VRIJDAG 21 JUNI 1935
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD. - PAG. 14
KEVELAER
door Oom Wim.
IV.
Bussmann begon dan te bouwen en wel
precies volgens het model van het visioen
van de kapel die Mechtildes in haar ver
schijning gezien had. De onderbouw zou
vierhoekig zijn; daarop zou een nis komen
voor het beeldje en dat alles beschermd
door een scherp afhellend dak. Ziedaar het
plan, volgens welke Bussmann werkte.
En toen dit eenvoudige kapelletje klaar
was, werd het weldra meer en meer be
zocht. Het was alsof men van meet af aan
vertrouwen had in de voorspraak van de
Moeder Gods, voorgesteld door het eenvou
dig schilderijtje. Den 31sten Mei 164 werd
het beeldje plechtig door Pastoor Schink
van Kevelaer, als „Troosteres von Bedroef
den" in het kapelletje gebracht. Het getal
bidders groeide gestaag aan. Van lieverlede
kwamen de eenvoudige landlieden opdagen
en baden voor eigen gezondheid; voor kin
deren en vee; voor zegeningen naar lichaam
en ziel en.... vandaag werd er een ver
hoord; morgen een ander; vandaag van dat
dorp uit de buurt; strakjes één uit een dorp
je korter bij of verder af en temet groeide
het getal pelgrims naar dit naar het
scheen uitgekozen en uitverkoren oord.
Dat beeldje is zeer eenvoudig. Maria is
voorgesteld met scepter en kroon. Om haar
schouders valt 'n wijde mantel en op de
armen draagt zij haar goddelijk Kind, het
welk zegenend de rechterhand verheft, ter
wijl op haar linkerhand de wereldbal rust.
Zoo zijn de voorstellingen van Maria in
de middeleeuwen meestentijds. Kijk maar
naar de oude schilderijen in onze Musea.
Het beeldje was heel gewoon en toch was
het, alsof van dat beeld een geheime kracht
uitging, die den zondaar bemoedigde; den
bedroefde opbeurde; den zwakke kracht en
moed insprak, om 's levens strijd met eere
te strijden; den wankele een steun en stut
gaf en den brave een voorspraak gaf van
de heerlijkheid daar boven waar Zij troon
de, die hier onder de nederige beeltenis van
een eenvoudig schilderijtje ter vereering
uitgesteld, was.
En toen eindelijk genezingen plaats von
den, die men langs wetenschappelijken
weg niet kon verklaren; toen er-„wonde
ren" gingen gebeuren, toen kwamen ze bij
drommen; in lange processies naar dat
kleine genade-kapelletje en toen vond men
het noodig een kerk te bouwen, groot
genoeg om het getal pelgrims te kunnen
opnemen.
Toen werd eerst opgericht de z.g. „kaar
senkapel" die in 1648 plechtig gewijd werd,
onder een toeloop van pelgrims, zoo ge
weldig, als ooit in dat Bisdom had plaats
gevonden. Waarom die kapel „kaarsenka
pel" genoemd werd, is voor hem, die in
Kevelaer geweest is, geen vraag meer. Hoe
veel duizenden en nogmaal duizenden kaar
sen hier ter eere der H. Maagd zijn opge
stoken sedert dien bewusten wijdingsda
tum, is bij benadering niet te zeggen. In
datzelfde jaar kwamen zes nieuw gebrande
vensters het kleine kerkje nieuwen luister
bijzetten.
En met de toename der devote pro
cessies van beêvaartgangers, nam ook het
getal wonderbaarlijke genezingen toe, zoo
wel als andere verkregen gunsten, die ver
kregen werden door de voorspraak van
„de Troosteres der Bedrukten".
Voorzichtig als de kerk was en nog is,
wordt zoo maar niet iedere plotselinge ge
nezing of verkregen gunst, als een boven
natuurlijk iets beschouwd. Vandaar dan
ook, dat de Bisschop van Roermond, waar
toe Kevelaer behoorde, een diocesane sy
node te Venlo hield, waar ieder z.g. mirakel
ter dege onderzocht werd, eer de genezing
van dien aard was, dat men de hulp van de
Moeder Gods van Kevelaer als onomstoo-
telïjk kon vaststellen.
De synode werd te Venlo gehouden den
12 en 13 Februari 1647 en wel onder voor
zitterschap van den Vicaris en Capitularis-
generaal van 't Bisdom Roermond, daar
juist te dien tijde de plaats van Bisschop
vacant was.
(Wordt vervolgd).
Uw baby weegt veer
tien pond.
Precies veertien pond?
Op één boterham na;
maar dat kant n zeker
wel aanvullen.
(Dublin Opinion)
HET SPINNEWEB
door Jo Tuithof.
De H. Felix was een ijverig priester, die
leefde in een tijd, toen de Christenen hevig
om hun geloof vervolgd werden. De Bis
schop der stad was afwezig en daarom was
Felix dag en nacht in de weer, om de geloo-
vigen te versterken voor den aanstaanden
strijd. Hij diende hun in 't geheim de hei
lige Sacramenten toe, ondersteunde de ar
men, troostte de zieken, in een woord hij
was als een engel door God gezonden.
De vervolgers waren er dan ook gedurig
op uit, om de heilige Felix in hunne macht
te krijgen en van het leven te berooven.
Maar God waakte over zijn dienaar. Nu
eens verborg deze zich in een drogen re
genput en verbleef daar dagen achtereen.
Eens ging hij verkleed door de straten der
stad en zijn vervolgers zaten hem op de
hielen. Felix bemerkte het bijtijds.
Langs zijn weg zag hij eenige brokstuk
ken van. muren en kroop daar tusschen. En
of 't zoo wezen moest, een spin maakte
juist een web voor de opening, waardoor de
heilige was binnengegaan. Zijn vervolgers
naderden, zagen naar alle richtingen rond.
Zij bemerkten de puinhoopèn en onder
zochten ze.
Daar zei er een, en hij wees op de plaats
waar Felix verborgen was, daar in dat hol
zullen wij hem waarschijnlijk wel vinden.
Onmogelijk, antwoordde de anderen, ziet
gij dat spinneweb niet? Dat moest hij im
mers verbroken hebben bij *t binnengaan.
En zoo zochten zij overal en vonden hem
niet.
De heilige Felix zal er wel eens mee ge
lachen hebben, maar hij vergat ook den
goeden God niet van ganscher harte te be
danken.
Wie deugdzaam leeft wordt altijd door
God beschermd, en het spreekoord zegt:
„Dien God bewaart, is wel bewaard".
DE SCHAAL MET OLIE
door Leni van Zijp.
Een Indisch koning had een zoon, die zich
zeer slecht gedroeg, 't Kon zoo niet langer,
en daarom moest z'n vader hem veroordee-
len, op straffe des doods, 't Deed den vader
zeer veel pijn, maar 't moest, want zoo kon
zijn zoon hem niet opvolgen. De koning gaf
hem nog drie maanden den tijd om tot in
keer te komen. Dit hoopte de vader dan
ook hartelijk, en 't gebeurde ook.
Op zekeren dag, dat zijn vader hem zoo
als altijd in de gevangenis opzocht, vond
hij zijn zoon treurende op zijn harde stroo-
bed zitten. „Waarover treurt gij, mijn zoon"
vroeg hij dan ook dadelijk. „Och vader",
waarvoor zou ik niet treuren als de dood
mij voor de oogen staat". De vader merk
te rru, dat er *n groote ommekeer in hem
had plaats gehad, en hij zei: „Ik zal u één
kans geven. Ik zal u 'n schaal met olie
geven tot de rand toe gevuld. Deze moet gij
door de heele stad dragen. Gij zult op de
voet gevolgd worden door twee soldaten,
met uitgetrokken zwaard. Zoodra je maar
één droppel laat vallen, zal ook uw hoofd
vallen". De zoon gehoorzaamde, en ging op
weg. Hij bracht het er werkelijk goed af.
Weldra stond hij dan ook weer voor de
troon van z'n vader. „Wat hebt gij gezien,
mijn zoon", vroeg de koning. „Och vader,
niets niets dan olie". „En hebt gij niet ge
zien dat er feest in de stad was, en vlag
gen en bloemen, en 'n groote menigte men-
schen". „Neen vader, heusch niet, immers
de dood zweefde boven mijn hoofd". „Goed
mijn jongen, let dan voortaan meer op je
ziel. Luister niet meer naar de dwaze praat
van je vrienden, want deze probeeren je
in 't verderf te storten". De zoon stond met
gebogen hoofd te luisteren, en erkende zijn
schuld. En hij werd 'n gelukkig en tevreden
man.
ONS LEVENSDOEL
door Oom Wim.
Wat is het doel, waarvoor wij leven
Hier op aarde?
Is het rijk te worden, te vergaren schatten
Veel in waarde?
Is het geleerd te zijn, te spreken her en der
En met succes?
Te redetwisten? toonen kunst en kennis
Als voor zes?
Is het te genieten; te voldoen aan wat wij
wenschen
En verlangen?
Of oud te worden; geëerd te zijn en befuifd
In zangen?
Is bet dat, waarvoor we hier op deze aarde
zijn
Geboren?
Het zij verre: het ware geluk ligt elders
Ons beschoren.
Het is daarboven in den hemelhof te vinden,
Ais 'n gedicht
Van waarheid en van vrede en van
't Hemelsch
Godd'lijk licht.
WIE ZIJN JARIG?
Van 22 tot en met 28 Juni.
22 Juni: Jan Zwetsloot, Hoogmade B 252.
22 Juni: Chris v. d. Geest, Zijldijk 32, Lei
derdorp.
22 Juni: Nellie van Veen, Plaspoelkade 10,
Veur.
22 Juni: Co v. d. Geest, Zijldijk Leiderdorp.
22 Juni: Lousje van de Berg, Kemperstr. 5
23 Juni: Jans Sloos, Lange Agnietenstr. 7.
24 Juni: Annie Jonkman, Huigsloterdijk 3,
Abbenes.
25 Juni: Stef Zonneveld, Kerkhout, Wnaar.
26 Juni: Bets van Dijk, Posteindscheweg 24,
Bergschenhoek.
26 Juni: Antoon Otten, RVeen „de Fransche
Brug".
26 Juni: Jan Herreur, Langebrug 29.
26 Juni: Cor de Bruijn, Lange Diefsteeg 11.
26 Juni: Jan de Wilde, Atjehstr. 29a.
27 Juni: Maria en Thea de Wilde.
27 Juni: Laurens den Hollander, Bijdorp
straat 17, Voorschoten.
27 Juni: Piet Montanus, Leuvenstr. 29.
28 Juni: Jos. Snijers, Botermarkt 15.
28 Juni: Hes v. d. Meer, Noordbuurt E 163,
Zoeterwoude.
28 Juni: Arie v. d. Vooren, H. Rijndijk 106.
28 Juni. Truus Vendrig, H. Rijndijk 226.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen, vóór den verjaardag. Ik bedoel a-
een namen van schoolgaande kinderen.
Oom Wim.
DE ROOS
door Diederlk.
Roosje met uw mooie kleuren:
Witte, roode, rose, geel;
Zoo welriekend, oogenstreelend,
Zacht als zijde, net fluweel.
Gij de Koningin der bloemen,
Lieveling van groot en klein,
Gij viert in de maand van Juni
Hoogtij, dus uw roos-festijn!
Roosje, uwe kleuren spreken:
Wit is het symbool der deugd,
Rood getuigt van vuur'ge liefde,
Rose is de kleur der jeugd.
Uwe pracht van kleurenweelde,
Zoo verruk'lijk voor het oog;
Kan ons zeker meer bekoren,
Dan de schoonste regenboog.
Roosje gij staat daar te prijken,
Vol van schittering en pracht;
Zachtkens door den wind bewogen
Welke lispelt: „goeden nacht!"
Want de tijd zal voor U komen,
Dat uw schoonheid is gedaan;
Dan laat gij uw blaadjes vallen,
Het is uit!.... en gij moét gaan!
EEN MOOI STUKJE TAAL
van Pater Henricus in „Christus
Koning", het weekblad der Capu-
cijnen van 12 September jl.
„Er is zonde, er is ook deugd;
er is onbarmhartig oordeel, er is ook
vergeving; t
er is niets ontziende hardheid, er is ook
milde goedheid;
er is lichtzinnig spel, er is ook ernst;
er is dolle uitgelatenheid, er is ook inge
togen leven;
er is zelfgenoegzaamheid, er is ook zelf
verloochening;
er is weelde, er is ook soberheid;
er is brutale zelfzucht, er is ook edel
moedig offeren;
er is verbijsterende vlakheid, er is ook
verrassende diepte;
er is cabaret-geest, er is ook geest van
gebed;
er is opstandigheid, er is ook onderwer
ping;
er is bedrog, er is ook oprechtheid;
er is lafheid, er is ook heroïsme;
er is haat, er is ook liefde".
(Let op de mooie tegenstellingen!)
Wie is geleerd?
„Pa," zei het zoontje van den geleerden
professor! „Is de zee een uur diep?"
De professor was verdiept in een hoop
papieren. Hij keek op en snauwde:
„JDat weet ik niet..!"
Het zoontje keek teleurgesteld. Toen
vroeg het:
„Pa! Is de maan van Hollandsche kaas
gemaakt?"
„Dat weet ik niet", bromde de geleerde.
Weer keek het zoontje verbaasd.
En na een stilte klonk het:
„Pa! hebben de menscheneters tanden
stokers?"
Zoo woest als een menscheneter snauwde
de professor: „Dat weet ik niet!" „Pa!"
sprak het zoontje,Wie zijn de men
sehen, die denken dat u geleerd zijt?"
Meester probeert domme Jantje een som
uit te leggen. „Ik geef jou drie stukken koek
en later weer drie stukkn koek, hoeveel
heb je dan bij elkaar?" Jantje denkt diep
zinnig na «i zegt dan aarzelend: „Ge-
(Voor de Kleinen). 7
MET DE POPPEN OP VI|JTE
door Marietje van Ruiten.
Rietje werd wakker, doordat een pop
met harde bons op de grond viel. Ze keek
naar haar poppen, die allemaal naast elkaar
op een bankje zaten. O, 't was de beer die
toch niet stuk ging, die gevallen was. Ze
ging weer gemakkelijk liggen om weer in
te slapen.
Daar keek Moe om 'het hoekje. „Zoo", zei
ze, „ben je al wakker". „Goede morgen
Moe, moet ik er al uitkomen". „Nu je mag
nog wel een half uur blijven liggen als je
wilt." „Neen, Moe, ik kom eruit! Wasch u
me even?" Toen Rietje gewasschen was
kleedde en kamde Moe haar. Rietje zette
nu de beer weer recht naast de andere pop
pen en ging toen naar de huiskamer, waar
moe en de meid juist koffie dronken. An
ders was Rietje om half acht op en nu om
zeven uur. Daarom dronk ze nu gelijk met
moe en de meid koffie.
Om half acht riep Jan aan Moe of ze
hem kwam wasschen. Jan was t eenige
broertje van Rietje. Hij sliep in een ka
mertje naast dat van Rietje. Hij was 4 jaar
en mocht over een paar maanden naar
school. Rietje was 3 jaar. Toen Jan koffie
kwam drinken, ging Rietje juist haar pop
pen aankleeden. De mooiste en grootste
heette ook Rietje die mocht vandaag haar
Zondagsche jurkje aan Nelly en Tina ook.
Die mochten uit met Rietje. Je moet nl.
weten dat een nichtje van Rietje vandaag
jarig was, ze was zoowat net zoo oud als
Rietje. Ze werd nu drie jaar en Rietje was
het al. Moeder was de peettante van Greta,
zoo heette dat nichtje. Daarom was moeder
ook verzocht en mochten Jan en Rietje
mee. Jan kon dan wel met Henkje spelen,
die was zoowat twee jaar jonger dan hij.
Gretha had gevraagd of Rietje haar poppen
mee wou nemen. Nu was Rietje haar pop
pen vast aan het aankleeden. Ze stofte haar
poppenwagen wat af, want ze had 'm een
tijd niet meer gebruikt. Ze zette haar pop
pen er toen in en wou toen meteeen al weg,
maar dat ging niet. Ze moest wachten tot
moe meeging. Eindelijk was de lang ver
wachte middag aangebroken, 't Was een
klein half uur loopen. Toen ze er aankwa
men, werd Greta eerst gefeliciteerd. Behal
ve Rietje was er ook nog een buurmeisje.
Van dat meisje had Greta twee reepjes
chocolade gehad en van Rietje een groot
blad van chocolade. Van haar peettante
had ze een serviesje van steen gehad. Daar
zouden ze mee gaan spelen in de kinder
kamer. In 't keteltje kreeg ze limonade. Ze
zouden gaan spelen dat de poppen van
Greta tegen Rietje en de poppen van Riet
je tegen Greta tante moesten zeggen. Het
buurmeisje dat Nelly heette, zou de dienst
bode zijn. En nu was tante Greta jarig en
zou Rietje met haar drie poppenkinderen
bij Greta komen. En als er dan thee, dat
was limonade, ingeschonken moest worden,
deed Rietje, dat. Zoo vermaakte ze zich de
heele middag prettig. Jan en-Henkje speel
den de heele middag met een groote blok
kendoos van Henkje. Ze gingen af en toe
wat bij Greta halen. Ze vonden 't allemaal
erg jammer dat de middag zoo gauw om
was. Maar toen Rietjes moeder zei, dat ze
weer gauw terug zouden komen, was de
vrede weer geteekend.
KLEIN LUSJE
(Een rijmpje voor de Kleinen door Rïa).
Klein Lijsje was als 't aapje,
Ze deed van alles na.
De tuinman goot haar roosje
En toen riep ziji ja ja.
Dat wil ik ook probeeren
Maar zie eens, toen zij kwam
Met water in de gieter,
Bij haren rozenstam.
Kon zij niet bij het kroontje,
Wat heeft zij toen gedaan,
Ze nam een ouden tuinstoel
En daarop ging zij staan.
Maar toen zij stond te gieten
Zei 't oude stoeltje krikke-krak,
Ik ben voor zulk een dikkerd
Toch waarlijk veel te zwak.
Heeft dat de stoel gesproken?
Welnee, het scheen zoo maar!
Want de oude pooten weken
Een heel eind van elkaar.
En eer het dikke Lijsje,
Er af gesprongen was
Lag zij ai op haar roosje
En met haar neus in 't gras.
De rozenstam door midden.
De gieter als een duit zoo plat,
En 't kleine Lijsje er boven op recht uit
Het aangezicht vol krabbels
Aan 't dikke neusje bloed,
Veel dorens in haar armen
En modder aan haar goed.
Dat was nu een historie,
Ze gaf zichzelf die straf,
Maar leerde door het vallen
Haar apenkuurtjes af.
Het gaat nog met veel kinderen.
Als met de kleine Lijs,
Ze worden menig malen
Door schade en schande wijs.
WALEWEIN
Een verhaal uit den Riddertijd
door Ant Olde Kal ter.
XCL
„Ridder Walewein"„ riep de abt uit, „bilo
ik ken hem zeer wel. Op den avond, toen
het zware on weder hier woedde, heb ik
hem eveneens onderdak geschonken. De
ridder was toen op weg naar Koning Won
der. Gij, Clemens, weet dat ik hem nog een
brief heb ter hand gesteld om dezen aan
Wonder te overhandigen. Doch gij spreekt
van een bruid, Marcus. Ik ben wel nieuws
gierig wie de schoone mag zijn!
Opent de poort, stalt him paarden, en
geleidt het gezelschap naar hier, broeder
Marcus".
Marcus vertrok om de boodschap te vol
brengen.
„Ridder Walewein", zeide Clemens tot
den abt, „hij was hier in gezelschap van
zijn schildknaap. Zeide hij ons niet, dat hij
een opdracht moest vervullen?"
„Gij raadt het, Clemens", antwoordde de
abt: „Walewein was door Koning Arthur
bevolen dezen het schaakbord terug te
brengen, dat op zonderlinge wijze uit des
Konings burcht verdwenen was. Nu keert
hij echter met een bruid terug. Dit komt
mij ongewoon voor."
„Doch zie", hernam de abte, „zij ko
men."
Inderdaad trad het genoemde gezelschap
op dit oogenblik den refter binnen.
De prior stond op en trad hen glimla
chend tegemoet. Hij reikte Walewein en
jonkvrouw Isabele de hand en sprak vrien-i
delijk: „De vrede Gods vergezelle U allen,
en in het bijzond'er U, heer ridder".
„Dat zij ook met U en uwe medebroe
ders zij", zeide Walewein.
„Ge ziet, heer prior", vervolgde de rid
der' dat ik in gezelschap van velen ben te
ruggekeerd.
„Mijn bruid',' hernam hij, „jonkvrouw
Isabele, de dochter van Koning Assentijn".
De abt boog en sprak: „Het geluk is voor
waar met U geweest, heer ridder. De broe
der zeide mij, dat gij den nacht in mijn
klooster wenschte door te brengen; zulks
strekt tot mijn eer. Neemt dus plaats en
verhaal, wat u is geschied."
De gasten gaven aan zijn uitnoodiging
•gehoor en namen de plaatsen aan de wit
geschuurde tafel in. Zoodra allen waren
gezeten, sprak Walewein: „Gij wist reeds,
heer prior, wat Koning Arthur mij heeft
opgedragen. Ook zijt gij op de hoogte van
mijn reis naar Koning Wonder. Van dezen
ontving ik echter een nieuwe opdracht. Ik
trok verder en wederom werd mij een
voorwaarde gesteld. Door haar echter werd
mij mijn bruid, jonkvrouw Isabele ge
schonken. Ook heb ik het schaakbord ont
vangen. Heden bevinden wij ons op weg
naar den burcht van Koning Arthur, en
hopen dien morgen tegen vespertijd te be
reiken.
Voor dezen nacht echter vragen wij uwe
gastvrijheid."
„Ik heb u reeds gezegd, beer ridder, dat
het voor mij een groote eer is uw edel ge
zelschap te mogen herbergen", hernam de
prior.
In tusschen waren eenigee 1 eekenbroe
ders bezig den gasten het avondmaal voor
te zetten. Dit bestond uit dezelfde gerech
ten, als die, welke de monniken hadden ge
bruikt.
„Uwe broeders brouwen het bier zeer
wel", zeide even later ridder Reinout tot
den abt, „gij schenkt het beter dan op me-
nigen burcht".
„Zij doen hun best, heer ridder", ant
woordde de prior.
„Verbouwt gij zelf de gerst?"
„Neen, wij koopen het graan van nabu
rige dorpers".
„Is de kapel reeds hersteld, heer prior?"
mengde zich nu Walewein in het gesprek.
„De broeders hebben er langen tijd aan
gewerkt, heer Walewein. Heden is ze weer
als voor het onweder dat haar verwoestte.
Helaas zijn we echter nu genoodzaakt een
onzer broeders een bedereis te doen onder
nemen. Het herstellen der kapel heeft ne
vens den handenarbeid tevens goud ge-
eischt."
„Zeer juist, vriend prior", zeide Wale
wein.
Zoodra den maaltijd ten einde was, ver
spreidden de gasten zich. Sommigen hun
ner volgden Clemens, om, met hem de an
dere gedeelten van het klooster te bezichti
gen. De krijgslieden verlieten met een der
leekebroeders de zaal, daar de wapenben
de eenige cellen in het westelijk deel der
abdij zou bezetten. Slechts bleven in den
refter Walewein en zijn bruid met haar
vrouwen, de abt en ridder IJdelbert met
Adelbert die in vertrouwelijke gesprekken
gewikkeld waren.
(Wordt vervolgd).