VRIJDAG 18 JANUARI 1935
DE LEmSCHE COURANT
VIERDE BLAD. - PAG. 16
ATTENTIE!'
Onze Raadselwedstrijd is een reuzen-
succes geworden.
Ik had niet gedacht dat het getal mede
dingers in alle afdctlingen zóó groot zou
zijn geweest.
Ik ben nog aan 't inboeken en schiften.
A. s. Vrijdag als ik klaar kom maak
ik den uitslag bekend en geef dan de pre-
ciese getallen en teven de lijst der geluk
kigen.
Nog even geduld!
Oom WI m.
WIE GAAT MEE NAAR LOURDES?
door Oom Wim.
Zou er wel één bedevaartsplaats zijn, die
meer algemeen bekend is, dan dat kleine
stadje Lourdes, in het Zuiden van Frank
rijk, gelegen aan den voet van de Pyre
neeën?
Lourdes kent iedereen! Van Lourdes
heeft iedereen gehoord en gelezen en hoo-
ren vertellen. En wie aan Lourdes denkt
ziet natuurlijk als veréénzelvigd met de
plaats in zijn gedachten de verschijning
van Maria aan Bernadette.
Lourdes en het arme schaaphoedstertje;
Maria de Moeder Gods en Lourdes zijn voor
ons Katholieken één en onafscheidbaar
verbonden.
Grootsch zijn de wonderen, die de Schep
per van 't heelal, wrocht te Zijner tijd. Ik
denk aan Bernadette, aan de kleine Trees-
ke, aan Beauraing, aan Margaretha Sinclair
Waarom hier een kind uit het volk, en daar
een uit een hoogeren -.tand genomen? Waar
om dorpjes als Lourdes en Lisieux en daar
naast het groote Londen, uitverkoren als
een bevoorrechte plaats, waar een heilige
zou leven of waar een stroom van duizen
den zou heengaan in lange onafgebroken
rijen, en zich opmaken tot gebed en ter
verkrijging en verhooring voor geschokte
gezondheid naar ziel en lichaam?
Waarom? Wie doorgrondt het groote ge
heim van Godes daden en* handelen?
Op zulke plaatsen valt het voor den God
loochenaar zelfs moeilijk vol te houden, dat
er geen Schepper is," die stuurt en leidt en
regeert en Zijn wil legt in de werken der
natuur, waar de wetenschap stil bij staat.
,Doch keeren we terug naar Lourdes! Ik
zou aaar wat van vertellen.
Dit kleine stadje van e en 15.000 inwo
ners, wordt door de Gave in de oude en de
nieuwe stad verdeeld; een plaats op het
oogenblik als bezaaid met hotels en win
kels.
De Grot zelf, die feitelijk niet tot Lour
des behoorde, is door der. Franschen staat
aan het gemeentebestuur overgedragen en
deze heeft het terrein aan den Bisschop van
Lourdes gegeven, waarvoor hij jaarlijks
een aanzienlijke som betalen moet.
Warneer wij het terrein door den ingang
naar de Grot betreden, zien we eerst ter
linkerzijde een prachtige marmeren groep
in carrarisch marmer „Maria Heil der Zie
ken", en daarnaast ligt het solide gebouw
verblijf der pelgrims, alwaar een kosteloos
onder komen wordt verleend.
Iets verder langs het beeld van den H.
Remigius, Bisschop van Reims, komen we
op de Esplanade, een terrein, waarop de
Processies gehouden worden. Terstond valt
ons oog op de drie kerken boven elkaar
gelegen en terrechterhand op het marme
ren beeld der H. Maagd, genaamd „Ge
kroond Maagd" (La vierge Couronnee).
Wie zou hier verwachten, als we rechts af
slaan, ook een monument te zien, dat ons
herinnert aan den oorlog van 19141918,
waar in een sous-terrain een mooi crypte
te bezichtigen valt, waarin zeer vele voor
werpen bewaard worden, die aan de ge
sneuvelden toebehooren.
Naast de ingangspoort bij de Boulevard
de la Grotte vindt men de Aartsengelen
Raphael en Gabriël. Langs de andere zijde
van het grasperk passeeren we het moder
ne Hospitaal of „Asile" genoemd.
En dan het Bureau der geneesheeren
(Bureau des constatations) waar boven de
deur het beeld staat van den H. Lucas. Hier
worden de genezingen onderzocht door een
aaantal geneesheeren. Iedere genezing is
nog geen wonder. Onze Kerk is zeer voor
zichtig. Om een „wonder" te heeten, vol
gens de uitspraken der Kerk, moeten heel
wat formaliteiten vervuld zijn. Vlak" bij het
bureau der geneesheeren ligt het „Bureau
des Brancardiers", waar de dragers der zie
ken hun bevelen ontvangen.
Langs den pilaar ,waar wij de regeling
der Kerkelijke diensten kunnen lezen, na
deren we de „Baden" waar de
zieken ondergedompeld worden.
Daarnaast zijn tal van waterkranen op
een rij met het beroemde en bekende
Lourdeswater van „De Grot".
WIE ZIJN JARIG
Van 19 tot en met 25 Januari.
19 Jan. Agnes v. d. Loo, Haarlemmerw. 32
19 Jan. Ko Hensing, Waardstr. 26.
19 Jan. Bert van Schie, Kraaierstr. 34a.
20 Jan. Nico v. d. Krogt, Verl. Dorpsstr.
195a, Warmond.
20 Jan. Jeanne van Schaik, Staalwijkstr. 7
20 Jan. Theo Reekers, Breestr. 87.
20 Jan. Gerard v. Bavelaar, Cathrijnestr. 7a.
20 Jan. Ant. Borst, Dorpsstr. Hoogmade.
20 Jan. Rachel Harteveld, Lange St. Ag
nietenstr. 17.
20 Jan. Jan Goddijn, Haarl^tr. 105a.
21 Jan. Piet Meijer, Zonneveldstr. 12, Ha-
zerswoude.
21 Jan Bertje Meijer, idem.
21 Jan. Anny Goddijn, Gasstraat 21".
22 Jan. Jac. Pley, Koninginnelaan 10.
23 Jan.: Ali Slingerland, Zuidbuurt C 10,
Zoeterwoude.
32 Jan.: Henk Wolters, St. Jacobsgesticht.
23 Jan. Kees de Jong, Rijndijk 124, Ha-
zerswoude.
24 Jan.: Corrie Verschoor, Alexanderstr. 35
Ik feliciteer de jarigen! Wie zijn of haar
naam in deze lijsten wil opgenomen zien,
schrijve me minstens 14 dagen vóór den
verjaardag. Ik neem alleen op, de namen
van schoolgaande kinderen.
Tot mijn spijt is voor de „Corresponden
tie" en het beantwoorden der vragen van
daag geen plaats. Vrijdag gaan we hier
mee door.
Oom Wim.
WAT VADER VERTELDE
door Cor van Diest.
n. siot.
't Was Driekoningen-avond, jaren gele
den.
Janneman zat te droom en over zijn mooi
prentenboek, waarin de drie Koningen af
gebeeld waren op hooge kameelen, rijk uit
gedost met wijde, mooi gekleurde mantels,
geheel omzoomd met hermelijnen kragen en
versierd met gouden knoopen, ze hadden
zijden doeken om 't hoofd gewikkeld en
droegen daarop een gouden kroon met rijks
appel en kruisje erop en glinsterende ju-
weelen in de randen. Danplotseling vroeg
hij met zacht stemmetje: „Papa, wanneer
komen de Driekoningen?"
„Vanavond, Janneman", luidde 't ant
woord; „als wij allen slapen, want weet je,
ze willen niet door de menschen gezien
worden". „O", hernam 't kind, „maar zullen
ze dan den weg wel weten, wanneer het
zoo donker is. Ik ben bang dat ze zullen
verdwalen!" „Och neen", antwoordde va
der weer, „je weet toch dat die mooie glin
sterende ster hun den weg zal wijzen."
„Och, Papa, laat ons dan vanavond gaan
kijken, als ze langs zullen komen op den
grooten weg", 't Knaapje kon maar niet
begrijpen, waarom vader zoo lachte en ant
woordde, dat dat niet kon. Teleurgesteld
bleef Janneman stil zitten en droomde weer
boven zijn mooi boek. Wat zou hij graag
die stoet voorbij zien trekken; de drie Ko
ningen, zetelend op hun hooge kameelen
met kleurig, met fluweelen zijden bekleede
zadel; er zouden wel soldaten bij zijn met
klaroen en trom, en andere muziekinstru
menten, zooals hij al meermalen soldaten in
lange rijen voorbij had zien gaan. Terwijl hij
zoo zat te mijmeren nam Moeder haar
krullebol in de armen en bracht hem vlug
naar zijn bed; 't was tijd om te gaan sla
pen voor 't ventje. Maar toen Moeder naar
beneden was gegaan en Jan de deur van de
huiskamer had hooren sluiten, glipte hij
vlug uit zijn bed en tuurde telkens naar
de lucht, of hij die mooie, hel glinsterende
ster al kon zien; dan luisterde hij weder
scherp toe, of hij het geluid al hoorde van
de juichende klaroenen of 't geroffel der
trommen. Niets hoorde hij. Wacht hij zou
maar eens gaan kijken, of hij al iets zag
aankomen. Vlug klauterde hij het bed uit,
kleedde zich aan, ging stil naar beneden en
schoof de grendel van de keukendeur. Ge
lukkig, de deur piepte niet; niemand kon
hem naar buiten hooren gaan. Maar wat
was het koud en donker buiten; neen hij
durfde niet verder; hij ging maar liever
weer terug. Vlug sloop hij weer de keuken
in; deed de deur weer op den grendel en
haastte zich weer den trap op. Bijna boven
gekomen hoorde hij, hoe iemandi de deur
van de huiskamer opende. Het ventje
schrok ervan en wilde nog sneller loopen,
maar helaas, hij stapte mis en viel naar
beneden. Met gesloten oogjes bleef hij lig
gen en beangst nam Moeder, die vlug toe
geschoten was, haar jongen in de armen
en bracht hem naar zijn bed. De dokter,
die onmiddellijk ontboden was, constateer
de een zware hersenschudding en schudde
zorgvol het hoofd. Stil bleef de kleine pa
tiënt liggen. Opeens, met een luide kreet
richtte hij zich op. In zijn koortsvisioen
zag hy, hoe op groote, statige kameelen de
drie koningen, rijk uitgedost naderden; met
groot gevolg allen in kostbare kleedingen
met allerlei muziekinstrumenten. Ziet ze
wenkten Jan; ja, hij ging naar hen toe.
Daar nam de goede, zwarte koning den jon
gen voor zich op zijn kameel; hij hield den
knaap stevig vast, uit vrees dat de jongen
zou vallen en voort ging de stoet weer. Kijk
de ster ging vooruit en bleer hun gelei
den. Daar naderden zij het stalleke. Hoe
straalde het Kindje in Zjjn kribje! En hoe
mooi zongen de engelen. Jan mocht ook
bij hen komen en meezingen. O, hij moent
nu altijd bij hen blijven, met hen spelen
en zingen; altijd bij dat Kindeke zijn. Hij
was zoo blij, zoo gelukkig. Maar bij het
bedje snikte een ontroostbare moeder en
een diep ontroerde vader trachtte zijn tra
nen in te houden.
Stil hadden allen geluisterd en waren
diep onder den indruk door het ontroerend
slot. De kaarsen waren langzamerhand uit
gedoofd; Moeder schakelde de schemerlamp
aan en knipte de lamp aan, zoodat de ka
mer het verlicht werd. De kleintjes deden
him avondgebed nog éénmaal bij het kribje
en zonder ppardon werd het troepje naar
bed gestuurd; morgen begon de dag weer
vroeg. Driekoningenavond had een waar
dig slot aan het schoone Kerstfeest gege
ven.
NAAR HET EXAMEN
door Suze van Zijp.
Met 'n ratelend geluid liep dien morgen
('t was Dinsdag) de wekker af op de ge
zellige, frissche meisjeskamer van Luus
Bouters. Even bleef het stil, maar dan
werkte zich een donker kopje vanonder de
dekens vandaan. Ineens, met een schok zat
Luus overeind. „Allemachies, hoe had ze 't
kunnen vergeten, 't Was examen, In een
wip was ze er uit en aangekleed en dan
gauw, gauw naar de kerk, waar ze geloof
ik, alle Heiligen, tegelijk aanriep. Examen!
Bah! Alleen 't woord klonk al zoo raar ge
wichtig. „Nu, veel succes! Maak je maar
niet zenuwachtig, hoor!" zei Móeder na
het ontbijt. En Luus was afgetrokken met
een bang hart, naar haar vriendinnen Mies
en An, die ook al de examenkoorts beet
schenen te hebben. „Ja, de bloedsomloop,
leg 'm nog 'ns uit", kwam Ans. Luus kweet
zich van haar taak.
„Maar nu jij mij de open manometer,
want dat is zoo'n idioot ding."
Zomqrlust kwam in het gezicht. Gomme-
nikkie, wat was het daar druk en langzaam
gingen ze de zaal binnen. Gretig werden de
blaadjes met opgaven gepakt. Eerst taal.
Dat viel mee. Een paar vreemde woorden
kende ze niet. Maar enfin, dat kwam wel in
orde. Nu Duitsch. Gossiemosse, wat een
taal! Luus werd er tureluurs van. Wat was
opening nu ook weer, onzijdig, mannelijk
vrouwelijk? Schreef je Nachbar met één
of twee r's? Goeie grut, 't kwam er drie
maal in voor. Ze keek eens naar Mies. Hè,
wat was die heerlijk rustig. Ans zat ook al
met 'n warhoofd zoo rood als 'n kroot. Nee,
Mies, was een bofferd, 'n bol, dat stond
vast. Ze mocht wel voortmaken, 't Was bij
na tijd. En dan kreeg ze haar lievelingsvak
„boekhouden". Als ze ergens op zakte, was
het daaiop.
Gelukkig, eerst een half uur pauze.
„Snert, hè?" begroette Ans haar, die met
Mies gearmd op haar stond te wachten.
„Hoe halen ze 't in d'r bol? Kende jij er
iets van? Ik niet, hoor!" ,,'t Zal best mee
vallen", trooste Mies, de optimiste.
„Ja, jij hebt goed praten", viel Luus uit,
„zoo'n knapperd. Maar wacht, ik neem even
'n ijsco. Gaan jullie mee? Ik tracteer".
En drie minuten later liepen ze smullend
en likkend in den tuin te babbelen, alsof er
geen examen aan de lucht was.
Ringeling. De bel galmde nog lang na ten
teeken dat ^e weer moesten komen. Aan de
deur scheidden ze van elkaar en met een
„hou je taai", zochten ze hun plaats weer
op. „Menschen, nog an toe," Alles scheen
tegen haar samen te spannen. Ze zou maar
wat opschrijven. Ze was toch gezakt.
Heusch, 't was zoo klaar als een klontje.
Wat waren zenuwen toch lastige dingen.
Daar had je menschkunde. De bloedsom
loop kon ze van voren naar achteren en
van achteren naar voren opzeggen. Denk
je, dat ze 't kreeg. Tuurlijk niet. Juist van
yirtuëele, verkleinde beelden, waar zij
weer geen kaas van gegeten had. Kortom
alles was moeilijk en naar behalve Engelsch
waar ze altijd goed in geweest was
Nou, ik geef me niet veel hoop", kwam ze
's avonds doodongelukkig thuis. Moeder, die
haar meisje wel kende, lachte maar wat en
zei dat 't wel mee zou vallen.
Na een maand van spanning kwam ein
delijk de uitslag. Geslaagd met 'n mooie
lijst en nog een zeven voor boekhouden.
„Gelukkig, hè?" zei Luus tot Mies en danste
verrukt rond. „Maar Let was ook 'n prul-
examen, Vond je ook niet? „Ja, antwoordde
Mies, lachte in zichzelf en zei maar niets
meer. Voor zooiets muest je Luus immers
kennen. En dat deed zy. En of!
EEN TROOTSPRIJS?
van een Neef.
Raadsels A., zijn voor de kleinen
Vragen zijn er voor hen vijf;
Ook voor hen, van acht tot tien jaar,
Makk'lyk zijn ze buiten kijf.
C. is voor de grooten, die nu
Zijn tien tot twaalf jaar oud,
Opgaaf is voor hen niet moeilijk
En is hun wel toevertrouw.
Boven twaalf jaar heele grooten
Raadsels hebben zij maar twee:
Naam van bloem en kruiswoordpuzzle,
Maar.... zij vallen lang niet mee.
En voor E. van mij dit rympje,
Met regeltal dat twaalf móét zijn.
't Kiektoesctel voor F. geteekend
Troostprijs, voor R. v. G. van my.
DE ONBEVLEKT ONTVANGENIS
door Anny van Dtest.
Schuchter lag Bernadette
Neergeknield aan de Massabiele-Rots,
Aanschouwde ontroerd en was 't wonder
Maria, de lieve Moeder Gods.
'k Ben de Onbevlekte Ontvangene!"
Klonk 't als een zoete melodij,
Vanuit de mond der reine Maged;
„Kom dikwijls hier, bid veel tot mij."
En Bernadette snelde vaak daar henen,
Knielde biddend daar dan neer;
Bad tot de lieve Hemelvrouwe
Zocht er en vond hulpe, ied're keer.
Ook nu nog wacht Maria daar
En spoort onafgebroken tot bidden aan;
En menigeen, die vol vertrouwen
genezing er zocht,
Is er gesterkt, getroost weer weggegaan.
DAN ZAL HET WINTER ZIJN!
door Gretha Haverkorn.
De wintertijd die is weer daar;
Geen sneeuw, geen ys, wat 'n verdriet,
Wij houden slee en schaatsen klaar,
Maar dit geeft alles bij elkaar
Nog lang de winter niet.
Wel zijrt de nachten lang en koud,
De vorst wil maar niet komen,
Al werpen wy in 't haardvuur hout,
De droom die ons het meest benauwd
Is: „Winter wil niet komen!"
De heeren dragen winterjas
De dames wat zij minnen,
Dat komt in wintertijd van pas
Doch winter wil, het is toch kras,
Helaas maar niet beginnen.
De dagen worden langer weer,
O, mocht het toch eens waar zijn:
Dat volle maan nu brengt een keer,
Dra kome sneeuw en vriezend weer,
Dan zal het winter zyn!
DE VONDELING.
door Nellie.
Fred Bilasch stond wezenloos van angst
en ontzetting. De koffer met de gestolen
sieraden viel rinkelend neer op het stee-
nen plaveisel. Doch Bumby Wcolens had
bliksemsnel de revolver uit zijn zak gegre
pen en richtte deze met satanische woede
op een der mannen die hij als de bosch
wachter had herkend, zoodat het schot geen
doel trof en de revolve, knetterend op de
steenen neerkwam. lug als de wind wer
den de twee geboeid en de jongens waren
machteloos. Wet w_s er gebeurd. Toen de
boschwachter var den heer Milardy zijn
nachtelij'.e ïonde maakte door het bosch,
had hij een licht gekraak van takken waar
genomen. Haastig was hy op weggegaan
^ar d^ plaats waar het geluid vandaan
kwam. En hij had Jaar twee gestalten zien
sluipen. Direct begreep de boschwachter
wat het doel was van deze nachtelijke
tocht. En daar hij wel inzag dat hij zonder
hulp alleen niets kon uitrichten was hij
haastig teruggekeerd naar zijn woning en
had daar de dichtbijzynde politiepost ge
telefoneerd en had om assistentie gevraagd.
Spoedig arriveerde de inspecteur van poli
tie en nog eenige andere agenten. Tezamen
waren zij op weggegaan naar de villa van
den heer Milardy en hadden zich daar ver
dekt opgesteld om zoo de twee inbrekers
met hun komst te verrassen, hetgeen hun
gelukte. De inspecteur wendde zich tot den
boschwarhter en vroeg hem: „Wat denkt u
zouden we nu reeds de heer Milardy op de
hoogte stellen van het gebeurde. Doch voor
de boschwachter kon antwoorden verscheen
de millionnair in hoogst eigen persoon op
de drempel en verwonderd keek hy de
agenten aan. Doch toen hij de juweelen zag
liggen die hem tegenflikkerden schrok hij
hevig. De inspecteur stelde zich voor en
sprak: „Mijnheer u zult wel ten hoogste
verbaasd zyn over dit nachtelijk bezoek".
(Wordt vervolgd).
WALEWIJN
Een verhaal uit den Riddertijd
door Ant. Olde Kalter.
LXXIV.
Assenstijn, die meende, dat deze laatste
woorden op hem sloegen, sprak dadelijk:
„Tantarius spreekt volkomen waarheid.
Ook mijne dochter en ik hopen, dat ge nog
lang in ons midden zult vertoeven."
„Ik dank u wel voor uwe oprechte woor
den, heer koning", zeide Waleiwein, „doch
koning Arthur en zijne ridders wachten op
my. Zekerlijk zal ik nog enkele dagen in
uw geërd gezelschap doorbrengen, doch
dan ook wordt het tijd dat ik mijn ros we
der bestijg om den terugtocht te aanvaar
den.
„Drie maanden geleden toch is het, heer
Walewein, dat gij in het krijt trad met
ridder Boudewijn?"
„Zeer juist, heer Ranckwin: twaalf we
ken zy er verloopen, sedert ik hem uit den
zadel wierp."
„Op denzelfden dag dat heer Walewein
zyn tegenstander versloeg hebt gij Boude-
wijns medehelpers in uwe kerkers gewor
pen, heer Koning", hervatte de ridder,
„hoelang denkt ge dezen nog gevangen te
houden?"
„In ons aller belang zou het zijn de ge
vangenen dan de vrijheid te geven als
heer Walewein weder op koning Arthur's
burcht is teruggekeerd," antwoordde As
senstijn.
Jonkvrouw Isabele had intusschen met
hare vrouwen de zaal verlaten om zich
naar haar eigen kamers te begeven. Na
eenigen tyd stonden ook de meeste edelen
op om den verderen avond buiten met
boogrichten, een soort proefschieten,
vriendschappelijk met elkander het zwaard
te hanteeren of een andere bezigheid door
te brengen. Ridder Hutwolt van Dineere
had den koning weten te overhalen deel te
nemen aan het boogrichten.
De slotkapel aan noodigde Adelbrecht uit
met hem naar zijn cel te gaan waar de mon
nik hem zijn geschriften en andere beziens
waardigheden zou toonen; bovendien had
Tantarius den schildknaap een rozenkrans
beloofd, welke in Rome was gekocht vol
gens zeggen van den monnik.
.Walewein was naar zijn eigen kamer ge
gaan. In gedaerften verzonken zette hij zich
op een rustbank. Amoraens opdracht was
nog niet vervuld. Het werd hoog tijd, dat
hij handelend optrad. Prins Roges toch had
hem meermalen gezegd: „Talm niet met
uw aanzoek". Hij wist echter zeer wel dat
de jonkvrouw liefde voor hem had opgevat.
Was het edel dat hij haar niet vroeg zijn
vrouw te worden? Zijn vrouw? Hij moest
haar immers schenken aan Amoraen, wilde
hij tenminste het wonderzwaard hebben.
Maar neen, hij wilde haar zelf behouden.
Plotseling sprong hij op; zijn besluit was
genomen. Vastberaden riep hij on zichzelf
uit: „Deze avond leent zich er wel voor.
Terstond zal ik haar een bezoek brengen."
Hij verliet in haast de kamer en ont
moette toevallig een van Isabele's vrouwen.
De ridder hield haar staande, sprekende:
„Zeg my, komt het jonkvrouw Isabele ge
legen dat ik haar heden een bezoek breng?"
De dienstmaagd spoedde zich weg en
keerde onmiddellijk terug met de woorden:
„Jonkvrouw Isabele wacht u, heer!"
Zij ging hem voor naar een der meest
weelderig ingerichte kamers van het slot,
het vertrek waar Isabele, als zij niet in ge
zelschap der edelen was, met hare vrouwen
den tijd versleet. De jonkvrouw trad den
ridder aan de deur tegemoet, terwijl zij
hem haar hand reikte. Eenigszins verlegen
kustte Walewein de hem toegestoken hand.
zeggende: „Om den avond wat te korten,
jonkvrouw".
„Ge zijt welkom, heer Walewein", sprak
zy, hem een plaats op een fraaien ruststoel
aanbiedende. De ridder sloeg zijn vuurroo-
den mantel terzijde en zette zich behaag
lijk neer.
Nu was de jonkvrouw vast overtuigd dat
Waleweir haar van het geheim zou spreken.
Al hare vrouwen zond zij dadelijk weg.
Zoodra de maagden waren vertrokken, nam
zij plaats op een met prachtige kussens be
legde rustbank en zag den ridder eenigs
zins nieuwsgierig aan.
Walewein zweeg eenigen tijd voor hy
glimlachend sprak: „Deze nacht, jonk
vrouw, heb ik een zonderlingen droom ge
had."
„Gij, heer ridder, een zonderlingen
droom; wel. spreek opdat ik verneem wat
Gij meende te hooren en te zien."
Het vertellen van den droom zal U eeni
gen tijd bezighouden, jonkvrouw, doch in
dien ge zulks verkiest, zal ik spreken."
„Spreek dan vriend".
(Wordt vervolgd).