmaat- regelen, dat is een tweede orde. Als er ernstige fouten zijn of worden gemaakt, dan moeten die uit den weg worden ge ruimd en zullen ze ook uit den weg wor den geruimd. Hoofdzaak is, dat de regeering gedaan heeft, wat te doen was om een onbelem merde inzinking van de welvaartsbronnen van ons volk uit te sluiten. De vraag is nu wat daarenboven kan worden gedaan teneinde de welvaart te vergrooten. Aan adviezen daarvoor is geen gebrek. De één zoekt het in afschaffing der z.g. cumulatie en dan zijn we uit het moe ras! De Regeering heeft daarover een wets voorstel ingediend en daarmee zal wellicht een paar honderdduizend gulden bespaard worden. Maarhet gaat om honderd millioen bij het Staatsbudget en vele hon derden millioenen bij het volksinkomen. Een tweede wil allen steun met inbe grip van den steun der werkloozen af schaffen en gelooft dan dat we er zijn. Een derde komt met de reddingsplank aandragen om alle ambtelijke salarissen en loonen te halveeren en acht dan geen wolk je meer aan de lucht. Ik noem deze dingen niet omdat ze se rieus zijn, maar omdat zij bewijzen hoe ge ring bij velen het inzicht is in de moeilijk heden die we te overwinnen hebben. Twee denkbeelden zijn er echter die wél ernstig onderzoek en zorgvuldige over weging eischen. Het zijn het verlangen naar uitvoering van meer. Openbare Werken en naar verdere industrialisatie van ons land. In beginsel is hier eigenlijk geen ver schil van meening. Dat verschil treedt eerst aan den dag als men toekomt aan de vraag hoever men daarmee gaan moet. De openbare werken die men gaat uit voeren moeten natuurlijk nut afwerpen. Maar als men daaraan vasthoudt dan blijkt spoedig, dat de keuze niet zoo ruim is als velen wel meenen. Nederland is de laatste kwarteeuw gul geweest met den aanleg van openbare werken. Vele honderden mil lioenen zijn daarvoor uitgegeven en zelfs is in de verloopen drie jaar is nog rond 30 mil lioen per jaar aan zulke werken besteed, ongeacht wat voor werkverschaffing uitge geven is. Daarbij komt dan de 60 millioen voor het werkfonds die een jaar geleden toegestaan werden en die thans reeds na genoeg geheel een bestemming hebben. Zoodra deze 60 millioen geheel uitgeput zijn, zullen nieuwe gelden aangevraagd worden, maar het aantal nuttige wer ken wordt natuurlijk daardoor voortdurend kleiner en is reeds thans niet zoo heeil groot meer. Terwijl bovendien ook gelet moet worden op de vraag of het geld er voor te krijgen is. Dan is er de tweede gedachte: meer dere industrialisatie. Dat vraag stuk is door den nieuwen Minister van Economische Zaken in onderzoek genomen. Vol energie is hij met dien arbeid begonnen en mijn persoonlijke steun zoowel als die van het geheele Kabinet is hem verzekerd. Profetie over de resultaten laat ik achter wege, want dit probleem heeft vele zijden. Ik denk aan de rendabiliteit dier op te rich ten industriën en aan den invloed die ver mindering van invoer hebben kan op on zen uitvoer nu alle landen en dit in toe nemende mate aansturen op een sluiten de handelsbalans, d. w-z. dat zij van ons niet meer willen koopen dan wij van hen koopen. Ik denk ook aan den invloed op bestaande industriën en derzelver afzet mogelijkheden. Dat alles moet onderzocht en overwogen worden en een onmiddel lijk resultaat, zichtbaar in rookende fa- brieksschoorsteenen is dus niet te verwach ten. Het denkbeeld zelf verdient echter met grooten ernst en met energie te worden be handeld. Maar, zoo zal men vragen, kan de Re geering wel de plannen volbrengen, die zij zich heeft voorgesteld. Ook daarover wil ik iets zeggen, omdat mij uit de Pers blijkt, dat er over de positie van het Kabinet eenige verwarring heerscht. Ik heb toch gezien, dat de vraag gesteld wordt: is het conflict tusschen Kabinet en Kamer, al thans tusschen het Kabinet en één der Ka merfracties, nu opgelost of niet. Zóó is de vraag stellig niet juist gefor muleerd. Want dit Kabnet, dat een nieuw Kabinet is, al zitten de vorige mi nister er allen in dit Kabinet heeft geen conflict met de Kamer of met een der Ka merfracties. Dat kan zelfs niet want ze hebben el kaar nog niet ontmoet. Men zou de vraag in elk geval zóó moe ten formuleeren: bestaat er gevaar, dat tusschen het nieuwe Kabinet en de Ka mer een gelijksoortig conflict zal ontstaan als ontstaan is tijdens het bewind van het vorige Kabinet. Op die vraag is met volkomen zeker heid geen antwoord te geven, omdat het Kabinet niet parlementair maar extr a-p arlementair is. Bij de vorming van een parlementair Ka binet ontwerpt de formateur een Regee- ringsprogram, legt dit over aan sommige Kamerfracties en treedt daarover met die fracties in gedachtenwisseling. Komt de formateur met de fracties tot overeenstem ming, dan heeft hij een redelijke zekerheid, dat zijn plannen den steun dier fracties zullen ontvangen. Zijn Kabinet is dan een Kabinet, dat men parlementair pleegt te De formateur van een extra-parlemen tair Kabinet heeft dus nimmer vooraf ze kerheid dat zijn program instemming vindt bij de Kamer. Hij heeft slechts zijn eigen inzicht tot gids, een inzicht dat natuurlijk den invloed ondergaat van de indrukken die hij ontvangt uit de besprekingen met bepaalde personen. Zekerheid van steun heeft hij, zooals ik zooeven zeide, echter nimmer, dus ook thans niet. Men zal dus moeten afwachten wat de ontmoeting tusschen Kamer en Kabinet zal opleveren. Twee factoren zijn op het resultaat van die ontmoeting thans van invloed. De eer- s t e is, dat er bij de poging v. d. heer Aal berse is gebleken, dat de vorming van een Kabinet op een gemeenschappelijk pro gram niet mogelijk is; tusschen de zes groote fracties niet wegens gemis aan over eenstemmend inzicht, tusschen de Socialis ten en Roomsch-Katholieken niet omdat de laatstgenoemden die combinatie niet wenschen. De tweede factor wordt gevormd door het program waarmee het extraparlemen taire Kabinet straks op den derden Dins dag van September voor de Kamer ver schijnt. Die beide factoren moeten na tuurlijk invloed oefenen op de houding die de Kamergroepen tegenover het Kabinet zullen aannemen. Rustig wacht het Kabinet die ontmoeting met de Kamer af en het vertrouwt, dat sa menwerking mogelijk zal blijken. Anders had het zijn taak niet aanvaard. Met name mag worden aangenomen, dat de maatre gelen tot herstel van 's-Lands financiën op lijd tot stand zullen komen. Ik zou nu aan het Nederlandsche volk den raad willen geven gelijke rust te be trachten. Niets werkt schadelijker dan een zenuwachtige stemming. Er zijn waarlijk al genoeg spanningen. Men behoeft ze niet onnoodig te vermeerderen. Die rust betrachte men ook op ander terrein. Al dadelijk op monetair gebied. Is er nu nog niet genoeg leergeld betaald met de tel kens keer voorkomende speculatieve vlucht van de eene geldsoort in de andere? Wat ik dezer dagen in een interview met den vertegenwoordiger van een Fransch or gaan gezegd heb herhaal ik thans nog eens: de Regeering zal onze muntpariteit tot het uiterste verdedigen, flet Nederland sche volk heeft het lot van den gulden zelf in de hand. Als men rustig blijft gebeurt er niets, dat die pariteit verstoren kan. Maar ook geldt die raad voor schrikach tige hypothecaire crediteuren, die, uit angst voor een ingediend wetsontwerp, waarover het overleg tusschen Kamer en Regeering zelfs nog niet begonnen is, hier en daar al met executies beginnen te drei gen. Wacht nu eens af, zoo zou ik hen wil len toevoegen, hoe dit ontwerp er uit zal zien na het overleg met de Kamer. Door overijld handelen benadeelt ge, wellicht geheel onnoodig, anderen en hoogstwaar schijnlijk ook u zelf. Rust is ook gewenscht waar het geldt allerlei geruchten over personen, die van de waarheid even ver verwijderd zijn als de Noordpool van de Zuidpool. Om slechts één enkel voorbeeld te noemen: ik zelf zou, zoo wordt rondverteld, 140 hofsteden heb ben gekocht en 400 woningen, uit vrees voor devaluatie. Ik heb nimmer ook maar één enkele hofstede bezeten en bezit er nog geen. De 400 huizen moeten tot 3 wor den teruggebracht en die bezit ik al tien jaar. Dergelijke verhalen en ik noem er maar een paar ondermijnen de autori teit van de Regeering en roepen gevoe lens op die schadelijk zijn voor den goe den gang van zaken en voor het vertrou wen in het land. Zonder rust geen zelfbeheersching en zonder zelfbeheersching is vastberaden- heid niet mogelijk. Als men zich telkens 1 laat opschrikken door allerlei onwaardige verzinsels of door ongefundeerde geruch ten dan ontbreekt de hoofdvoorwaarde voor het weerstaan van de slagen die ons tref fen. Daarom maan ik tot die onontbeerlijke zelfbeheersching. VOORNAAMSTE NIEUWS BUITENLAND. Voorloopig accoord bereikt te Genève inzake de Abessynische kwestie. (2de blad) De Indië-wet afgekondigd. (2de blad). De godsdienstrelletjes in Schotland. (2de blad). BINNENLAND. Radio-rede van Minister Colijn. (1ste blad). Ons disconto verlaagd. (1ste blad). Albury's burgemeester aangekomen. (1ste bladv). Als die er is dan is ook de vastberaden, volharing niet verre. Onze tijd is een ongemeen moeilijke. En het nu levend geslacht, dat grootendeels opgegroeid is in dagen van voorspoed en dat nu te staan komt voor nijpende zor gen en soms nog erger kromt zich onder den tegenspoed en ziet vaak geen uitkomst. Toch bedenke men, dat ons volk heel wat zwaarder tijden heeft gekend, rampen en tegenspoeden heeft doorstaan waartegen over die von onzen tijd weer verbleeken. Ook dezen tijd zullen we met Gods hulp doorkomen als het volk onderling zich niet verbijt en vereet; als het leert verstaan, dat tweedracht een volk verscheurt, dat alleen eendracht sterk maakt. Niet de een- drecht die alle verschil wil uitwisschen, maar de eendracht die geboren wordt uit den wil van allen, zonder onderscheid van rang of stand, zonder onderscheid van kunne, zonder onderscheid van kerkelijke gezindheid of politieke belijdenis om het gemeenschappelijk Vaderland gezamenlijk te stutten. Daarvoor is voor allen noodig om de tan den op elkaar te zetten en vastberaden te volharden in de taak die ieder onzer van Gods wege te vervullen kreeg op de hem toegewezen plaats. En aan die ontembare volharding pare zich dan het ootmoedig belijden uit ons volkslied: Mijn Schild ende betrouwen Zijt Gij, o God, mijn Heer Op U zoo wil ik bouwen Verlaat mij nimmermeer! VOORSCHOTEN. JUBILEUM VAN BURGEMEESTER VERNèDE. 40 jaar Magistraat dezer gemeente. Den 6en Augustus, Dinsdag a.s., hoopt de Edelachtbare Heer E. Vernède den dag te herdenken, dat hij vóór 40 jaar benoemd werd tot Burgemeester van Voorschoten. Dinsdag zal dit jubileum op feestelijke wijze worden herdacht. De heer E. Vernède werd in 1864 te Utrecht geboren, was allereerst ambtenaar aan de Provinciale Griffie van Zuid-Holland, daarna Gemeente-ontvanger en ambtenaar ter Secretarie te Krommenie en werd in 1893 benoemd tot secretaris en in 1895 tot Burgemeester van Voorschoten. Ook is de jubilaris voorzitter van de Ver- eeniging van Ned. Gemeenten en voorzitter van de Coöperatieve Boerenleenbank al hier, voorzitter van het Groene Kruis af- deeling Voorschoten en van de Mij van Landbouw. De inwoners dezer Gemeente worden ver zocht de vlaggen uit te steken op den feest dag van Dinsdag a.s.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 1