IN DE STEPPEN VAN NOORD-WEST CANADA DE LEIDSCHE COUKANT De brief uit Cèstellamare. Zwartblauw als een geweldig glazen (Mok heeft de nacht haar sterrenhemel bo ven de prairie uitgespreid. De snijdende Noordenwind, die in de kale takken en twijgen der bosscben en boomen overdag zijn huiveringwekkende melodie floot, sliiep in en onbeweeglijk als was zij verstard onder zijn ijzigen adem staat de koude lucht boven de onmetelijke vlakte. En even ikoud en onbeweeglijk blikt het leger van groote en kleine lichtpunten aan het firma ment op het sarre aanschijn der prairie neder en het schijnt haast of zij de rust en de nacht nog intenser maken. Zelfs de ooyotten en de vossen kropen weg in hun warme schuilhoeken en het is zóó stil, dat het klopipen van het eigen hart els hamerslagen klinkt. Noordlicht in de prairie. Daar vlamt plotseling, ver, ver in het Noordien daar waar de prairie de hemel raakt, een verblindende lichtschijn op. Kort als een bliksemstraal, snelt hij langs den naohtelij'ken hemeldan verdwijnt hij weer. Enkele seconden verloopen en nog maals verschijnt zoo'n lichtkegei uit de zelfde richting. Met dezelfde snelheid door ploegt zijn groenwitte baan het zwart blauw van het firmament, maar nog heeft het einde van den kegel het zenith nog niet bereikt, of daar stralen drie, vier lichtstra len gelijktijdig opHaar stralende hel derheid weerkaartst zich in de prairies, zij verdwijnen weer in de duisternis, maar tel kens schieten weer nieuwe stralen op, als vlammende raket-bundels, groenachtig en wit met heele massa's en opeens is de heele Noordelijke»helft van den nachitelijken he mel in een deinende lichtzee verandert. In kronkelende lijnen ails slangen, loopen smalle en breede lichtlijnen door elkander, schieten ver naar beneden en harigen als fladderende banieren af, nemen allerlei zonderlinge vormen aan, worden lichter en lichter, zoodat de oogen er haast pijn van doen, tot plotseling in één keer het raad selachtige licht geheel verdwijnt. Niet lang zamerhand, neen, zooals het kwam ver dween het ook weerineens en geheel, zoodat het donker nog des te zwarter leek, met gouden stippen in 't rond en boven onze hoofden. Het wonderbare licht is ge doofd en stil en eenzaam, met star gezicht ligt de prairie daar weer. Het Noorderlicht heeft haar niet kunnen wekken. Zij slaapt haar winterslaap. De stad Dundurn. Op zoo'n zonnige morgen bevinden wij ons daar ergens in de prairie van midden Saskatchewau, in de hoofdstraat van Dun- diurn. De kolk wees ai half 8, maar er be woog zich nog niets. De menschen lagen allen nog in bed en als verontschuldiging daarvoor mag gelden, dat het Zondag is. Wij draven dus verschillende malen de stad rond, wat heusch geen onmogelijkheid is. want Dundurn telt hoogstens 300 inwo ners. Dat verhindert echter de menschen niet, zich zelf trots als burgers te betite len en hum nederzetting stad te noemen, en mij dunkt, dat ze daar toe vanzelf het vol ste recht hebben. Wat 25 Menschenfcinde- ren in de prairie op een vlak vereenigt, dat mag zich „stad" noemen. Er bestaat hier geen wet, die moeilijkheden zou kunnen maken en streng genomen behooren tot een prairiestad alleen een station, een hard geel of steenrood geverfde store( d.w.z. een soort bazar) en een graanschuur. Het zijn taaie dingen die prairiesteden. Onver wachts zijn ze er ze laten zich niet weer wegjagen. Dat is de onbuigzame energie van de menschen, die de kleine eenvoudige houten huisjes herbergen. Als gewezen bordenwasschers en koe wachters als kooplui en keülners, ja als of ficieren kwamen zij van alle kanten. Zij hebben zich vast voorgenomen, hier op dat stuk grond him fortuin te maken, en wan neer het soldede elementen zijn, dan gelukt ham dit ook. Meestal hebben ze niet het minste begrip of kennis van het landbouw bedrijf, maar wijd en zijd as de bodem goed vruchtbaar en dat is voldoende Na enkele oogsten vindt men dan de ver ouderde afgejakkerde en kromgewerkte menschen als welgestelde boeren terug en waarmee men tot nu toe als een aardig sprookje lachte, n.L het sprookje van. het gouden Canadeesche Westen; deze thans welgestelde farmers zijn de kromgetuigen voor de werkelijkheid. Dit Westen is echter geen Luilekkerland, en gewerkt hebben de menschen, dat bewijzen him eeltige handen. De meesten hadden geen cent op'zak toen zjj hier den eersten paal voor hun nieuw huis in den grond zetten. Maar nu hebben zij een goed bestaan en aan allen, die het booren of niet hooren willem, vertellen zij hun geschiede- 1 nis. Een der voornaamste Duitsdhe reisbe schrijvers zegt in een uitgebreid, Noord- Amerika-werk uit het jaar 1892, letterlijk het volgende voor de provinciën Saskat chewan en Alberta, die over geheel hun oppervlakte (samen ongev. 1.25000 K.M.2) buitengewoon vruchtbaar zijn: „Het grootste gedeelte van het Noord westen zal naar alle waarschijnlijkheid even onbewolkt en ongecultiveerd blijven als Wyoming of Nova3a. De kwaliteit van dezen grond is echter zóó voortreffelijk, dat alleen an het afgeloopen jaar 103.000 men schen uit de Vereenigde Staten naar de Westelijke provinciën van Canada vertrok ken, waar o.a. vooral de Canadian Pacific Railway, de cultuur-pionier van Canada ieder jaar nieuwe vruchtbare landerijen ontsluit en toegankelijk maakt. Daar de toevloed die daar in plaats van af te ne men intusschen hoe langer hoe grooter af metingen aanneemt, is het te begrijpen dat JJnde Sam zijn onrustige kinderen het „•gouden Westen van Canada" in zeer som bere kleuren 'begint voor te stellen. Nu terug naar» Dundurn. Het is intus schen haast 9 uur geworden en uit een kleine Dundurner schoorsteen stijgt een rookwolkje op. Met groote voldoening he lgroeten wij dit ook in Dundurn zien we dus de onmiskenbare symptoon van een aanstaand ontbijt.koffie en men heeft op een Novembermorgen in de prairie ner gens meer zin in dan in een kop van dien heeten bruinen drank. Enkele oogenblik- ken later zitten wij aan een kopje van dien heerlijken drank en laten ons de geschiede nis van Dundurn vertellen en nemen dan verder voor kennisgeving aan allerlei in teressante mededeelingen over het land bouwbedrijf, die een klein momentopname zijn uit den bonten kaleisdoscoop van het West Canadeesche leven dat zoo vol afwis seling is. Het optimisme der „Greenhorns". In 1901 strekte zich tusschen Saskatoon en Regina, 200 kilometers ver, nog woeste, golvende prairie uit. Ofschoon Saskatoon toen ook pas 96 inwoners, (thans is het een aanzienlijke stad met 6500 inwoners) toch was het reeds een centrum van het Westen en Regina had slechts dit ééne voor, dat daar de zetel van de Territoriale regeering gevestigd was. De kwaliteit van den bodem aldaar beoordeelde men naar het zand dat de vossen en dassen uit hun holen opwier pen en algemeen hield men dientengevolge de landstreek absoluut ongeschikt voor een rendabel boerenbedrijf. Hoogst verbaasd waren daarom ook de reizigers, die meer malen de afstand tusschen Saskatoon en Regina aflegden, toen zij op een goeden dag in April 1902, op de plaats, waar thans Dundurn staat, ©enige waaghalzige men schen bezig zagen met het opslaan van pri mitieve huisjes. Natuurlijk ontbrak het niet aan sporters, die zich vroolijk maak ten over het naïve optimisme der Green horns, die zich in de zandholen vestigden en gronden wilden maken, waar slechts zand, maar dan ook niets dan zand te halen was. Maar zij, die daar zwoegden in het zweet huns aanschijns.met bewonde- ringswaardige volharding, die wisten het ibeter. Zij lieten zich niet afschrikken, luis terden niet naar de spotters, maar bewaar den hun geheim in hun hart, zooais ver standige zakenlui die artikelen, waarvan het publiek de waarde nog niet kende, voor zoo'n gering mogelijken prijs willen op- koopen. Herfst 1902 kwam. Bij den bouw van hun huizen en stallen hadden zij niet ver geten ieder een stukje van den grond te cultiveeren en het resultaat overtrof alle verwachtingen. Nu was het aan de spotters en betweters om terdege op te letten wat ze dan ook deden. De eerste farmers van Dundurn beweer den tenminste nog nooit zooveel bekende physio^gnomische specialiteiten gezien te hebben als na hun eersten oogst. Hiermee begon dan de hausse voor Dun durn in ieder opzicht de hoofdstad. Zijn zeer groote, vroeger zoo snood miskende prairiegebied tusschen Saskatoon en Regi na aan beide zijden van het spoor. Langs de rails verrezen intusschen een groot aan tal bloeiende nederzettingen, en waar eer tijds slechts een goederentrein iederen week het heele spoorwegverkeer uitmaak te, loopen er thans vier treinen per dag nam: beide richtingen. Dundurn heeft in tusschen zijn eerste stelling weten te hand haven. Ofschoon zijn officieele adresboek niet meer dan 4 of 5 aan twee zijden be schreven pagina's omvat, toch is Dun durn in eider opzich de hoofdstad. Zijn straten zijn allemaal hoofdstraten. Het heeft verschillende café's die, om een vlot te afwikkeling der zaken mogelijk te ma ken, ook schoenpoets en petroleum ver- koopen. Bovendien bezit het vier Bank filialen en een opera-gebouw, zorgt voor de behoefte der kunstminnende burgers. Jammer is dit praohtgebouw zóó bedekt met schreeuwend bonte plakkaten, dat de blik slechts met welgevallen op den nood uitgang, die nog slechts in onverheelde schoonheid te aanschouwen is, kan blijven rusten. Het hotel van Dundurn is echter buiten gewoon grootsteedsch. Wat de prijzen be treft, kan het zonder meer met de beste Europeesche wereldsteden concurreeren. Wat Dundurn echter nog niet ingevoerd heeft, dat is een algemeene straatverlich ting, en voor een prairie-city, zoo belang rijk als Dundurn, is dat een groot tekort. Wie van een avondrondwandeling houdt, moet daar een lantaarn meenemen, en wie dit niet doet, komt in botsing met honden en palen waar Dundurn zeer rijk aan is. Met zijn voortschrijdende ontwikkeling zal Dundurn ook spoedig een straatverlichting invoeren en dan zal de prairiestad „af" zijn. Nu nog iets over de koene stichters van Dundurn. Aan het hoofd stond een Duit- scher of liever een Duitsoh-Amerikaan. Hij Hij had bezittingen in Minesota, maar de omstandigheden aldaar beletten iedere uit breiding van zijn landbouwbedrijf. Hij ging op zoek naar nieuw land, kwam naar Sas katchewan en als bodemkenner beschouw de hij het beruchte land tusschen Sastokoon en Regin zeer rendabel. Teruggekeerd stel de hij zich met 'bekwame farmers uit zijn omgeving in verbinding en haalde hen over, bij de Canadeesche Regeering een verzoek in te dienen om hun een z.g. „homestad" („eigen erf") over te laten, die tot een op pervlakte ieder van 160 acre land (1 acre 11/5 Hectare) gratis op naam van iede ren farmer geschreven werd. Dit gebeurde, de mannen verkochten hun eigen grond bezit en den len April 1902 trok het emi granten-gezelschap als eertijds het volk van Israël, met het heele gezin, met huis- Slechts met den grootsten tegenzin open de de oude mevrouw M. den brief, die juist van haar dochter aangekomen was. Deze dochter was tegen haar wil getrouwd met een Duitsch-Italiaan, die bij Napels in Castellamare een osteria, een vreemdelin genpension bezat en dus de Italiaansche nationaliteit koopen moest. Ofschoon de oude dame bij haar zoon en zijn vrouw in woonde en geen reden tot klagen had, knaagde er een wrok tegen deze dochter in haar binnenste als een worm, in het houtverschillende jaren reeds. Maar zij liet het niemand merken. Nu hield zij den brief, een gewonen kerstbrief, naar zij meende, ver van zich af en las met opgetrokken wenkbrauwen, zon der bril. Haar blanke oude handen beefden eenigszins. Dikwijls moest zij ophouden, zich bezin nen. Zij had eigenlijk, naar zij meende, geen tijd, zoo'n brief te lezen, vooral van een dochter, die hardvochtig voor goed naar het buitenland was gegaan. Met zeld zaam schitterende oogen las zij echter weer verder. En zij had nog zooveel te doen: de kerstboom voor de kinderen van haar zoon was nog niet versierd. De geur steeg haar in den neus, om haar te waarschu wen, dat de kerstgeschenken zelfs nog niet eens uitgepakt waren. „Er is iets vreeselijks gebeurd, juist op St. Nicolaasdag, waarop ik altijd nog meer dan met Kerstmis aan huis denk. Schrik echter niet, mama; gezond zijn we allen. Federico heeft wel een heele week op bed gelegen, griep, zooals hij ieder jaar in den winter krijgt. Winter be teekent immers re gentijd en dat begint in den winter. Ik mankeer echter niets en ook de twee jon gens zijn gezond. De zaak is dit jaar heel wat minder dan gewoonlijk. Misschien heeft Federico zich daarover te veel zor gen gemaakt en daarom meer dan in vo rige jaren van z'n ziekte geleden. Men voelt het maar te zeer, dat het geld in Duitschland schaarscher wordt. Wij hebben immers altijd 't meest Duitsche pensiongas ten. Nu, op een der dagen, dat mijn man ziek te bed lag, kwam er een vreemde ke rel bij ons en vroeg om een aalmoes. Een landlooper, haast zoo zwart als eék inlan der. Maar ik bemerkte al direct aan zijn zwaren gang, dat hij een landsman was; maar.... ik voelde ook direct een zeker wantrouwen tegen hem. Zijn oogen dwaal den zoo begeerig overal rond, hij keek zoo eigenaardig, alsof hij onze inrichting taxeerde; ik heb alles tip-top in orde, be grijpt u. Een goede verzorging verlengt het leven. Het scheen haast zijn woede op te wekken, dat alles er zoo keurig uitzag. Nu vind ik het spijtig, of eigenlijk ook weer niet, als ik aan 't slot denk, maar ik gaf hem te eten, wat er overgeschoten was. Ook zijn glas wijn kreeg hij. Hij at.o, dat-had u moeten zien!.... alsof hij nog nooit zoo iets heerlijks geproefd had. Dat was weer iets prettigs in hem. Ik gaf hem heel graag eten. Zoo iets brengt immers zegen, zegt men altijd. Maar in dit geval kwam dat tooh niet uit.precies in den St. Nicolaasnacht. ,,'s Avonds te voren had ik den man voor den zooveelsten keer gratis laten eten. We hadden aardig wat gejd in kasde in komsten van de laatste veertien dagen. Fe derico was immers ziek en kan het niet naar de bank brengen, en ik had geen han den en voeten genoeg om ook dat nog te doen. Bovendien hadden wij 'n zeer moei lijk Duitsch echtpaar in pension. Die had den iederen dag andere wenschen en be zwaren. Kort en goed, de nacht was don ker, zonder maan; de regen viel bij stroo men. Toch schrok ik wakker en hoorde een gekraak en gebreek. Misschien was het ook de kat, die me wekte. .Die zat n.l. voor de deur van onze slaapkamer te janken. Maar het hielp me niet veel. Met den bergstok van mijn man sloop ik naar beneden. Nu lag er op den steenen trap een lat of zoo iéts. Misschien had de kerel dat daar als waarschuwingsmiddel neergelegd. Het klet terde plotseling de trap af. O jé! Daar hoorde ik hoe iemand er van door ging. Maar over de veranda. Daar struikelde hij over een der stoelen, die tegen de tafel ge kanteld stonden vanwege den regen. Daar om had ik hem toch nog. Maar de duivel raad, machines en vee, twaalf families sterk en enkele vrijgezellen, in een extra-trein van Windam in Minesota, naar het nieuwe Kanaan. Na een reis van 8 dagen hadden zij hun doel bereikt, een provisorische keet was snel opgericht, de Canadeesche Regeering had verschillende tenten ter beschikking gesteld en nu werd er een begin gemaakt met het bouwen van huizen terwijl tege lijkertijd de grond bewerkt werd. De Mozes en miniature, die zijn volkje uit het land van Uncle Sam, met zekere hand alle hin dernissen uit den weg nemend, naar het nieuwe vaderland voerde, is thans groot grondbezitter. Zijn eigendom beslaat 4000 acres land. waarvan 2200 acres bebouwd zijn. De inkomsten uit zijn graanverbouw bedragen jaarlijks 50.000 en men is ver baasd te hooren, hoe weinig personeel hij heeft. Tijdens den oogst werken er 23 man. Voor het gewone werk in den zomer heeft hij echter slechts acht man en in den winter twee man in dienst. Dit is het gevolg van het feit, dat er een overvloed van de beste machines gebruikt worden, die heel wat mensdhelijike arbeidskrachten besparen. Maar ook in ander opzicht heeft de groot farmer prachtig werk geleverd. Alle in Dundurn vertegenwoordigende confessies, heeft hij onder één dak gebracht. Op zijn initiatief heeft Dundurn een aardig kerkje laten bouwen, waarin Methodisten, Presbyterianen, Baptisten, Lutheranen, Uernnhutters enz. uit stad en omgeving vreedzaam vereenigd, allen te samen den goeden God, ieder op zijn manier vereeren. liet hem niet in den steek. Nauwelijks had ik hem een slag toegediend, of het was als had hij vleugels gekregen. Op was hij en verdwenen over den muur. Geruischloos. En hij was toch al op jaren, die man. De kassa had hij tot den laatsten centesimo geledigd. ,,'s Morgens ik direct naar de carabineres, beschreef zijn ruigen kop, de valsche bru tale oogen, den mond, die er uitzag als be stond er niets beters dan snoepenik imiteerde zijn gang. En luister nu, twee dagen later hebben de carabinieri hem wer kelijk gearresteerd. „De kerel was zoo brutaal den diefstal niet eens te loochenen. Maar hij had geen centesimo meer.... zeker alles weggestopt. Nu zou hij bestraft worden. Mijn man moest ook naar de carabinieri om te on derteekenen. En wat denkt u dat er nu gebeurde.... Heilige Maagd, ik begon te sidderen, toen Federico terugkwam.... niet in de knieën; ik ben goddank nog goed gezond. Maar m'n hart.een huivering, alsof ik een afgrond zag opengaan, alsof ik ja het was mij als ging de goede God voorbij, suizend en bruischend Mijn man was zoo geweldig verstoord. We hebben 't niet goed gedaan, schreeuwde Federico doodsbleek, alsof ik ongeluk had den op heeterdaad betrapten dief een pats te geven. Ik zette me schrap, zooals u denken kunt, ofschoon ik reeds voelde, dat er iets heel bijzonders aan de hand was. In plaats van mij met eenige woorden de situatie duidelijk te maken, be- *gon hij te jammeren: Weet je, waarmee we onze zaak hier begonnen zijn? Of ik dat wist! Een vriend van Federico had het geld geleend voor tien jaar zon der rente; daarna tegen de gewone rente. Na tien jaar ook afbetalingen in maande- lijksche termijnen van 100 lire. Wanneer het echter na tien jaar niet mogelijk was, omdat Federico de zaak niet op had kun nen werken, dain behoefde hij niets te be talen. Ik antwoordde Federico dus: Dat gebeurde toch met behulp van den vriend, wien jij in den oorlog het le ven gered en zelfs aan de ware vrouw ge holpen hebt. Ja, ja, ja! schreeuwde mijn man. Ik greep naar mijn hart. Zoo iets7 was ik heelemaal niet van hem gewoon, om zich zoo te laten gaan. Maar hij schreeuwde verder: Met het geld was het niet in orde! En Federico had een gezicht als had hij zelf het vele geld gestolen. Zulke contracten moet men niet ma ken, stamelde hij, terwijl hij dreigde ineen te zakken. Maar wanneer de andere het zoo wil de vrijwillig, uit dankbaarheid. Dat is dan tooh vriendschap.... geluk.... voor zienigheid. Nu zweeg mijn man en zag er zoo vree- selijk uit, dat ik ook heel stil werd en ein delijk heel zacht mompelde: Maar, maar zeg toch wat; zeg toch wat! Stel je voor, vervolgde hij, stel je voor wie de dief is van St. Nicolaasdag.Zoo vervallen.alles verloren! Vermogen vrouw. En nog zoo trotsoh, dat hij niet schrijft, niets terugeischt, ofschoon hij er feitelijk geen recht op heeft, maar wij had den hem tooh al lang kunnen helpen Toen zijn zaken slecht gingen, werd hij een bedrieger, wisselvervalscherkwam in de gevangenisbegon het leven van een vagebond. En kan 't stelen niet laten. Begrijp je? Ik schudde het hoofd en begon te beven. Besteelt me lieverj dan dat hij nu reeds afbetaling verlangt. Stel je voor! En wil ook nu nog geen geld. Nooit heeft hij geluk gehad. Ik had hem het leven niet moeten reddenniet in kennis moeten brengen met Fanny. Voor haar ruïneerde hij zioh. En in het ongeluk heeft zij hem verlatenMaar thans is hij gelukkig. Hier, waar zelfs de winter nog een warm hart heeftBegrijpt u het: gelukkig is hij. Ach, ik wil zeggen.... ik moet wel krankzinnig worden. Begrijpt u het dan. moeder? Het heeft me zoo'n angst aangejaagd.... Ik bid heel, heel anders dan vroeger. En nu? Ik heb uitgerekend, dat u daags voor Kerst mis of Kerstavond dezen brief ontvangt. Op Kerstavond.buiten in den tuin bloeien rozenDan werpen ze hier al lerlei confetti, glazen, borden, flesschen, tassen door het venster op straat, zooals men vroeger in Duitschland 's avonds voor den trouwdag van alles voor het venster der bruid kort en klein sloeg; maar slechts scherven, niets heels. Alle straten in Na pels zijn vol van dit puin. Dikwijls zijn het scherven van dure dingen. Vroeger heb ik daar dikwijls om gelaohen en gemeend, dat het in een vreugderoes gebeurde en ver der niets beteekende. Maar nu is het mij heel eigenaardig te moedeen men zingt daarbij van vrede, die in het hart ko men zal. Kan die pas komen als men ge wond iswanneer men iets gebroken heeft?" De oude vrouw liet den brief zinken, streek over het papier met de kleine, dui delijke letters, vouwde de handen en voel de hoe eensklaps alle wrok tegen haar dochter verdwenen was. Zij voelde zich heel wonderlijk gestemdtotdat zij plotseling weer den dennenboom zag en opsprong en dacht: Heerejé, mijn feest! Er is niets klaar! Hoe vreemd is het toch ditmaal. Maar zij heeft er niet eens aan gedacht, mij geluk kig feest te wenschen. Zij nam den brief weer op, zocht, las. Neen, dat heeft ze vergeten! Maar het stemde de oude dame zoo vroo lijk, dat zij lachte, fijn, teeder.... een lach die niet van deze wereld was Japansche uitvoer in ver band met den levens standaard Waarom een gloeilamp voor 3 cent is Ui bekomen en een fiets 7.50 kost. Het ligt voor de hand te veronderstellen, dat de Japansche arbeider goedkooper werkt dam de Westersche. Bij nadere be schouwing iMijikit dat onjuist. Naar verhou ding verdient de Japamsche werkman even veel als "de Europeesche of Amerikaansche, maar met hetzelfde geld 'kan hij meer doen. Geimddeld ontvangt hij per maand 72 yen, hetgeen overeenkomt met ruim 34. Zijn vrouw verdient er meestal met kaoie- miens- en werkster^errichtingen nog een yen of 8, d.'i. iets meer dan 4 bij. Met min der dan veertig gulden per maand moet het gezin het dus klaarspellen. De Japansche nijverheid wordt overigens voor drievijfde met vrouwelijke krachten in stand gehouden. Deze vrouwen zijn on gehuwd en verdienen niet meer dan 45 yen of plm. 25 per maand. Voorts bestaat de industrie voor een 'belangrijk deel uit klein bedrijven. Daar worden z.g. leerlingen ge houden, die in het geheel niets verdienen, echter wel kost, inwoning en kleeren krij gen, benevens een paar sen zakgeld op feestdagen (1 sen is 1/100 yen, ongeveer een halve oent). Alleen reeds in de beide Tokiosche wij ken Honio en Fokugawa zijn 2000 bedrijven geteld, waar 1 a 5 betaalde arbeidskrachten welkten in gezelschap van 10 a 30 leerlin gen. Zulke ondernemers halen stuikiken, waaraan nog bepaalde finesses moeten worden vervaardigd, per handkar van de fabriek en brengen ze den volgenden dag klaar terug. Richten wij onze aandacht op de manne lijke en vrouwelijke volwaardige krach ten, die, zooais gezegd, maandelijks resp. plm. 34 en 25 gulden uitgekeerd krijgen, dan kunnen wij, door de uitgaven van den gemiddelden Japansohen arbeider bepalen, vaststellen, dat hij een vrij hoog loon ont vangt. De dag van den arbeider begint om zes uur 's ochtends met een 'heete douche in een stadsbadgelegenheid. Nagenoeg geen en kele arbeider doet daarvan afstand. Het wa ter. kost hem 5 sen, het drogen door den badmeester eveneens 5 sen, alles bij elkaar plm. 0.05. De tramritten komen hem op een arbei- derskaart per dag op ongeveer 10 sen of ongeveer 5 oent. In de fabriek moet hij volgens die wet 10 uur werken. Tijdens de rustpoos, die soms een half uur, soms een uur duurt, verstrekt de ondernemer hem tegen inkoopsprijs rijst of aardappelen of daikon, da. ingemaakte ramenas. Gemid delde prijs 20 sen of ongeveer een dubbel tje. Vaak dringt de man nog thee, en van huis neemt hij in een etenszak rijst met saschimi di. blokjes rauwe tong of haring mee. De familiie eet miso schim (fooonensoep) en ramenas, en gebruikt daarbij thee zonder suiker. Voor de heele familie kost dat 40 sen of driestuivers. De huisvrouw eet 's middags restjes, tegen den avond zoetig heid. Bonbons etc., alles van goedkoop© kwaliteit, vormen een vrij belangrijke post op de rekening van het huishouden, onge veer 6 yen of 'bijna 3 per maand, 's Avonds eet de familie rijst, gekookte visch en aard appelen, uien en kool. Voor voeding geeft de geheel© familie per dag ongeveer een totaalbedrag van drie kwartjes of l1/2 yen uit. Het schoolgeld voor ieder kind bedraagt ongeveer een yen per maand, boeken en schriften inbegrepen. Wat het tijdverdrijf aangaat, merkt men op, dat, hoewel de radio niet duur is: 1 yen dnleggeld, 5 sen per maand contributie, tooh slechts 1,2 millioen luisteraars in Ja pan worden aangetroffen. Zeer geliefd is de bioscoop; de entreeprijzen varieeren tus schen 5 en 7 oent. Bij den yose of sprookjesverteller betaalt men evenveel. De Japanner is overigens weinig eischend in zijn genoegens. Uren lang wandelt hij en amuseert zioh, klaar blijkelijk. Van tijd tot tijd koopt hij wat goudpapier voor de familieschrijn of een paar speelgoedbuisjes, waarmee hij in zijn vrije uren een miniatuurlandsohap maakt. Volgens de Japansche statistiek kost een woning per maand 13.70 yen of 6.60. Licht en verwiarming komen op ongeveer 4 yen. De kleeding van mannen en schoolkinde ren is vrijwel Europeesch. Een heerencos- tuum kost 25 yen 12), een jongens- of meisjespak 10 yen 4.75). De vrouw draagt kimono's, waarvan de prijs 10 a 12 yen 4.75 of 5.75) bedraagt. Kleeren voor de heele familie kosten maandelijks 10 yen 4.70). Kosten voor ziekteverzekering komen daar nog 'bij. Mogen we de statistiek ge- looven, dan loan de arbeider zelfs nog iets oveiüeggen. Het Japansche meisje gaat op 15- of 16- jarigen leeftijd naar de fabriek, waar ze ongeveer een derde minder verdient dan haar mannelijke collega. De arbeidsters leven bij voortduring binnen de fabrieks- muren en slapen in groote zalen bij elkaar. Sleohits viermaal in do maand krijgen ze verlof om uit te gaan. De ondernemer zorgt tegen kostprijs voor eten, baden, onder wijs, doktershulp en zelfs voor het frisee ren, dat 1 yen per week kost en door de Japansche van veel 'belang wordt geacht. Van haar 45 yen moet ze dikwijls afbetalen wat de fabriek aan haar ouders heeft ge leend. Verder spaart ze voor haar uitzet, want na 1 a 3 jaar trouwt ze gewoonlijk. Met dat al blijkt intusschen, dat de Ja pansche arbeider weinig weerstands vermo- gen bezit. Het ziektecijfer is hoog. Tuber culose komt veel voor. Het a'looholverbruik is groot. Verder wordt er zeer veel gerookt. Tien sigaretten kosten 3 cent.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 8