000
VRIJDAG 12 APRIL 1935
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD. - PAG. 15
LOURDES.
In verband met mijn art. over Lourdes,
wil ik nog een speciaal woord wijden aan
het groote gebeuren, dat den 25sten April
een aanvang zal nemen.
Missen dag en nacht! Gedurende 72 nren!
Omtrent deze buitengewone gebeurtenis,
eenig tot nog toe in de kerkgeschiedenis,
namelijk dat er te Lourdes voor de slui
ting van het H. Jaar onafgebroken H.H.
Missen zullen gelezen worden gedurende
drie dagen dag en nacht, d.w.z. gedurende
72 uren, vernemen wij nog de volgende
bijzonderheden:
Het programma is nu officieel vastge
steld:
Op Donderdag 25 April om 2 uur 's na
middags zal het Triduum plechtig ge
opend worden door eene processie, welke
vertrekt uit de Rozenkransbasiliek en zich
naar de Grot zal begeven.
Om 3 uur 's namiddags eerste H. Mis
aan de Grot; een pontifikale Hoogmis op
gedragen door een Kardinaal. Na deze Mis
en tot 3 uur des namiddags den Zondag
28 April, laatste dag van het H. Jaar, on
afgebroken Misplechtigheden.
Deze H.H. Missen zullen opgedragen
worden zoo mogelijk enkel door Kardina
len en Bisschoppen, om 3 uur 's namid
dags den Vrijdag en den Zaterdag een
pontificale Hoogmis opgedragen door een
Kardinaal. Een pontificale Hoogmis zal op
gedragen worden ook den Zondag om 3
uur om het Triduum te sluiten.
Missen in verschillende riten zullen oo&
opgedragen worden, dus niet alleen in
Romeinsche ritus, maar ook in Oostersche
ritus, Bizantijnsche, Armeniaansche, Sy-
riaansche, Malabaarsche en andere riten
erkend door Rome.
Ieder van die heilige Missen wordt op
gedragen tot de intenties door Z. H. den
Paus aangeduid bij de uitroeping van het
H. Jaar.
Z. Exc. Mgr. Gerlier, Bisschop van Lour
des, heeft een persoonlijken brief gestuurd
aan 1200 bisschoppen, aartsbisschoppen en
kardinalen om ze uit te noodigen zelf naar
Lourdes te komen op die dagen of tenmin
ste zich in den geest met dit Triduum te
willen vereenigen.
Groote bedevaarten worden ingericht.
Z. Em. Kardinaal Verdier, Aartsbisschop
van Parijs, zal een speciale bedevaart
voorzitten. De beroemde nationale bede
vaart van Frankrijk, welke gewoonlijk la
ter in het jaar plaats heeft, wordt ver
vroegd om reden van dit Triduum. Ook
vanuit verschillende andere landen bleek
reeds van groote belangstelling.
Voor de „Correspondentie" was van
daag geen plaats. A.s. Vrijdag ga ik met
het beantwoorden der brieven door. Er
liggen m nog 28 op antwoord te wachten.
Oom WIM.
ALLES HERLEEFT
door Tante Marie.
In het voorjaar herleven weer boomen
en planten:
Natuur trekt 't kleurige kleedje
weer aan.
De bloemen steken heur kopjes 'naar
boven,
En lokken den mensch om naar buiten
te gaan.
Zoo volgen bloemen van velerlei
soorten:
Alle gewekt door het zonnetje zacht.
Nu keeren de vogels weerom uit het
Zuiden,
En heeten ons welkom met vroolijken
lach.
Schel-op klinkt het gekwaak van den
kikker,
En roept ons luid toe dat de lente
is daar!
En met het gekwaak van den
„Hollandschen Zanger",
Ontwaar ik de klepperende ooievaar.
En waar ik ook zie in bosch en in
velden,
't Is overal ontwaken, herleven vol
kracht.
Slechts hoor 'k nu vreugde en liefde
gezangen;
'k Bewonder de Lente, met haar
wond're pracht.
DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS
VAN VERLEDEN WEEK WAREN:
Opl. I: toonladder
Opl. II: H. Stoel.
Opl. III: Een spons.
Opl. IV: met d.
Opl. V: Schildersezel.
Opl. VI: v. d. Laan en Kapelaar
Opl. VII: Droombeelden.
Opl. VIII: de weg.
Opl. IX: schoorsteen.
Opl. X: Een wolk.
WIE ZIJN JARIG?
Van 13 tot en met 19 Aprü.
13 April: Bep v. Hamersveld, Papengr. 30.
13 April: Rietje Tol, Binnenvestgr. 31.
13 April: Joos van Dijk, Plantsoen 99.
13 April: Lena Straathof, Weipoort B 72,
Zoeterwoude.
14 April: Chris Walekamp, Rijnsburger-
weg 43.
14 April: Gretha van Vegten, Alexander-
straat 66a.
14 April: Lodewyk Creyghton, Hooigr. 46.
14 April: Antoon Spruyt, Noord wij kerhout
18a, Zeeweg.
15 April: Wim v. d. Broek, Trompstr. 32.
15 April: Willie Hockx, Oranjegr. 93.
16 April: Koos van Gerven, Schenkel weg
C 80, Zoeterwoude.
16 April: Jopie Splinter, Nieuwveen Dorps
straat 64.
16 April: Jo van Wieringen, Westeinde E 1.
16 April: Beppie Post, Oude Singel 68.
16 April: Nico Mank, Levendaal 48.
17 April: Alie Hecke, President Steynstr. 21
17 April: Henkie Wesseling, Hoogendorp-
straat 1, Leiden.
17 April: Sjaantje Philipse, Mirakelst. 12.
19 April: Marietje van Ruiten, Roelofarends
veen B 203.
19 April: Corrie Koot C 82, Zoetermeer.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen voor den verjaardag. Ik wil nog eens
met nadruk zeggen, dat deze lijsten alleen
en uitsluitend bestemd zijn voor school
gaande kinderen, voor kinderen, die op de
groote school zijn en de krant kunnen lezen.
Oom Wim.
LOON NAAR WERKEN!?
door Gretha Haverkorn.
Naakt en dor is nog de akker,
Zonder leven is de grond,
Doch als Lente weer gaat komen
Doet zij aan den landman kond':
Steekt de handen uit de mouwen,
Geeft uw arbeid, het is tijd,
Want gij kunt uw doel bereiken
Met veel tact, arbeidzaamheid!
Bij het eerste ochtendgloren
Is de landman op zijn post;
Spant de paarden voor de ploege,
Scheurt daarmee der aarde korst.
Recht en diep trekt hij de voren,
Golvend aanzien krijgt het land;
Zaait het graan dan naar behooren
Met een vlugge, vaste hand.
Na' veel zorgen en veel arbeid
Is des 1 andmans werk gereed,
En hij is nu vol vertrouwen,
Hij die nauw zijn plichten deed.
Als nu zonnewarmte, regen,
Wasdom geeft aan zaadjes klei
Ja, dan zal hij voor zijn arbeid
Rijkelijk beloond toch zijn.
Want als dan de korenhalmen
Zwaar belaan te wuiven staan,
Geven die, na maaien, dorschen,
Voor zijn arbeid een bestaan.
En hij dankt dan God, zijn Vader
Voor dien zegen, toch zoo groot:
„Door die oogst, zoo overvloedig,
„Schenkt Gij ons het daag'lijksch brood".
Doch als allen, die iets zaaien,
Dit steeds doen zooals behoort,
Krijgen zij het loon naar werken,
Leven vreedzaam, rustig voort.
Maar slechts zij, die tweedracht zaaien,
Dus verwekken haat en nijd.
Zullen wind en storm steeds oogsten
En.veel rampspoed op zijn tijd!
De vondeling
door Nellie.
XII. (Slot).
Van mijn kleine jongen heb ik nooit weer
gehoord. Al mijn latere nasporingen zijn
vergeefs geweest. Iedere dag voelde ik de
wroeging van mijn hartelooze daad. Mijn
A.nita is mijn alles, haar heb ik lief boven
alles ter wereld. Doch dikwijls komt er
een mateloos verlangen op bij mij naar mijn
zoon en daarom mijn jongen, zoo besloot de
zwaarbeproefde man, „gij zijt vondeling
nietwaar en gij hebt dezelfde oogen als
mijn Robert, daarom was het dat ik zoo
buitengewoon veel belang stel in u. Toen
ik u voor het eerst ontmoette was het alsof
er diep in mijn hart een kaars begon te
branden. En dat deze op dit uur weder op
flikkerde al helderder, lichter en stralen
der." Zoowel Fred als Bumby hadden ge
luisterd met groeiende belangstelling.
Ieder was thans met zijn eigen gedachten
bezig. Eindelijk verbrak de heer Milardy de
stilte en zeide: „Fred Bilasch morgen aan
den dag ga ik uw pleegmoeder eens bezoe
ken, ik wil weten wiens kind gij zijt, doch
thans zullen we ons ter ruste begeven. Het
is wel al laat maar een weinig slaap zal u
beiden goed doen. De millionair ging hen
voor en wees hen een kamer, hij wenschte
de jongemannen wel te'rusten en hij zelf
viel moe en uitgeput op zijn rustbed neer.
Doch op zijn zoo vroeg verouderd gelaat
lag een trek van hemelsche vreugde en in
zijn donkere oogen schitterde een glans van
hoop. De jongens waren eveneens uitge
put neergevallen op het bed en weldra
waren zij in een diepe slaap verzonken op
hun beider gelaat lag een heerlijke tevre
denheid te lezen. De volgende morgen
gingen zij gedrieën op weg naar de woning
van de Weduwe Bilasch.
Deze keek niet weinig verbaasd toen de
fraaie luxe auto voor haar onooglijk huisje
stilstond. „Fred"! riep zij met bevende stem,
want zij dacht niet anders dan dat Fred was
bij deze inbraak gesnapt. Doch de heer Mi
lardy stelde haar gerust en zeide, juffrouw
Bilasch ik wou u gaarne even spreken. Be
vend zette de goede vrouw een stoel neer
voor de deftige gast, zij zelf zette zich neer
op een kist. Is Fred bij u komen inbreken,
mijnheer? vroeg zij stamelend. Hefaas ja,
juffrouw, zuchtte de zoo zwaar beproefde
man. Maar zie eens, zoo vervolgde hij, ik
kom hier om een heel andere rede. Mis
schien heeft Fred het u wel eens verteld
maar we hebben elkaar wel eens eerder
ontmoet, jaren terug, hij liep nog met de
marmot. Was u dat, mijnheer, riep de we- j
duwe verrast uit. O ja, ik herinner mij nog
goed, eindelijk dan kan ik u in levende
lijve bedanken, dien gij zoo lang van mij
schuldig gebleven waart.
Het staat mij thans weer helder voor den
geest. Fred kon niet uitgepraat komen over
die vriendelijke mijnheer en dat aardige
meisje. Dat is mijn dochtertje Anita, her
nam de millionair, maar ik heb ook nog een
zoon gehad. En die is gestorven? vroeg i
vrouw Bilasch op medelijdende toon. Als hij
gestorven was, zoo sprak de heer harts
tochtelijk uit, zou ik geweten hebben waar
hij thans verbleef. En daarop vertelde hij
juffrouw Bilasch zijn eigen levensloop,
waarnaar de beide jongens den vorigen
nacht zoo belangstellend hadden staan luis
teren en die nu niet minder gevolgd werd
door Vrouw Bilasch. En zoo besloot hij,
misschien kunt u mij nog zeggen welke
kleertjes de kleine droeg, toen gij hem
vond. Bevend strompelde vrouw Bilasch
naar de kast en haalde daar een pakje uit
te voorschijn en reikte dat over aan den
millionair. Deze maakte het pakje open en
bekeek de reeds geel geworden kleertjes.
Ik zoek een merk, zoo sprak hij zenuwach
tig, het was een letter M. met twee ster
retjes geteekend. Ja, mijnheer, juichte de
vrouw, dat staat er, het kind dat wij tot
ons genomen hebben is uw zoon Robert.
Zij was te ontroerd om verder te spreken.
En de heer Milardy, heete tranen van on
verwacht geluk rolden over zijn zoo vToeg
verouderd gelaat. Hij was neergevallen op
de stoel en sloot de oogen. Over zijn gelaat
lag een trek van nimmer gedacht geluk.
Thans was het leven weergekeerd waar
naar hij zoo vurig had verlangd, thans wa
ren zij weder vereenigd, God zij gedankt.
De millionair alsmede de weduwe Bilasch
zonken neer voor het kruisbeeld en stortte
een vurig gebed uit tot den Heiland want
Hij was het toch geweest wie hem de -oogen
had doen openen en die licht geworpen had
op deze donkere duisternis.
WIE TEEKENT MEE?
,',Ik kan niet teekenen", hoor ik daar al
iemand zeggen. O, maar dat .hoeft ook niet,
want de uil, die je hier op het plaatje ziet,
laat zich zóó gemakkelijk nateekenen, dat
je heusch geen bolleboos in het teekenen
behoeft te zijn, om er iets behoorlijks van
te maken.
Kijk maar eens naar het eerste voorbeeld.
Een ei kun je toch zeker wel teekenen! Nu,
als je dat ei hebt, kun je ook het volgende
voorbeeld teekenen en zoo kijk je maar
steeds naar de andere voorbeelden en pro
beer je ze na te maken en vóór je het weet,
heb je van een ei een uiltje gemaakt. Maak
het dier maar heelemaal zwart, want uilen,
die haast altijd in het duister zitten, gelij
ken in het donker ook meestal zwart van
kleur, hoewel ze over het algemeen don
ker grijs of -bruin zijn. Het licht van de
volle maan zal grappig schijnen achter deze
uil. Maak de lucht er om heen duister.
De knappe teekenaars onder ons zouden
wel ineens het laatste voorbeeld kunnen
nateekenen, maar begin dan in elk geval
eerst met de uil en teeken dan de rest.
Teeken alles eerst heel dun, zoodat je het
later nog kunt uitvlakken, wanneer je be
merkt, dat er een fout in de teekening
schuilt.
DE LENTE KOMT
door Tante Marie.
De dagen worden langer
En korter weer de nachten.
De morgenzonne rijst
In goud langs 's hemels wachten.
Haar stralenbundels vallen
Door d' aether neer op aarde,
En roepen zaad en kiemen
Op in veld en gaarde.
Ei, zie rondom u en luister
Naar stemmen als van koren
Van blijde jubelzangen
Bij 't lentemorgengloren.
DE PROFESSOR EN DE VEERMAN
door Arnold v. d. Broek.
Er was eens een geleerde. Zijn heele
leven bracht hij door in zijn studeercel,
omringd met schriften en boeken Op
zekeren dag moest hij op reis voor familie
zaken. Hij mad er een erge hekel aan.
's Avonds laat moest hij over een breede
rivier. Hij zag een bootje liggen. Een kleine
afstand verder. Hij dacht, dat dat het huis
je van den veerman zou zijn. Hij liep er
naar toe en riep door het open venster:
„Hé veerman, zet mij eens even over!"
De veerman kwam naar buiten en stak
zijn pijp op. Toen hij hiermee klaar was,
zei de veerman: „Het is dubbel tarief na
zonsondergang. Waar moet u naar toe?"
De professor zei: „Ik zal wel betalen. Zet
me maar over". „Die is kort van stof", dacht
de veerman. Hij hielp den reiziger in het
bootje en stak van wal. Na eenige stilte
begon de professor: „Waarom zinkt het
bootje niet, wij zijn toch samen zwaarder
dan het bootje?" „Dat weet ik niet", zei
de veerman. „En u is iedere dag op het
water?" „Onbegrijpelijk", mompelde de
professor.
„Zonder studeeren, is de helft van je le
ven verloren", zei de professor. Opeens
ging een zeilschip voorbij. Het water dein
de zoo, dat het bootje van den veerman om
sloeg. „Help! Help!" gilde de professor. De
veerman, een uitstekend zwemmer, zwom
naar den professor en greep hem bij den
kraag. Zoo zwom hij naar de oever. Hij
gend sprak de veerman: Zonder zwemmen
zou uw heele leven verloren zijn." Be
schaamd keek de professor naar den grond,
darna gingen zy naar het veerhuis waar hij
met liefde het dubbele tarief betaalde.
Ook de professor had nog wat geleerd van
den eenvoudigen schipper.
TOEKOMSTIGE MEISJESNAMEN.
Naar aanleiding van de naam „Uivertje"
gegeven 1.1. aan een meisje by haar ge
boorte, zond me een grappenmaker het
volgende lijstje van namen, die misschien
nog eens kunnen gebruikt worden, als men
verlegen zou zijn om een passende naam
voor een nieuwe wereldburger te vinden.
De dochter van een natuuronderzoeker
zou men kunnen noemen: Bacteria, Epi-
demia, Bacilla, Byi-dia, Picardia.
De dochter van een journalist: Kolom-
ma, Reportina, Reclama, Advertentia.
De dochter van een beursman: Kapitala,
Tarra, Zwendelaria, Proceuta, Dividenta.
De dochter van een groenteboer: Augur-
kia, Aspergia, Saladina, Peterselia, Spruit
je, Kolia.
De dochter van een slager: Coteletta,
Carbonadine, Frickina, Saucissa, Speckina,
Worstia.
De dochter van een musicus: Violoncel-
la, Citerina, Harmonia, Viola.
De dochter van een bakker: Melitta,
Degia, Koekina, Amandelina.
De dochter van een schoenmaker: Pan-
toffelia, Pecka, Veterina, Schoena.
De dochter van een restaurateur: Ome-
letta, Dinera, Servetta, Fooinina.
Het lijstje raakt niet uitgeput.
Zoek verder zelf eens andere passende
namen in andere bedrijven).
Oom WIM.
EEN KUNSTJE MET GETALLEN.
- Ge zegt legen iemand: „Schrijf zonder
dat ik het zien kan, een getal op van 3 cij
fers, waarvan het cijfer aan den linkerkant
grooter is dan dat aan den rechterkant.
Plaats nu dezelfde cijfers, maar in omge
keerde volgorde, onder het eerste getal.
Zeg mij nu het laatste cijfer van de uit
komst".
Nu kunt ge heel gemakkelijk de heele
uitkornst weten, want het cijfer der tiental
len is altijd 9. Het cijfer der hondderdtallen
kunt ge vinden door het cijfer der eenen,
dan men U heeft gezegd, af te trekken van
de 9.
Wanneer b.v. gezegd wordt: Het laatste
cyfer van de uitkomst is 2, dan vindt ge
gemakkelijk het cijfer der honderdtallen,
nl. 9 2 is 7.
De uitkomst is dus in dit geval 792.
Wordt als laatste cijfer der uitkomst een
9 genoemd, dan vindt men voor het cijfer
der honderdtallen 0. De uitkomst is dan 99.
WALEWEIN.
EEN VERHAAL UIT DEN RIDDERTIJD
door Ant. OldeKalter.
Lxxxn
Ook nu weer vroeg Walewein: „zijt ge
nog in staat uw ros te laten draven, lief
ste?"
„Zelfs zonder de minste moeite", ant
woordde het meisje lachend.
De weg werd eenigszins ongemakkelijk
en smal. De stoet reed nu in het diepst der
aan elkaar grenzende wouden.
Plotseling hield de wapenbende, die de
voorhoedevan het gezelschap vormde, stil.
Een der mannen wierp zich in den zadel
om en sprak tot Walewein: „Zie heer rid
der, daar bevindt zich een hut. Wellicht
schuilen er mannen in. Wilt gij dat we
afstijgen en gaan zien?"
Zonder dat de ridder het had gemerkt
waren zij Roges5 hut genaderd. Hij scheen
hierover verheugd te zijn, daar hij den
krijgsman antwoordde: „De bewoners der
kluis zijn mij bekend. U zelf zal naar
hen toegaan."
Hij sprong van zijn paard en liep op de
hut toe. Voor hij haar echter was genaderd,
werd de deur der stulp geopend en trad de
ons uit het vorige deel van dit verhaal be
kende Banker te voorschijn.
Walewein trad op hem toe, en sprak,
hem de hand reikende: „Wel, waarde Ban
ker, hoe vaart gij en Roges?"
,jRoges is teruggekeerd heer."
„Roges is teruggekeerd?" herhaalde Wa
lewein.
„Ja heer. Zijn ros heeft hem weder naar
den burcht zijns vaders geleid. Bij uwen
terugtocht naar Koning Arthur zou ik U
zijn vredegroet overbrengen, waaraan ik
heden voldoe."
„Wat dreef hem er toe om naar het hof
terug te keeren?" vroeg Walewein.
Een renbode die maandenlang naar den
prins had gezocht, bereikte deze hut voor
ongeveer drie weken geleden. Hij meldde
Roges, dat zijn booze stiefmoeder was ge
storven, en de prins mitsdien zonder het
geringste bezwaar weder naar zijn vaders
kasteel kon terugkeeren. De prins schonk
mij zijn hut en keerde met den renbode
naar zijn ouderlijk huis terug.
„De dood zijner stiefmoeder was voor den
den prins zekerlijk verheugend nieuws.
Doch zeg men, ge zult U hier gewis zeer
eenzaam gevoelen. Indien ge zulks ver
kiest, kunt ge U bij mijne wapembenden
voegen als vrij krijgsman. Wellicht stel ik
U te zijner tijd tot hoofdman aan".
„Helaas, heer, ben ik verplicht U voor
Uw vriendelijk aanbod te bedanken. Wel
licht herinnert gij U nog, dat ik U op den
avond, welke gij op Uwen tocht naar den
burcht van Koning Assentijn hier door
bracht verhaalt heb over mijn bevindingen
in 't leven. Toen heb ik U ook verteld van
den eed, welke ik zwoer bij den dood van
mijn broeder. Door mijn handen is hij ge
storven. Welnu, deze eed dwingt mij er toe,
nimmer weder een wapen met strijdgevoe-
lens ter hand te nemen".
„Gij zijt een edel man, Banker", ant
woordde Walewein.
„Bij mijn leven", hervatte Banker, toen
hij in den stoet de vrouwen ontwaardde,
„ik zie dat ge U wel van Uwe opdracht
hebt gekweten."
Adelbrecht en ridder IJdellbert waren in-
tusschen ook dichterbij gekomen. Zoodra
Bankel Adelbrecht bemerkte, riep hij uit:
„Beste heer schildknaap, hoe vaart ge?"
Adelbrecht steeg af en reikte Banker de
hand. De schildknaap toonde zich door het
vernemen van Rages' terugkeer naar het
hoofsche leven eenigszins teleurgesteld.
„Voegt gij U nu bij ons?" hernam hij.
„Uwe heer weet het antwoord", sprak
Banker.
„Ik verheugde mij reeds in het gezel
schap van den prins", hervatte Adelbrecht,
doch zal het, lacy, buiten den zonderlingen
doch goedigen Roges moeten stellen".
Ridder IJdelbert sprak nu: „Zijt ge wel
in staat voldoende wild te vangen, om U
zoodoende in het levensonderhoud te voor
zien?"
„Zeer wel, heer", antwoordde Banker,
„de wouden wemelen van het wild".
(Wordt vervolgd).
gordel laat dis-
rjualificeeren bjj
den boksbond.
(II. 420)