VRIJDAG 26 APRIL 1935 DE LEID5LUE COURANT VIERDE BLAD. PAG. 15
CORRESPONDENTIE.
Doornroosje, Zoeterwoude.
Wel, wel, wat ben jij een kranige meid!
Heb jij in de vacantie zoo goed geholpen
en dat nog wel schilderen en meegewerkt
in den tuin! Het is haast te mooi om het te
gelooven. En gezaagd ook al! Dat had ik
willen zien! Dat zou je nog liever doen,
dan rekenen geloof ik. Zoo zie je weer,
dat ook een meisje veel kan leeren wat
eigenlijk mannenwerk is. Dag lief Nichtje!
Groeten thuis!
Antje van Sassem. Zou jij dat
eigengemaakt versje eens willen voordra
gen? Wel, als het zelf verzonnen is, dan is
het zeker een plaats waard en anders?
Maar kom, daar is Antje en geeft jullie al
len een lesje mee voor het heele leven.
EEN LESJE
door Antje!
Het papegaaitje babbelt wat
En weet niet, wat 't zegt;
't Keelt „miauw", net als de kat;
Nu, dat gaat niet zoo slecht.
Maar als 't dan: „Goe-morgen' 'roept,
Wanneer 't al „avond" is,
Dan lacht men toch de zwetser uit:
Dat 's zeker en gewis!
Zie kinderen, als je praten wilt,
Zorgt, als je ermee begint,
Dat je eer de mond zich reppen gaat,
Je even nog bezint.
Leesgraag van Alphen.Daar
zit veel wijsheid in jouw rijmpje! Hoe een
voudig het ook is, toch laat ik het plaatsen,
al was het alleen maar om den inhoud van
de laatste drie regels. Hoort, daar is zij!
GESNAPT,
door Leesgraag.
Ik houd erg veel ven lezen,
Maar het mag niet te veel wezen,
Erg moeilijk wordt het dus,
Als moeder 's avonds zegt: „Kom Zus,
Naar bed, anders heb je weinig rust".
Heel gedwee sta ik op en ga,
Want anders krijg ik van m'n Pa.
Maar stiekum, zoodat niemand het weet
Wordt 't boek mee naar achter gesleept.
De eerste maal ging de vlieger op,
Maar, o wee, de tweede keer,
Ik moest later lachen om de mop,
Werd kleine zus ook wakker, wat
'n strop,
Weg het boek, maar 't was te laat
's Middags onder 't eten, daar had je
het verraad,
Vader nam me flink toen onder handen,
,En kreeg voor straf
Twee maanden geen boek meer in
handen.
Piet, Willy en Jo Vermin, Voor
schoten. Een opstel en een versje
maken is zoo gemakkelijk nog niet. Toch
vind ik het flink datjullie ook eens pro
beert wat voor ons „Hoekje" te maken. Er
is nog een stapel voor! Ik zal het nog eens
bewaren! Dag jongens! Groeten aan pa en
moe, Sina en Gree.
Bertie Mulder, Timorstraat 4,
Leiden. Zeker, vind ik het goed, als
Piet een handje helpt. Zoo moet het ook!
Ja Bertie, ik heb het altijd druk. Wij moe
ten heel wat afpennen! Als jij groot bent,
kom jij mij zeker een handje helpen. Dag
Bertie! Groet moedertje en alle huisgenoo-
ten van me!
Sjaan v. d. Mee r, Woubrugge.
Noe even geduld Sjaantje! De wedstrijd
komt misschien reeds einde Mei en het
versje? Het is wat kort voor ons en stapels
mooie dingetjes liggen te wachten. Jouw
opstelletje heb ik goed bewaard. Als ik
eens een beetje ruimte over heb, dan....
Vul zelf in! Dag Sjaantje! Groeten aan je
ouders.
Hierbij zullen we het laten, anders wordt
de correspondentie te lang!
Tot Zaterdag.
Oom W i m.
ven omdat je niet met
inkt knnt schrijven?
't Is een schande!
Och moeder, dat
geeft niets. Later
koop ik toch een
schryfmachien.
(Humour)
WIE ZIJN JARIG?
Van 27 April tot en met 2 Mei.
27 April: Citty Geene, Vondelweg 20.
27 April: Truusje Hoogeveen, Langegr. 111.
27 April: Joop Vendrig, Groenoordstr. 27.
27 April: Piet van Houten, Smidssteeg 50.
28 April: Cornelis van Wellen, Koudekerk
a. d. Rijn, Hoogewaard B 47.
28 April: Henk Duindam, Heerensteeg 17.
28 April: Jansje Menk, Huygenstraat.
29 April: Beppie Nieuwenhuizen, Waard-
straat 39.
29 April: Dirk van Benten, Watertje D 21,
Zoeterwoude.
29 April: Walter Goddijn, W. Singel 102.
29 April: Nellie Vrijburg E 73 Oud-Ade.
30 April: Paul Gans, Rapenburg 81.
30 April: Piet v. d. Meer, B 127, R'veen.
1 Mei: Petrus Bik, Seringenstraat 4.
1 Mei: Johan Herreur, Molensteeg .13.
1 Mei: Nellie Sloos, L. St. Agnietenstr. 7.
1 Mei: Jaantje Hoogeveen, Langegr. 111.
1 Mei: Annie Verhoogt, Sofiastr. 47.
1 Mei: Mina Wayer, Dr. v. Noortstraat 159
Stompwijk.
2 Mei: Frans Bekkers, Pelikaanstr. 7.
2 Mei: Antoon Simmerman, Prins Hen
drikstraat 74, Alphen.
2 Mei: Adriaan Barnhoom, Leidscheweg
230, Wassenaar.
2 Mei: Catharina Bergsman, Hoofdstraat
68 Voorhout.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam van schoolgaande
kinderen in deze rubriek wil opgenomen
zien, schrijve me minstens veertien dagen
voor den verjaardag.
v O o m W i m.
DE H. LANDSTICHTING.*)
Men heeft de Heilige Landstichting tus-
schen Nijmegen en Groesbeek 'n Hollandsch
Palestina genoemd. Men tracht dan ook de
monumenten, die in Palestina in geschied
kundig zekere betrekkingen staan met den
persoon van Christus in hun ware propor
tie op te bouwen. De voorwerpen, gereed
schappen, huishoudelijke artikelen, die bij
de Fellah's, Bedoeienen, enz. in gebruik
zijn, worden uit Palestina meegebracht en
al de gebouwen in karakteristiek Ooster-
schen trant opgetrokken om een werkelijk
Palestijnsche atmosfeer te scheppen rond
het verhaal van den Bijbel.
De zeer schilderachtige terreinen der
Heilige Landstichting hebben een opper
vlakte van 130 Hectaren, meerendeel heu
velland.
Men vindt er o.a. de Cenakelkerk, de H.
Hartbron, het huisje van Nazareth en de
kapel van Nazareth, de Grot van Bethle
hem in haar oorspronkelijker toestand, de
Oostersche werkwinkel, de Karavaan-Serali
de Gethsemanie, olijf- en wijnpersen.
Een prachtige bedoeien-tent van geiten
haar, in haar gegheel met huisraad en be-
noodigdheden meegebracht uit Palestrina,
dient ter illustratie van het Patriarchale
leven. De 'Kruisweg heeft dezelfde afstan
den en dezelfde oriëntatie als de straten van
Jeruzalem, waardoor Christus ging onder
het kruis. De Calvarieberg biedt ons den
aanblik, dien de Golgotha heeft geboden
in den tijd, dat Jezus daar stierf aan het
kruis. Het H. Graf staat er, zooals het waar
schijnlijk zal gestaan hebben in het hof van
Josef van Arimathea bij den Golgotha. De
Hemelvaartkoepel is de trouwe nabootsing
van een zelfden koepel die men in Palesti
na op den Olijfberg gebouwd heeft boven
de plek waar Christus ten hemel voer.
Het geheel is één groot openlucht-Mu
seum en onze deelnemers zullen daar onder
deskundige leiding van een Pater worden
rondgeleid.
Ik gef dit in verband met 'n mij ge
steld? vraag: „Wat is de H. Landstichting en
waar is zij?"
Oom Wi m.
PLECHTIGE H. COMMUNIE
door Cadier voor Dora v. Haasteren.
Straks mag je met de kinderschaar
Weer tot Zijn heildisch komen,
En word je aan het hoogaltaar
Weer Plechtig Aangenomen.
Dit oogenblik verwacht je teer,
Met een godvruchtig vreezen;
Met reine ziel en harte weer:
Hoe zou het anders wezen!
Want straks onder den schijn van brood
Komt Jezus bij je wonen,
Om in je hart, dat jij Hem bood,
Als Koning weer te tronen.
Deez' jubeldag heb jij verdiend.
Mag die zich vaak herhalen:
De zegen van den Kindervriend
Zal over jou dan blijven dalen.
Blijf Hem dan trouw op 't pad der deugd,
Blijf Hem je liefde geven,
Standvastig, zooals in je jeugd.
Geheel je volgend, moeizaam leven.
HET HOUTHAKKERTJE
door Antje Keizer.
II.
O, er gingen wel meer jongens hout zoe
ken, ook kwam er altijd Janus van de bak
ker, die altijd aan 't schelden was, en hij
kon ook zoo goed die arme honden gooien
met steenen en stokken.
Soms vloog 't bloed Bert naar 't hoofd;
als hij schold van kinder juf of dienstmeid,
graag had hij hem eens even katoen gege
ven, maar moeder had het hem verboden
om nazie te maken.
Want zer ze, in de tijd dat jij ruzie
maakt, kan zusje onder een fiets of wagen
komen, en daarom paste hij zoo goed op
zusje, dat haar niets overkwam. Dolveel
hield hij van Anneke, ze kon zoo lief haar
armpjes om z'n hals slaan.
Anneke zat er warm in, de omslagdoek
van moeder over haar manteltje heen en
mutsje over de oortjes, moeder zei zelf, de
doek is warmer dan dit das en nou had
moe de das om gedaan, ik ben toch haast
altijd binnen.
Statig trok Bertje z'n auto voort, zoo
noemde zusje het zeepkist je op wieltjes, en
dan vroeg hij geregeld, word je nie koud?
't Vroor dat 't kraakte, alle plasjes op den
weg waren ijs.
Eindelijk waren ze in 't bosch gekomen.
Anneke stapte uit de auto en Bert nam een
zak en deed die open. Kom zusjes zei hij.kijk
daar liggen mooie stokjes, die kun jij er
vast in doen en zus gewichtig, hielp druk
de stokjes oprapen en stak ze in de zak.
Bert was een klein eindje tusschen de boo-
men in gegaan en gooide de gevonden stuk
ken hout op de paadjes. Als hij een beetje
had liggen, dan stopten ze samen alles in
de zakken, en ja, daar hadden ze nu met
twee uur de zakken vol gekregen.
Kom zus, we gaan op de thuisreis, moe
der zal al wel thuis zijn, want ze zou vroeg
thuiskomen.
Nu moest zusje loopen, en nu kon Bert
haar ook niet dragen, neen nu moest hij zelf
z'n houtwagentje naar huis duwen.
Zoo liepen ze naar huis terug, Anneke
hield haar handje aan de rand van de wa
gen en Bert zag Janus ook met een krui
wagen aankomen, zeker ook hout zoeken
dacht hij.
Kort bij gekomen, liep Janus al te grein-
zen en te lachen tegen Gerard, ook zoo'n
kwajongen, die bij hem was.
Zoo, ben je weer kindermeid Bert? Leuk
je mag ook wel eens op mijn broertje pas
sen- hoor?
Niets zei Bert, hij beet op z'n lip, en liep
verder, hé, loop niet zoo hard, waar heb
jij dat hout gehaald, zeker gestolen hé
meisje? ha, ha, en over hun eigen flauwig
heid lachten ze. Kom Anneke, ben je moe
schat je?
Klein ietsje wel, bekende Anneke, en
Bert zette haar boven op de zakken en voor
zichtig reed hij verder, en zoo kwam hij
thuis en ja hoor, moeder was thuis, ze
lachte haar kinderen al toe en Anneke
vloog met een dag moeke in haar armen.
Nu kwam Bertje ook binnen, dag moeder,
ik heb weer twee zakken vol hout mee kun
nen brengen. Fijn hoor jongen, maar je
komt toch niet op verboden terrein, hé
kind?! Nee moe, we zijn vooraan gebleven,
nog voor de laan naar 't kasteel.
's Avonds, 't was al ruim half negen, tikte
er iemand op de deur, verwonderd keek
vrouw Beino van haar stopwerk op.
Ze opende de deur en er stond een poli
tieagent op de stoep, foei wat schrok ze.
Goedenavond kon ze nog uitbrengen.
Goedenavond vrouw Beino, sprak de be
ambte. Wat is er van uw dienst?
Dat zal ik u zeggen vrouw Beino!, de
Jonker van 't Kasteel is op 't bureau ge
weest en er waren in het bosch takken van
de boomen getrokken, en nu verdenken ze
er uw zoontje van! Want ze hebben hem
zien loopen met z'n wagentje?
Ja, dat is zoo, maar hij heeft geen takken
van de boomen geroofd. Kom maar binnen
agent dan kan u zien wat hij mee gebracht
heeft. Vrouw Beino schudde de zakken uit
op de vloer waar ze eerste kranten neer
had gelegd. Neen, zei de agent, ik zie het,
alleen'doo^ hout. Waar is uw zoon, al naar
bed, jammer!" maar Bert had iemand
hooren praten over hout van het bosch.
(Wordt vervolgd).
De Lente keert weer
door Righart van Gelder.
„De lente is in het land, lief kind, komt
buiten, komt naar buiten". Dit is het begin
van een versje, dat ik mij uit mijn school
jeugd herinner. En al ben je nu tien jaar
of reeds de twintig en méér jaren gepas
seerd, als de lente is gekomen, gevoelt ieder
zich verjongd als een kind, en je gaat naar
buiten, de natuur in.
Zoo ook ik.
Het is een stralende Maartdag. Op den
landweg is het stil. Wilgenkatjes sieren de
slootkanten. De witzilveren bloemen heb
ben zich vol ongeduld uit haar knoppen ge
broken en wiegen op den wind. Als ik hier
na een paar warme dagen terugkom, zal
ik de gouden, eivormige meeldraadbloemen
in de onmiddellijke nabijheid van de stam-
perbloemen kunnen bewonderen. Dan zal
weldra de bestuiving volgen door de in
secten, die een bezoek zullen brengen en
daardoor het stuifmeel overbrengen op de
stampers.
Op mijn voorj aars wandeling vind ik ook
den hazelaar in bloei staan. Bij trossen
wapperen de gouden katjes, met ontelbare
geschubde bloempjes en doen mij aan rup
sen denken. In tegenstelling met den wilg,
die tweehuizig is, noemt men den hazelaar
éénhuizig, omdat de meeldraad- en stam-
perbloemen samen aan denzelfden plant
groeien. Hier kunnen de insecten de be
stuiving niet verrichten en daarom moet
de wind het doen. Zoo zorgt de natuur zelve
dat al haar gaven tot wasdom komen,
Langzaam, luisterend en om mij heen
ziende, wandel ik voort. Af en toe hoor ik
het lokkend geroep van den kuifleeuwerik,
de bruine, zwartgevlekte vogel, die zich hier
in het Westen al meer en meer gaat thuis
gevoelen. Deftig zie ik hem rondstappen.
De witte randjes aan zijn vleugels en de
witte stipjes aan de buikzijde glanzen in de
zonnestralen.Zijn driehoekige kuif geefthem
een eigenaardig aanzien. Nu heeft hij het
druk met zijn ontbijt, maar straks is hij
weer ijverig aan het werk voor den bouw
van een nestje. Daar zullen dan stellig vijf
eitjes inkomen, roodachtig van kleur met
grauwe en bruine stippen. Men zal ze moei
lijk vinden, zóó past hun kleur zich aan bij
de omgeving. Dit is zoo één der talrijke,
wonderbaarlijke beschermings-maatrégelen
van Moeder Natuur tegen immer dreigend
gevaar.
Een enkel sneeuwklokje vind ik nog in
bloei staan. Dit lieve, dappere bloempje,
dat lente's komst heeft aangekondigd, riep
de hongerige, uit de winterslaap ontwaakte
honingbijen tot zich en voorzag hen van
stuifmeel en nectar, Het sneeuwklokje
voorbode van hernieuwd leven, na één
maand van bloei in koude en ontbermo
zelf uitgeleefd. Juist op het oogenblik dat
het tijdperk van geboorte, groei en ontlui
ken is aangebroken. Sneeuwklokje's plicht
boven de aarde is volbracht en moet weer
elf maanden lang onder de aarde, in den
bol sluimeren, juist als de muiskleurige
leeuwerik met klaterende jubelklanken het
lied van de opstanding gaat kweelen. Met
deze gedachte aanvaard ik den terugtocht.
Weer thuisgekomen vragen in mijn tuin
tje wat van mijn belangstelling de eereprijs
met haar lichtblauwe sterretjes, de geurige
blauwe Maartsche viooltjes, de gele cro-
cussen die het eerst, de witte, die daarna
en de donkerpaarse die het laatste hun be
kervormige bloem ontplooiden en in alle
bescheiden pracht tentoonstelden. Even toef
ik hier nog en weldra ben ik binnenshuis
om wat uit te rusten van de genotvolle wan
deling door de betooverde lentedreven.
Tot mijn spijt is dit art. eenige weken
blijven liggen. Oom Wim.
NAAR BUITEN!
door Gretha Haverkorn.
Het mooie voorjaar is weer daar,
Natuur lokt ons naar buiten,
En wie kan voor haar schoonheid nu
Nog zijne oogen sluiten.
Natuur zij bruist van levenskracht,
Nieuw leven allerwegen;
Uit meisjeslach, uit jongensblik
Straalt blijheid U thans tegen.
Naar buiten trekken allen, zij
Die waren lang gevangen
In donk're huizen, waar dan ook,
Natuur is hun verlangen.
Zij gaan naar bosschen en de hei,
De wind speelt door hun haren;
Een ander die vermaakt zich weer
Met roeien, spelevaren.
De zon zij krijgt haar volle kracht
En koestert met haar stralen;
De aarde, in haar groene tooi
Is schoon, doet groeikracht stalen.
De vogels zingen weer hun lied,
Een lied van vreugde, blijheid,
De jeugd, zij trekt er weer op uit,
Naaf buitenleve vrijheid!
Het voorjaar, o, zoo heerlijk schoon,
De tijd, die spreekt van leven;
Een ieder móét naar buiten gaan
Om schoonheid te beleven.
Naar buiten dus, blijft nu niet thuis,
Het klink' in alle talen;
Aanschouwt dan wat de Schepper geeft,
Niets kan-er toch bij halen!
OPLOSSINGEN RAADSELS
ingestuurd door Piet Reizevoort.
Opl. I: Beter een vogel in de hand dan
tien in de lucht.
Opl. II: Leiden.
Opl. III:
E, kip, einde, aardbei, Eindhoven, Ma-
doera, Reval, pet n
WALEWEIN
Een verhaal uit den riddertijd
door Ant. Olde Kalter.
LXXXIH.
De man wendde zich nu weer tot Wale
wein, sprekende: „Ik roep U een welge
meend heil toe, heer ridder, in verband
met het goed gevolg, dat ge had bij Uw
bezoek aan Koning Assentijn. Dat het ook
zoo moge zijn bij Koning Amoraen".
„Ik dank U, vriend, voor Uwe oprechte
woorden", zeide Walewein, „en mocht ge
eens wenschen wederom de wapenen ter
hand te nemen, begeef U dan naar mij en
Uwe werusch zal zekerlijk worden vervuld.
Helaas moet ik nu mijn ros weder be
stijgen om zoo vlug mogelijk Amoraens
kasteel te bereiken".
Hij reikte Banker de hand ten afscheid
zeggende: „Dat de vrede Gods U blijve ver
gezellen".
„Gods vrede zij met U heer" antwoordde
Banker.
Onmiddellijk daarop verdween de man
in zijn hut en stegen de reizigers weer te
parad.
Zoodra Walewein Roges' avontuur aan
Isaibele had verteld, riep het meisje uit:
„Dat is wel zeer vreemd".
„Zekerlijk", sprak de ridder, „doch ik
kan zijne handelwijze geenszins af keuren.
Stel de gedachte, liefste, dat ook gij zulk
een stiefmoeder had. Zoudt gij hare kwel
lingen kunnen verdragen. Zeer wel begrijp
ik dat de dood van deze vrouw hem naar
het hof heeft doen terugkeeren".
Hierop verzonk de ridder in een diep
gepeins. Toen zijn bruid hem eindelijk
vroeg wat de reden hiervan mocht zijn, ant
woordde hij: „Ik denk aan het wonder
zwaard van Koning Amoraen".
Schitterend schoten de laatste stralen der
zon door de hooge boomen en over de
breede vijvers, welke het kasteel omring
den van den machtigen Koning Amoraen.
Achter de hooge wallen vermaaktën zich op
dit oogenblik vele edelen met het boogrich-
ten. Op een plank, welke tegen den muur
was gezet, was een kleine cirkel geteekend
met een dikke punt in het midden. Juist
richtte een der ridders zijn boog en trok
het volgende oogenblik af. De pijl belandde
op de gewenschte plaats.
„Voor den duivel, ge zijt een uitmuntend
schutter, vriend Reinout", werd er. geroe
pen.
„Het was slechts geluk", weerde de
ridder af.
„Gerhardt, de beurt is aan U, waarde
vriend; beproef uwe krachten."
Gebhardt was ingelukkig in het schieten.
Zijn pijl raakte de plank in het geheel
niet.
„Ai, ai, heer Gebhardt, is uw boog wel
licht niet goed gespannen?"
„Gij schijnt gelijk te hebben, Valentijn,
ik zal den wapenmeester roepen."
Deze laatste was onmiddellijk ter plaat
se. Hij sprong uit de groep krijgslieden en
schildknapen, welke de toeschouwers vorm
den te voorschijn. De boog werd gespannen
en het spel begon opnieuw. Gebhardt stond
men toe over te schieten. Zijn pijl trof dit
keer beter doel. De ridder schoot hem met
zulk een kracht af, dat de plank in tweeën
spleet, en wel op dat punt waar zich het
middelste van de roos bevond.
„Wel, heer Gebhardt, gij hebt Reinout
overtroffen. De eer is aan u."
Nu trad een ander ridder naar voren, die
tot dusverre nog niet had geschoten.
„Wel, vriend Harwijn", werd hem toege
roepen, „wilt ook gij een kans wagen?"
„Gij zegt het", ontwoordde de ridder be
scheiden. Hij nam een pijl en stak hem
naast de plank in den grond. De overige
edelenvolgden hem verwonderd. Ridder
Harwijn echter ging terug naar de plaats,
vanwaar de pijl moest worden afgeschoten.
Kalm richtte hij den boog en liet een
oogenblik later de pijl vliegen. Hij suisde
door de lucht en doorkliefde het volgende
oogenblik de pijl, welke Gebhardt. in den
grond gestoken had.
Een luid gejuich steeg op. „Heil Geb
hardt, den meester in het boogrichten",
riepen zijn wapenvrienden.
„Gij zult en mopgt niet overtroffen wor
den, vriend Gebhardt", zeide ridder Valen
tijn, terwijl hij den boogschutter zijn arm
bood. „Komt vrienden", sprak hij tot de
andere edelen, laat ons naar de ridderzaal
gaan. Heer Lartholm zal zich deerlijk ver-
veie i.
Gearmd verlieten de edelen de binnen
plaats en liepen luid schertsend naar de
ridderzaal. De ridders namen plaats aan
den disch, waar reeds de Lartholm aanzat.
Slaven werden ontboden en bevolen bier
en wijn aan te brengen. Ridder Lartholm
werd op zonderlinge wijze door zijn wa
penvrienden begroet, wat mag blijken uit
de v/oorden van Valentijn: „De kunst van
ons boogrichten is weggevaagd door rid
der Herwijn, vader Lartholm. In plaats van
op de plank te richten, .-pleet hij een an
deren pijl in tweeën. Bilo, vader; Herwijn
komt den naam meester toe. Laten wij he
den op zijn voortreffelijke schietkunst den
beker ledigen."
(Wordt vervolgd).