DE EERSTE VRIJWILLIGE
RUILVERKAVELING
ZATERDAG 16 MAART 1935
JE LE'OSrHE COURANT
fWEEDE BLAD. - PAG. 6
Tusschen twintig boerderijen bij Bodegraven
De eerste vrijwillige ruilverkaveling in
Nederland is een feit geworden. Ten be
hoeve van het Rijk, dat eenige H.A. grond
noodig had voor den aanleg van den nieu
wen snelverkeersweg 's Gravenhage—
Utrecht hebben 21 veehouders onder de ge
meente Bodegraven zich bereid verklaard
afstand te doen van hun eigendommen om
daarvoor ander weiland en voor een deel
ook andere boerderijen terug te ontvangen.
Belangwekkend is deze gebeurtenis wel
in de eerste plaats daarom, wijl hiermee
bewezen is, dat bij kwesties als de onder
havige, waarbij maar al te vaak de over
heid door onwillige grondeigenaren op hoo-
ge kosten worden gejaagd en omge
keerd ook de grondeigenaren zich door
de overheid wel eens benadeeld achten,
ruilverkaveling als de meest gewenschte
oplossing voor beide partijen moet worden
beschouwd.
Edoch: voor ruilverkaveling is in de eer
ste plaats de volle medewerking van de
grondeigenaren, i.e. van de landbouwers
noodig en tot dusverre heeft deze mede
werking overal elders, waar pogingen in
die richting worden ondernomen, helaas
ontbroken.
Wat thans echter te Bodegraven is ge
schied, pleit voor den gemeenschapszin van
de daarbij betrokken landbouwers, die
daardoor daadwerkelijk hebben medege-
holpen aan een oplossing, welke voor alle
partijen ongetwijfeld de meest bevredigen
de kan worden genoemd.
Over de voorgeschiedenis van de kwes
ties kunnen we kort zyn.
Een gedeelte van den verkeersweg
*s GravenhageUtrecht is geprojecteerd
achter de Zuidzijde te Bodegraven, dwars
door een aantal perceelen weiland, welke
toebehooren aan 21 veehouders. De percee
len van een en denzelfden eigenaar gren
zen niet alle aan elkaar, doch liggen over
de geheele oppervlakte verdeeld in twee
verschillende polders, n.l. den Reeuwijk-
schen polder en den Zuidzijdschen polder.
Aanvankelijk scheen er geen andere op
lossing mogelijk dan over den nieuwen
Rijksweg een-en-twintig overwegen aan te
leggen om den veehouders gelegenheid te
geven van het eene perceel weiland op het
andere te komen, maar in het belang van
het snelverkeer moest daarvan al onmid
dellijk worden afgezien. Daarna werd
overwogen in dit gedeelte van den weg
drie tunnels te bouwen, doch afgezien nog
van de financieele en verkeerstechnische
bezwaren van een dergelijke oplossing,
welke den weg ter plaatse in een soort ro
delbaan zou metomorphoseeren, moest
hiervan een te groot inconvenient voor de
betrokken veehouders worden verwacht,
daar deze dan voor het meerendeel genood
zaakt zouden worden een omweg te ma
ken van pl.m. een uur om op hun land te
kunnen komen.
Daarop is de idee van vrijwillige ruil
verkaveling ontstaan en hoewel hierbij zeer
groote moeilijkheden moesten worden
overwonnen, is men er tenslotte in ge
slaagd een voor alle partijen gunstige op
lossing te vinden.
Men is daarbij uitgegaan van het plan
den nieuwen weg, welke, zooals gezegd, de
eigendommen vrijwel dwars doormidden
snijdt, als grenslijn aan te nemen tusschen
de bestaande boerderijen en die, welke aan
den anderen kant van den weg zouden
moeten worden gebouwd. Het gelukte den
ontwerpers de beschikbare oppervlakte zóó
te verdeelen, dat, wanneer aan de andere
zijde van den weg negen boerderijen wor
den gebouwd, elk bedrijf over ongeveer de
zelfde hoeveelheid groDd zou kunnen be
schikken in de onmiddellijke nabijheid van
de boerderij, hetgeen dan tevens voor het
bedrijf veel economischer zou zijn. Op pa
pier moge een dergelijk plan met eenige
moeite wel tot stand zijn te brengen, bij de
uitvoering kwam het in de eerste plaats
op de medewerking van de betrokkenen
aan. Elkeen weet, dat een boer, die aan
zijn huis, land en streek gehecht is, zich
niet zoo heel gemakkelijk van zijn eigen
dom laat verdrijven en het mag dan ook
zeker wel als een tot dusver ongekend suc
ces worden aangemerkt, dat reeds na en
kele maanden van onderhandelen deze
ruilverkaveling op groote schaal een feit
is geworden.
In vier maanden tyds is men er niet al
leen in geslaagd alle eigenaren te bewegen
in het voorgestelde toe te stemmen, maar
tevens werd in die korte periode volkomen
overeenstemming verkregen ten aanzien
van de schaderegeling, de grensbepaling,
tijdelijke voorwaarden voer recht van over
pad en tal van andere kleinere kwesties.
En nu is men dan zoo ver, dat Maandag
a.s. ten overstaan van notaris Kruseman de
acte kan worden gepasseerd.
Het geheele plan omvat, zooals gezegd,
21 boerderijen met een grootte van pLm.
430 H.A., welke verdeeld zijn over meer
da nduizend perceelen. Men denke zich
eens in, wat er voor noodig is geweest om
dit belangrijke aantal, wijd en zijd ver
spreid liggende perceelen zoodanig samen
te voegen en te verdeelen, dat alle eige
naren zich daarmee konden verenigen!
Voor den weg zelf is noodig ongeveer 10
H~A., zoódat dan voor het land vóór den
weg overblijft 240 H.A., verdeeld over 12
boerderijen en voor het land achter den
weg, waar dus negen nieuwe boerderijen
zullen verrijzen, 180 H.A. Iedere boerderij
wordt dus ongeveer 20 H.A. groot.
Beteekent dit voor de boeren zelf een
groote verbetering, van niet minder belang
was deze ruilverkaveling voor de beide
polders. De nieuwe weg toch zal zoowel
stukken van den Reeuwijkschen polder als
van den Zuidzijdschen polder afsnijden,
zoodat bovendien naar een overeenkomst
inzake gebiedsafstand door de polders
moest worden gestreefd. Ook daarin is men
echter tot aller tevredenheid geslaagd.
Volgens deze overeenkomst staat Reeu-
wjjk aan de Zuidzijde 80 H.A. af en de
Zuidzijde aan Reeuwijk 165 H.A. De Zuid-
zijdsche polder zal dus 85 H.A. kleiner
worden. De schade, welke daardoor geleden
wordt, zal echter door het Rijk worden ver
goed en voor de negen boeren, die de nieu
we bedryven zullen betrekken, beteekent
dit nog een voordeel, omdat zij voortaan
minder polderlasten zullen behoeven te
betalen.
De eigenaren zelf zijn met deze regeling,
dank zij de royale medewerking van het
Rijk, ten zeerste ingenomen. Dit kan ook
niet anders, wanneer men weet, dat zij, die
verhuizen van het Rijk een behoorlijke
som krijgen om een nieuwe boerderij te
bouwen, welke aan alle eischen zal vol
doen. Men zal zelf zijn architect en aan
nemer mogen kiezen, er wordt waterleiding
aangelegd, men krijgt de beschikking over
een molen voor de bemaling van het laag
gelegen deel en tenslotte blijven de be
staande huizen het eigendom van den ver-
huizenden boer, die deze dus kan verkoo-
pen.
Zeer binnenkort zal thans met de uitvoe
ring der plannen, welke in Bodegraven ve
len handen werk zullen geven, worden be
gonnen.
Daar zich, zoolang de plannen niet ge
heel zijn uitgevoerd, wellicht nog wel eens
moeilijkheden zullen voordoen de boe
ren, die hun land straks achter den toe-
komstigen weg krijgen, zullen voorloopig
nog over het land van de anderen moeten
gaan is er een speciale arbitrage-com
missie benoemd, onder presidium van mr.
La Gro, welke in eventueele geschillen uit
spraak zal woen.
Zij, die aan de totstandkoming van dit
alles hebben meegewerkt, zullen ongetwij
feld voldaan zijn, dat men in zoo korten
tijd een zoo gunstig resultaat heeft weten
te bereiken en er is dan ook alle aanlei
ding om de officieele bekrachtiging van
deze eerste vrijwillige ruilverkaveling op
eenigszins plechtige wijze te doen geschie
den. Tot dat doel vereenigen zich Maan
dag alle belanghebbenden op het Raadhuis
te Bodegraven, waar zij de gasten zullen
zijn van het gemeentebestuur. Ongetwij
feld zal daarbij de wensch worden uitge
sproken, dat dit Bodengravensche voor
beeld elders in den lande, waar dat noodig
mocht blijken, navolging zal vinden!
Herfstkleuren
Bij Swarth en Gezelle
Swarth kent het genot van mooie kleu
ren, maar zij weet geen weg om anderen
ervan te laten genieten. De kleuren-over-
daad in haar gedichten is vermoeiend en
verveelt. Zoo bijv. „Herfst", onder haar
beste sonnetten gerekend, 't Is onnoodig
de pracht en welluidendheid der versre
gels aan te toonen, ieder zal ze bij het le
zen onmiddellijk waardeeren. De voortref
felijkheid van den versvorm kan echter
het kleurengekladder niet tot kunst ver
heffen.
„Nu rijpt de herfst de rijkgebronsde peren,
De sappige applen glansen, rood en goud,
En prachtig prijkt gelijk een tooverwoud
Het bosch, dat groen in purper doet
verkeeren".
De laatste regel van het kwatrijn is
zwak en gebrekkig, primo om het „doen"
verkeeren en secundo omdat het veroor
zaken der verandering aan het bosch zelf
wordt toegeschreven. De vergelijking met
een tooverwoud mist alle werking. Wel
zou een woud in herfsttooi kunnen hel
pen om zich een spookjesbosch voor te
stellen,
„Krachtige balsemgeur uit kreftpelhout
Van eiken stroomt mij tegen, zilvren
veeren,
Doorstrepen 't reine luchtblauw en ver-
meeren
Tot één wolk, die de zon gevangen houdt."
Balsemgeur is als troop met den tijd
wat vervlogen, al moet ze hier voor krach
tig doorgaan, 't Gevangen houden van de
zon is ook al een troop, die aan lager wal
xaakte. Het ontstaan van één wolk is niet
verantwoord door het vermeeren.
We kunnen ons voorstellen, dat de wan
deling bij een boomgaard met peren en
appelen begon, dan langs een bosch ging,
waar het veranderen van groen in purper
werd meegemaakt; en het bosch uit af
draaide naar laag hakhout, waar weer be
ter gelegenheid was om de lucht- en de
zon te zien; dat eindelijk om de gevangen
schap der zon de terugweg werd aanvaard.
Wij staan echter perplex, als de dichteres
bij het mededeelen van haar herfstbeleve-
nissen opeens verdwijnt, en dan de stem
invalt van een mevrouw, die door haar
dienstbare een vaas bloemen en het des
sert laat gereedzetten:
„Nu vul die vaas met gele Octoberrozen,
Leg blauwe druiven op die blanke schaal,
Tusschen de trossen laat de perzik blozen
Als avondrood, en loof als bloedkoraal
Van wilden wingerd blij mijn blik
verpoozen,
Die symphonieën zoekf in kleurentaal.
Is dan bij een sonnett een verrassende
overgang niet mooi? Die twee ongelijke
helften, die opgang en neergang maken
het springen bijna onvermijdelijk? Een
verrassende sprong, hier? 't Is een bui
teling.
De dienstbare zal de vergelijking met
het avondrood erg mooi vinden, we laten
haar dat genoegen en merken alleen op,
dat alles, een kleinigheid uitgezonderd,
zeer goed buiten de mooie herfstdagen op
die blanke schaal kan pronken, vat de
dienstbare ook .'.1 met genoegen weer aan
ons zal toegeven. Het pogen, om 'n herfst-
stemming te suggereeren door het te pronk
zetten van die vruchtenschaal, is opdrin
gerige onnatuurlijkheid.
Ook gissen wij, dat de peren en appelen
uit het eerste kwatrijn best een plaats op
de dessertschaal kunnen vinden. Dan wa
ren er acht regels dessert. Nog maar zes
met wat eetbare ornamentatie erbij, en
een compleet sonnet zou het heele herfst
tij symbolisch op tafel zetten. Met een
beetje huiselijkheid wordt de natuur pas
echt knus en een stuk leven.
Die interneeringstheorie is nog nergens
aanbevolen? Dat dacht ik al. Daar wordt
alleen maar veel knus gerei als kunst op
gehemeld. De woorden komen in schijn
zoo dicht bij elkaar.
De kleuren-collectie omvat het rijkge
bronsde, het goud en rood van peren en
appelen, die ergens in een boomgaard aan
't rijpen of aan 't glansen zijn; verder het
purper van een bosch, dat eerst groen
was; dan zilveren veeren en 't blauw der
lucht Tenslotte krijgen we gele rozen in
een vaas (kleur onvermeld) en een des
sert van 't blauw der druiven op een witte
schaal, daartusschen 't avondrood van
perziken en 't koraalrood van 't wilde
wingerdblad. Daar is genoeg om den blik
te verpoozen. Maar die naar een sympho-
nie van kleuren zoekt komt bedrogen uit.
't Is een potpourri geworden.
Nu gaan we bij hersttijd even met Ge
zelle naar het bosch. Volgeladen perelaars,
wolkensneeuw en blarenval heeft hij ook
gezien, maar hij klutst het niet dooreen,
om zeepbellenkleuren te krijgen. Over
„Najaarsverwen" zingt Gezelle in fijn af
gestemde taalmuziek:
„Schilderschoon, zoo zijn de verven
van de blaren, die, aan 't sterven,
's na j aars op de boom en slaan,
schouwt de lieve zonne ze tan.
Groen, wat moet gij heldere vlagen
lichts in uwer lenden dragen,
dat gij, tanende ende ontadrd,
toch zoo schoone verwen baart!
Swarth noemt de zon in 't voorbijgaan
en bergt ze gauw weer op. Daarom zag ze
in 't heele bosch alleen purper. Gezelle zet
aanstonds de herfstboomen in 't milde
licht, hij ziet meer kleur en ziet ze beter.
De kleurenpracht is de lof van het ver
gaande groen, waarin ze besloten lag.
,,'sVoorjaars zingt het al te prachtig,
al te menig, al te machtig
groen, te oneindig luide een lied:
maar het groen dat weggaat niet.
Ei, hoe orgelt dan, hoe kwedelt,
harpt en zingezangt en vedelt
mij dat henenstervendneen,
henenlevend loofgeween!
Het voorjaarsgroen was een geweldig
grootsch gezag, het scheidingslied is rijk
gevarieerde zachte muziek. Eer dan weg
sterven is het een uitleven. Al kunnen wij
hier al iets hooren van de kleurensym-
phonie, die Swarth aan het zoeken was;
vol klinkt die pas in een ander lied van
Gezelle.
„o Boomen die uw vonnis wacht
in Bamisbonte 1) kleederdracht,
om, dood en in den ban gedaan,
geheel den winter bloot te staan.
Hoe prachtig, overprachtig, al
uw menigverwig loof getal;
dat, stervende, en in 't zonnevier,
veel schoonder is als levend schier!
Prachtig wordt ingezet met de o-klan-
ken. Die grondtoon klinkt door de volgen
de regels tot aan het einde. Tegensielling
tusschen het vonnis en de feestelijke bont
heid. Vlot stafrijm, zachte assonance, do-
mineeren van 1. en r. Bewondering speelt
het preludium. Ook hier leven de kleu
ren in 't zonnevier.
„Daar staander, eerbiedweerdig grauw,
aaar staander, derf- 2) en duisterblauw;
daar staander, als één kankerblom,
zoo vierig en zoo rood rondom.
Daar zijner, die door wen teld staan
van geluw-roode -en groene blaên,
den hoop gelijk, daar 't vier in gloeit,
bij nachte, en duistere steenen broeit.
Tot braambeesrood, tot bruin geblaêr,
met malscher nog, ontmoet ik daar;
en donker, en zoo zwart als git,
dat schuilende in de diepte zit".
De zeet mooie herhaling in de drie eer
ste regels en het latere: daar zijnder, ge
ven het verrassende en de veelheid van
tinten zeer fijn aan. Subjectief zou 't zijn:
ik zie er, zooals Swarth ons verzekerde:
„balsemgeur stroomt mij tegen"; en den
wensch uit: „laat (het fruitdessert) blij
mijn blik verpoozen". Die waarneming en
wensch hebben voor ons niets pakkends.
Gezelle stelt ons voor de objectieve na
tuur en laat die op ons inwerken. En zij
werkt, omdat zij waar is en echt en wer
kelijk; en omdat zij door langzame, ge
leidelijke, ononderbroken waarneming tot
ons komt. De tiende versregel pas laat den
dichter een moment tusschen de boomen
zien, maar vraagt geen aandacht voor zijn
persoon.
Zooals „Herfstverwen" sloot met een
concert van orgel, harp en viool, zoo krijgt
Tweede Kamer.
CONTINGENTEERING
VAN STEENKOLEN
Gisteren was het wetsontwerp op de con-
tingenteering van steenkolen en stikstof-
houdende stoffen aan de orde. De sociaal
democraten zonden niet minder dan 4 spre
kers in het vuur; en soms leek het wel of
's lands vergaderzaal veranderd was in een
openbare dispuutgelegenheid tusschen re
volutionairen van verschillend slag. De ge
heele rede van den heer W ij n k o o p (C.P.)
was één betoog met de tendenz de sociaal
democraten in gebreke te stellen ten aan
zien van hun optreden jegens de mijnwer
kers. De heer Drop (S.D.A.P.) antwoord
de daarop met smalende opmerkingen over
de volstrekte onbeduidendheid van de com
munistische partij onder deze arbeiders. De
heer Sneevliet (R.S.) verweet de com
munisten op zyn beurt, dat zy de activi
teit der arbeiders niet op reëele doeleinden
richtten, wat hem een interruptie van den
heer de Visser (CP.), waarvan de
strekking alleen aan ingewyden duidelyk
kon zyn. Het ging over zooiets als 5000,
welke den heer Sneevliet zouden zyn toe
vertrouwd geweest en waarvan hy geen
verantwoording zou hebben afgelegd. Deze
en verdere interrupties bezorgden den heer
de Visser een scherpe terechtwyzing van
den voorzitter.
De heer Drop (SD.AP.) achtte het ook
gepast den heer Hermans te verwyten,
dat deze vroeger gezegd had: de Neder-
landsche myn werkers verkeeren in de beste
conditie van alle mynwerkers in Europa.
Maar hij was hienby aan het verkeerde
adres; want de heer Hermans interumpeer-
de slagvaardig: mag de waarheid dan
niet worden gezegd? Een tweede verwyt,
dat de heer Drop den heer Hermans deed,
was, dat deze vroeger niet geestdriftig zou
zyn geweest voor internationale samen
werking der kolenproducenten. Wanneer
zult gij nu toch eens leeren, aldus repli
ceerde de heer Hermans (R.K.), dat
deze internationale samenwerking onmoge-
ïyk was, zoolang er in de verschillende lan
den geen nationale ordening bestond. Hoe
zouden wy hebben moeten onderhandelen j
met de honderden zelfstandige Engelsche
muntjes?
Bij dit alles was het een verheugend ver-
schü'nsel, dat er in de Kamer althans op
een punt volledige overeenstemming be
stond: alle sprekers waren het eens hier
over: dat de loonen der münwerkers thans
niet meer mogen worden aangetast. Mgr.
Dr. Poels werd in de Kamer wel schitterend
gerehabiliteerd tegenover de aanval van
de „N.R.Crt.", die hem van opruien be
schuldigd had, omdat hy hetzelfde had ge
constateerd.
Wat het zakeiyke aangaat, bleek minis
ter Coiyn het meer eens met den heer
Hermans, die een centraal verkoopkantoor
voor de mynen wenschte, benevens een
omzetting van de contact-commissie in een
bedrüfsraad en een prysverhooging op de
binnenlandsche markt, dan met den heer
Van der Waerden (S.D.A.P.), die ge
pleit had voor de oprichting van een „ko
lenschap", dat allen zou omvatten, die iets
met steenkolenproductie en -distributie te
maken hebben. Met den heer Schilt-
huis (V.D.) was de minister het natuur
lijk eens, dat ook alles moest worden ge
daan ter bevordering van de export en
van de rationalisatie. Zouden al deze
maatregelen niet voldoende blyken, dan
zou de toestand, die alleen geheel kan wor
den opgelost door internationaal overleg,
waarop echter geen uitzicht bestaat, moge
lijk wel kunnen gaan eischen een toeslag
uit rijksmiddelen op de kolen productie.
Ministei Steenberghe stelde zy-
nerzijds den heer J. ter Laan (SU.A.P.)
en Schilthuis (V.D.). gerust, die van
contingenteering prysverhooging der stik-
stofhoudende meststoffen vreesden. Den
heer Hermans beloofde hij een nader on
derzoek van de contingenteering van bruin
koolbriketten. De voorgestelde contingen-
teeringsmaatregelen zyn weliswaar geen
remedie voor alle moeilykheden, doch wel
een vermindering ervan. Zij werken ook
tegen verdere prysafbrokkelyk. De bewe
ring van den heer Wynkoop, dat alleen
Polen en Rusland zouden gecontingenteerd
worden, sprak de Minister tegen; de con
tingenteering geldt voor alle landen.
De minister deelde verder nog mede, dat
de importeurs zouden worden ingeschakeld
in de distributie der Nederlandsche kolen.
het kleurenfeest ook hier een finale vol
muziek. Het gezang van den stervenden
zwaan is enkel een verzinsel, maar het
si erven de groen heeft zijn symphonie van
kleuren.
„En praat my van het veege lied,
't is zegsel dat! der zwanen niet,
hier leeft en sterft, oneindig schoon,
een duizendverwig klankvertoon".
Dat alles was zoo innig met het leven
verbonden, dat Gezelle's emotie tot uiting
komt, eerlijk en diep; veel rijker en die
per dan voorheen geprezen of nog mee-
loopende dichters er ten beste geven in
een opgesmukt voor anderen belangloos
sentiment of in een veertienregelig va
cuum, gemaskeerd door kunstmatigen mist.
Het verzenklokje van Gezelle luidt zoo
zuiver, dat zyn schietgebed aan het slot
onwillekeurig wordt nagebeden:
„Geiyk aan Bamisblad,
vergunt, o Heer, Uw dienaar dat
de laatste dag mijns levens mij
de beste en U de schoonste zij!"
1) Bamisbont Octoberbont.
2) Derfblauw is grysblauw. Kanker-
blom is klaproos.
G. ELOOS.
Eerste Kamer
De spellingshervorming
De eenheidsschooi
Nog heeft minister Marchant het
woord niet gevoerd. Een heele trits spre
kers heeft gisteren min of meer belangryke
redevoeringen uitgesproken, zoodat het
wel Woensdag zal zyn, voordat de Minister
zich tegen de beschuldigingen, die hem van
vele zyden gewerden, zal kunnen verde
digen.
De politieke geestverwant van den mi
nister, professor Kranenburg (V.D.),
nam het voor diens beleid op. Na de nood
zaak van de spellingshervorming te heb
ben aangetoond, hield spr. een pleidooi
voor de manier waarop deze was doorge
voerd. Het was hier een taai-technische
kwestie, ter oplossing waarvan de minis
ter de beste technici ter hulp heeft geroe
pen. De hulp van de Staten-Generaal acht
te de bewindsman blijkbaar niet noodig in
deze ondergeschikte materie. De motie-
Tilanus in de Tweede Kamer behoefde den
minister volgens ons staatsrecht niet tot
anders-handelen te dwingen, zqodat staats-
rechtelyk niets misdaan is. Als de minister
anders had gehandeld, zou er de grootste
verwarring zijn gekomen, zoodat het ge
voerde beleid het eenig-juiste was.
De katholieke afgevaardigde, de heer
Serrarens deed een energieke en fris-
sche poging de z.i. verspilde krachten van
het spellingsdebat te richten op de verbete
ring en zorgvuldiger behandeling van onze
schryftaal. Spr. achtte het spellingvraag
stuk zeer overdreven, daar de verandering
van het woordbeeld tenslotte zeer onlbe-
langryk is en zeker geen taalbederf betee
kent; en de geslachten waren reeds door
minister Terpstra veranderd. Bovendien
zou een terugkeer groote schade be tee ke
nen, ook voor de uitgevers van schoolboe
ken. Ook de heer d e J o n g h (R. K.) ver
klaarde zich eens met het beleid van den
minister inzake de spelling. Tenslotte voer
de de heer de Zeeuw (S.D.A.P.) het
woord over de spelling. Deze spreker achtte
de verdediging van het beleid van een mi
nister in het parlement meer op zyn plaats
dan voor de radio. Wat de tegenstanders
van dit beleid betreft, deze hadden eerder
op moeten treden, b.v. het vorig jaar by
de Onderwijsbegrooting. Ook brak spr. een
lans voor de onderwijzers, die er door den
heer Savornin-Lohman van beschuldigd
waren zich uit luiheid achter den minister
te hebben geschaard. Spr. argumenteerde,
dat in den korten tijd, gedurende welke de
kinderen op school zyn, het onmogelijk is
hen goed en blijvend de spelling-de Vries
en te Winkel te leeren. Bovendien zyn de
onderwijzers in deze kwestie de bevoegde
oordeelaars, zooals de officieren by defen
sie-vraagstukken. Men behoeft niet te vree
zen, dat de spelling-Marchant de taal zal
bederven.
Natuurlyk werd ook de scholen-concen-
tratie in het debat betrokken. Terwyl de
heer Kranenburg (V.D.) aandrong op
een gelyke behandeling van het by zonder
en openbaar onderwys, vroeg de heer d e
Zeeuw (S.D.A.P.) zich af, of het nu wel
zoo noodzakelijk was geweest, dat het
openbaar onderwys het eerst geconcen
treerd werd. Beide deelen hadden tegelij
kertijd moeten worden afgehandeld. Nu is
het bijzonder onderwys weigerachtig om
zich aan de bezuiniging te onderwerpen. Dit
laatste werd door den heer de Jongh
(R.K.) krachtig naar het rijk der fabelen
verwezen. Daarentegen oritiseerde spr. het
streven van de S.D.A.P. naar een eenheids-
school onder de leuze: één vol'k, één school.
Deze leuze klinkt fascistisch en kan men
in Duitschland verwachten; hier in Neder
land hoort zij niet thuis en zeker niet in de
mond van socialisten.
Nog eenige kleinere kwesties hadden de
aandacht. Zoo vroeg de heer van Sa s Se
van IJsselt (R.K.), welke normen in
acht worden genomen by het ontslag van
onderwijzers. Ook de heer de Jongh
(R.K.) wees op de ongerustheid over deze
rechtsonzekerheid in onderwyzerskringen.
Mevr. Pothui s-S m i t (S.D.A.P.) lever
de een pleidooi voor den voortgang van het
landbouwhuishoudonderwijs. Tenslotte pro
testeerde de heer de Gyselaar (C.H.)
tegen een onredelijke bezuiniging in het
Ryks-Prenternkabinet.
BINNENLAND
HISTORISCHE TENTOONSTELLING
BOLLF.NCULTUUR.
Hedenmiddag is in het Frans Halsmu
seum te Haarlem een tentoonstelling ge
opend, georganiseerd ter gelegenheid van
de bloemententoonstelling van teekeningen,
schilderijen, boeken, pamfletten, documen
ten en voorwerpen betreffende de bloem
bollencultuur en den bloembollenhandel,
terwyl in het Teylermuseum een verzame
ling schilderijen over dit onderwerp wordt
geëxposeerd. De tentoonstelling in het
Frans Halsmuseum is op buitengewoon
overziohtelijk en smaakvolle wijze gear
rangeerd. By het begin van de zaal vindt
men in de intieme kostbare documenten
over de eerste invoer van bloembollen in
ons land, oude kruidboeken, prenten van
toenmaals m de mode zijnde gewassen en
dergelijke. Een geheele wand wordt ge
vuld met pamfletten, gravures en schilde
rijen, die betrekking hebben op den tulpen
windhandel. Voorts is er oud porcelein,
vazen en andere kostbare voorwerpen aan
wezig.
De heer E. H. Krelage begroette de aan
wezigen en zegde de vele medewerken
den, speciaal de heeren G. D. Gratama en
J. C. Westermann en het gemeentebestuur
voor het beschikbaarstellen van de mu
seumruimte, dank.
Daarna opende de burgemeester van
Haarlem, de heer C. Maarschalk van Eg-
mond en Rinnegom, officieel de beide ex
posities, die van 16 Maart tot 19 Mei voor
het publiek toegankelijk zijn.