BRIEVEN OVER ONS
GELOOF
VRIJDAG 18 JANUARI 1935
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD. - PAG. 13
1
HET GEZAG IN DE KERK VAN
CHRISTUS. 3
Hoe Jezus Christus aan den Apos
tel Petrus beloofde, hem tot Opper
bestuurder van Zijn Kerk op aarde
te zullen maken.
De tijd vliègt, Paul! Deze orïgineele op
merking dient niet zoozeer als „puntje" voor
een overweging in deze eerste maand van
het nieuwe jaar, maar meer als het begin
van een verontschuldiging voor het feit,
dat ik je zoo lang liet wachten op een ver
volgbrief! Allerlei bezigheden deden mij
dit werkje telkens weer uitstellen, tot ik
vanmorgen tot mijn schrik gewaar werd,
dat 't al weer een volle maand geleden is,
sinds ik je het laatst schreef. Je hebt nu
in elk geval den tijd gehad om over mijn
vorige pennevrucht rustig na te denken!
Heb je over dat onderwerp: „de vooraan
staande plaats welke de H. Petrus onder
de Apostelen innam" nog met je Protes-
tantschen collega gesproken? Je hebt mij
daar niets van geschreven en ik had mij
juist voorgesteld, dat die feiten op d;en
„andersdenkende" toch wel indruk moesten
maken! Enfin, dat hoor ik nog wel eens
van je.
Thans eerst weer even een samenvatting.
Ik schreef je al twee brieven over „het ge
zag in de Kerk van Christus". In den eer
ste zette ik je uiteen „wat de Protestan
ten over den oorsprong van dat gezag den
ken en wat de Katholieken".
Ik bewees je in tegenstelling met het
geen de Protestanten beweren dat
Christus een geestelijke o ngelijkheid ge
wild heeft in Zijn Vereeniging, Zijn Kerk;
en dat hij een drievoudige macht aan het
college der Apostelen gaf.
De vorige keer gaf ik je een beschouwing
over „de vooraanstaande plaats welke de H.
Petrus onder de Apostelen innam". Je
weet, ik heb je nog n i e t het eigenlijke be
wijs gegeven, dat Christus Zelf aan Petrus
de oppergezagsmacht over Zijn geheele
Kerk beloofde en gaf; ik heb je alleen op
allerlei feiten uit de H. Schrift gewezen,
waaruit duidelijk blijkt, dat Petrus èn door
Jezus Zelf èn door de andere Apostelen èn
door de Evangelisten reeds vóór Jezus' he
melvaart als „de eerste" werd. beschouwd.
Daarbij liet ik de „groote teksten", waarop
Petrus' oppergezag steunt nog buiten be
spreking. Met de bestudeering van die tek
sten beginnen wij vandaag!
Eerst dus dit: Het oppergezag
over Zijn geheele zichtbare
Kerk heeft Jezus Christus
aan Petrus beloofd.
Dp een dag komt Jezus met Zijn Aposte
len en leerlingen in de woestijnstreek van
Caesarea Philippi. Onder de Joden werd
natuurlijk veel over Hem, Zijn leer en Zijn
wonderen gesproken en er is nog veel mis
verstand bij hen, w i e Hij eigenlijk is.
Christus wil hierover nu met de Zijnen
spreken en begint daarom met de vraag:
„Wie zeggen de menschen, dat Ik ben?" 1).
Zij zeiden: „Sommigen zeggen: Joannes de
Dooper; anderen: Elias; weer anderen: Je-
remias of een van de profeten." Hij zeide
hun: Maar gij lieden, wie zegt g ij, dat Ik
men? Simon Petrus antwoordde: „Gij
zijt de Christus, de Zoon van den levenden
God".
Jezus antwoordde: „Z a 1 i g z ij t g ij S i-
mon, zoon van Jon a; want niet
vleesch en bloed (dat wil zeg
gen: niet: menschen) hebben u dit ge
openbaard, maar mijn Vader,
die. in den hemel is. En Ik, Ik zeg
U. Gij zijt Petrus en op deze
steenrots zal Ik mijn Kerk
bouwen en de poorten der hel
zullen haar niet overwel
digen. En U zal Ik desleutels ge
ven van het rijk der heme
len. En al wat g.ij op aaide zult
binden, zal ook in den he
mel gebonden zijn; en al wat gij
op aarde zul', ontbinden,
zal ook in den hemel ontbonden
zij n". 2).
Nu, Paul, zal ik deze allergewichtigste
teksten eens nauwkeurig met jt gaan be
zien!
Tegen wien sprak Christus? Te
gen Petrus alléén en uitslui
tend. Immers Hij noemt hem bij zijn
naam: Simon, en verder gebruikt Christus
voortdurend den enkelvoudigen
vorm. In 't Hollandsch blijkt dat niet zoo,
omdat wij „gij" en „u" óók gebruiken, als
wij tegen méér personen spreken, maar in
het Hebreeuwsch waarin de oorspronke
lijke tekst is geschreven en in 't Grieksch,
waarin hij dadelijk is vertaald, bestaat dat
onderscheid en kan men ook daaruit zien,
dat Christus het tegen één persoon, Simon,
had.
Wat beteekent dat: „en Ik, Ik
zeg U"? Christus gebruikt deze woorden
als Hij iets belangrijks gaat verklaren en
Paul, had Petrus niet zoo juist Christus'
Godheid openlijk beleden? Nu wil Christus
met dat „en Ik, Ik zeg U" te kennen geven:
Gij hebt daareven gezegd wie I k ben, nu
zal Ik, op mijn beurt, U zeggen wie g ij zijt,
nu zal I k U Uw grootheid openbaren!
„Gij zytPetrusenopdezesteen-
rots zal Ik mijn Kerk bou-
w e n". Je moet goed bedenken, Paul, dat
Christus tegen dezen Galileischen visscher
natuurlijk geen Hollandschmaar Ara-
meesch, sprak. Nu beteekent „steenrots"
in die taal k e p h a en Christus gebruikte
tweemaal hetzelfde woord: kepha; de
eerste maal als nieuwe naam voor Simon,
de tweede maal om aan te geven, wat Si
mon ééns zou zijn. Christus zeide dus let
terlijk: „Gij zijt (d.i. heet voortaan) Rots
(kepha) en op deze rots (kepha) zal ik
mijn Kerk bouwen". Omdat in onze taal de
latijnsche naam „Petrus" is ingeburgerd
(die ook: steenrots beteekent) geeft de
Hollandsche vertaling van die tekst
twee verschillende woorden (Petrus en
steenrots) zoodat voor ons, Hollanders, in
onze vertaling niet op 't eerste gezicht zoo
duidelijk blijkt, dat Christus tweemaal het
zelfde woord gebruikte! (Je herinnert je
nog wat van je school-Fransch? In die taal
is dat weer prachtig duidelijk: „Tu es
Pierre et sur cette p i e r r e" etc.). „Z a 1
ik Mijn Ker^ b ouwen". Christus verge
lijkt dus Zijn zichtbare Vereeniging, Zijn
Kerk, met een gebouw, dat een rots tot
fundament heeft en Petrus (kepha) is die
rots. Petrus zal dus zijn het fundament,
d.i. de grondslag van de Kerk, welke de
Bouwmeester Christus bouwen zal!
Denk je nu eens in, Paul, wat een fun
dament, een grondslag voor een ge
bouw beteekent.
Het fundament steunt, draagt het geheele
gebouw; het houdt het stevig bij elkaar,
maakt, dat het niet verzakt en scheurt, dat
het niet uit elkaar valt, het is de grondslag,
waarmede het gebouw staat of valt. Dat is
dus Petrus: hij moet het geheele gebouw
van Christus' Kerk dragen, bij elkaar hou
den, in stand houden. Maar w a t is die
„Kerk" die Petrus moet dragen? Het is een
vereeniging van menschen, de vereeni
ging van Christus' volgelingen. Daarvan is
Petrus dus de grondslag. Hoe zou hij, en
ten slotte hij alléén die vereeniging duur
zaam kunnen schragen, haar blijvend in
stand kunnen houden, voor vernietiging
behoeden, haar krachtig en stevig maken,
kortom haar fundamenten kunnen zijn, an
ders dan door degene te zyn, die het o p-
pergezag heeft, waaraan alle leden der
Vereeniging moeten gehoorzamen? De
eenige werkelijke alle^ dragende en behou
dende grondslag van een vereeniging is:
het opperbestuur, het oppergezag. Toen
Christus van Petrus en van hèm alléén
zeide, dat hij was de rots, waarop Hij
Zijn Vereeniging zou bouwen, toen heeft
Christus dus tegen hem en tegen hèm
alléén gezegd, dat hij zou zijn de opper-
gezagsdrager op aarde van zijn geheele
Kerk. Petrus zou zijn een grondslag zoo
stérk dat de „poorden der hel" Zijn Ver
eeniging niet zouden overweldigen!
De poorten der hel: in de Ooster-
sche talen noemt men een stad, een ves
ting, kortom een machtsgebied vaak:
„poort". Christus wilde dus zeggen, dat
zelfs sterkere dan menschenmachten, dui-
velsche machten, Zijn Gebouw, Zijn Kerk
niet van haar grondslag zouden kunen ruk
ken.
Nogmaals wil dan Christus duidelijk zeg
gen, dat Petrus de opperbestuurder van
Zijn Kerk op aarde wórden zal: „E n U
zal Ik de sleutels geven van het
rijkderhemele n". Wat beteekent
dat: iemand „de sleutels van iets geven"?
Naar zeer oud spraakgebruik, overal ter
wereld, beteekent dit: hem de volheid van
macht over iets verleenen. Had een ver
overaar een stad ingenomen, dan kwam
men hem onderdanig de sleutels brengen,
ten teeken dat voortaan hij heer en mees
ter van de stad was. Ook was het een oud
gebruik dat een nieuwe koning bij zijn
inhuldiging de sleutels der poorten van zijn
hoofdstad plechtig ontving, als bewijs, dat
men zijn oppergezag erkende.
Zoo beloofde Christus aan Petrus, hem de
sleutels te zullen geven van het „rij k der
h e m e 1 e n". Het „r ij k der hemelen"
Christus bedoelde hier dat onderdeel van
zijn gansche rijk (dat bestaat uit de strij
dende, lijdende en zegevierende Kerk) dat
.op a a r d e is, Zijn Kerk dus die nog s t r ij-
d e n moet om den hemel te bereiken. Im
mers Hij voegt er Zelf verklarend bij: „En
al wat g ij op aarde zult binden,
zal ook in den hemel ge
bonden zijn enz." Herinner je je Paul,
dat ik vroeger (in brief XXX) je die woor
den heb uitgelegd? Ik zette toen uiteen,
dat de Joden (en dus ook Petrus en de
Apostelen) wisten dat deze uitdrukking der
Rabijnen „binden en ontbinden" beduidt:
verbinden tot en losmaken van een wet
telijke verplichting. Aan Petrus werd
dus beloofd, dat de verplichtingen welke
hij de menschen op aarde zou opleggen, of
waarvan Hij ze zou ontheffen, bij Christus
in den hemel zouden gelden als verplich
tend of niet. Je moet je niet voorstellen
Paul, dat Christus bedoelde: Ik zal af
wachten wat gij, Petrus zult beslissen en
dat dan óók goedvinden, maar dit: gij
zult op aarde de Kerk besturen en naar
uw bestuur zal men zich moeten richten,
omdat bij, namens Mij in den hemel, op
aarde zult regeeren als Mijn zichtbare
plaatsbekleeder.
Zoo is het: Christus is en blijft onzicht
bare Opperbestuurder Zijner Kerk, maar
Hij gaf Petrus volmacht om namens
H e m de zichtbarde opperbestuurder op
aarde te zijn. Zooals een vorst die naar een
ander deel van zijn rijk vertrekt een „gou
verneur" kan aanstellen, aan wie de onder
danen moeten gehoorzamen omdat hij re
geert namens de wettige vorst, zoo zou
Cnristus Petrus aanstellen om na Zijn he
melvaart in Zijn Naam Zijn Kerk te bestu
ren.
Maar, zul je zeggen, wij zagen vroeger
toch, dat Christus die woorden: „Alles wat
gij zult binden op aarde enz." óók tot de
andere Apostelen sprak. 3) Ja, maar tot
Petrus alléén zeide Hij de woorden „op
deze steenrots enz." en „U zal ik de sleutels
tfan het rijk der hemelen geven" en de
woorden: „Al wat gij zult binden enz." zei
de Hij daarenboven het eerst aan Pe
trus alléén. Deze drie teksten tezamen,
in verband gezien toonen onweerleg
baar aan: aan Petrus alléén was het o p-
p e r bestuur. Het gezag der Apostelen kwam
Hun slechts toe gezamenlijk, als college en
GEMENGDE BERICHTEN
DOOR DEN TREIN OVERREDEN EN
GEDOOD.
Gistermiddag is op de spoorlijn Hoek
van HollandMaassluis het lijk gevonden
van een veertien jarigen jongen, v. d. St.,
uit Maassluis. Het hoofd was van het
lichaam gescheiden. Het ongeluk heeft ver
moedelijk met den trein van 14.20 uur Uit
Maassluis plaats gevonden.
RANGEERDER GEDOOD.
Gisteravond is de veertigjarige rangeer
der R. P. te Hoogkerk, toen hij op een in
beweging zijnde stoomtram wilde sprin
gen, misgestapt en onder een der wagens
geraakt. Hij was onmiddellijk dood. Het
slachtoffer was gehuwd en vader van zes
kinderen. Het stoffelijk overschot is naar
het Academisch Ziekenhuis vervoerd.
DE DOODENDE STROOM
Tienduizend volt door het lichaam.
Gisterenmorgen kwam de 41-jarige mon
teur van het Provinciaal Electrisch Bedrijf,
v. d. W. uit Groningen in een transforma
torhuisje te Uithuizen in aanraking met
de hoogspanningsleiding, waarop een
spanning stond van 10.000 volt. De onge
lukkige werd op slag gedood. De mém was
gehuwd en vader van twee kinderen.
LOCOMOTIEF VAN GOEDERENTREIN
ONTSPOORD.
Vertraging in het goederenverkeer.
Gisteravond omstreeks elf uur heeft op
het Spoorwegemplacement aan de Oosten
burgergracht ter hoogte van de Czaar Pe
terstraat te Amsterdam een ontsporing
plaats gehad, waarbij de locomotief van
een rangeertrein en een daarop volgende
goederenwagen uit de rails zijn geloopen.
Aangezien het hoofdspoor hierdoor ver
sperd geraakte ontstond er in het goede
renverkeer een vertraging, waarvan de in
vloed zich geruimen tijd heeft doen gel
den, o.a. ondervond de nachttrein naar het
Noorden en het Zuiden des lands welke om
00.18 uur van de z.g. groepagedienst op het
emplacement aan de Oostenburgergracht
stonden, ongeveer een uur vertraging. De
ontspoorde locomotief en de wagon zijn
na enkele uren arbeid weer in de rails ge
bracht.
Persoonlijke ongelukken zyn niet ge
schied. Omtrent eventueele schade kon
nog niets medegedeeld worden.
BRAND TE HALFWEG.
Loods in den asch gelegd.
Gisteravond heeft tusschen negen en
tien uur te Halfweg een felle brand ge
woed in een loods van de firma Van Baar-
sen, staande aan den Haarlemmerstraat
weg, waarin bouwmaterialen waren op
geslagen en waarin zich eenige vaten met
benzine bevonden. Omstreeks negen uur
was de arbeider Dekker in de loods bezig
met het aftappen van benzine uit een der
vijf vaten, welke daar stonden. Hij ge
bruikte daarbij een brandende stormlan
taarn. Plotseling vatte de gevaarlijke
vloeistof vlam en in een oogwenk stond de
geheele loods in lichterlaaie. De man
kreeg ernstige wonden aan de handen. On
middellijk werd de.brandweer van Half
weg gewaarschuwd, welke terstond met de
automobiel-brandspuit uitrukte en zoo
spoedig mogelijk het vuur, dat krachtig
door den sterken Oostenwind werd aange
wakkerd, aantastte. Niet kon worden voor
komen, dat de benzinevaten één voor één
ontploften en evenmin slaagde men erin
het gebouw te behouden. Toen de vaten
waren geëxploiteerd was de brandweer
echter spoedig het vuur meester. Inmiddels
was ook dokter J. B. Baumann, aldaar ge
waarschuwd, die den gewonden arbeider
de eerste hulp verleende.
SLUWE OPLICHTERS AAN HET WERK.
Pseudo-inspecteur nemen een landbouwer
beet.
Het leven eens oplichters is niet gemak
kelijk. Door de groote concurrentie in deze
branche is de vakman, die zijn beroep met
hart en ziel genegen is, gedwongen steeds
ondergeordend aan het gezag, dat op de
eerste plaats aan Petrus was gegeven.
Zoo zie je,«Paul, dat de beeldspraak van
rots en sleutels waarin Christus Pe
trus Zijn belofte deed slechts dit ééne kan
beteekenen: Ik zal U het opperbestuur
geven over geheel Mijn Vereeniging, Mijn
Kerk op aarde.
Zelft al zou de H. Schrift niet méér be
vatten. can deze teksten, dan deze woor
den van belofte, dan reeds hadden wij
voldoende zekerheid over Petrus' „primaat"
(„primus" beteekent: „de eerste; primaat:
het „de eerste zijn", het opperhoofd zijn),
want het spreekt vanzelf: wat Christus b e-
1 o o f d heeft, zal Hij zeker ook gegeven
hebben.
Maar de H. Schrift verhaalt ons óók
nauwkeurig hoe Christus na Zijn verrij
zenis aan Petrus werkelijk het opperbe
stuur gegeven heeft. Daarover in myn
volgenden brief!
1) Luc. 18; Mc. 27; Mt. 16.13; 2) Mt. 16
14 20: 3) Mt. 19.18;
Correspondentie-adres: Mr. A. A. W. Die-
penbrock, pr., Seminarie „Hageveld",
Heemstede.
naar nieuwe wegen te zoeken om zijn be
drijf rendabel te houden.
Dat de Nederlandsche oplichterij ach
terlijk zou zijn en .niet met de andere lan
den zou kunnen concurreeren, is een fa
bel, in flagrante tegenspraak met onder
staand historisch verhaal, dat een goeden
kijk geeft op het technisch kunnen van
onze nationale oplichterswereld, aldus het
„Limb. Dagblad".
Het gebeurde te Oirsbeek.
Voor de hoeve van een landbouwer stop
te een groote fraaie wagen, waaruit twee
deftige heeren stapte, modieus, doch onop
vallend gekleed. Met waardigheid schreden
zij de hoeve des landbouwers binnen en
deze was bovenmate verheugd over een
zoo hoog bezoek.
Doch deze vreugde was van korten duur,
toen hij vernam, dat de heeren zich met
fiscale zaken onledig hielden en dat zij
als beroep gekozen hadden: inspecteur bij
de directe belastingen, invoerrechten en
ccaynzen.
U en ik zouden van vreugde zyn opge
sprongen, indien deze heeren ons mede
deelden, wat z(j den landbouwer toever
trouwden, n.l. dat deze groote sommen
gelds aan een bankinstelling in bewaring
had gegeven en daarvan den fiscus onkun
dig had gelaten. Maar voor dezen landbou
wer bevatte deze mededeeling een groote
kern van waarheid, dies was hij schuldbe
wust en zijn droefheid steeg tot ongekende
hoogte, toen de heeren hem verzekerden,
dat zij hiervoor een bedrag vaa 1500 zou
den kunnen navorderen.
Doch deze belastingmenschen waren niet
van, het hout, waarvan men den hardvoch-
tigen, onverbiddelijken fiscus snijdt; er
was met hen te „praten"; voor 800 zou
den zij het ook wel „doen". En de landbou
wer zou zijn voorouders zwaar beproefd
hebben, indien hij deze gelegenheid om te
praten had laten voorbijgaan zonder nog
een kleinigheid op het bedrag af te din
gen.
Het gevolg was, dat de heeren zich met
J 250 tevreden stelden en snel vertrokken.
Spoedig bleek echter, dat de heeren
weinig, op eenige dwangbevelen na, waar
schijnlijk heelemaal niets met den fiscus
te maken hadden. Aangifte bij rijks- en
gemeentepolitie volgde, doch de pseudo-
inspecteurs waren en blijven onvindbaar.
ONREGELMATIGHEDEN BIJ DE
MEELFABRIEK TE R'DAM
Run op de kas.
Als gevolg van de ontdekte onregelma
tigheden gepleegd door den directeur der
Meelfabrieken der Nederl. Bakkerij, J. K.
P. K., hebben vele bakkers, die bij ge
noemde fabriek een deposito-saldo hebben
staan, hun geld opgenomen.
Op één dag heeft men aan de kas een
bedrag van bijna 100.000 terugbetaald.
De borgstelling, waartegen de directeur
weer op vrije voeten is gesteld, bedraagt
60.000, zijnde het maximum-bedrag dat
gevraagd kan worden.
EEN KELTISCH GRAF ONTDEKT?
Terwijl de landbouwerknecht de Bakker
bezig was met het afgraven van zand in
een duinachtig, van eiken hakhout voor
zien terrein nabij de boerderij van Jac. Bo-
gers onder Lepelstraat, gemeente Halste
ren, stiet hij plotseling op vermolmd hout
en vervolgens op beenderen van een men-
schelijk geraamte, die niet groot van stuk
waren, meldt het „Dagblad v. N.-Bra-
bant".
Hij waarschuwde den heer Bogers, die
I onmiddellijk verder afgraven verbood. Hij
j d-eed zulks te meer, omdat hem van over
levering bekend is, dat ongeveer op deze
plaats het kasteel van Halsteren moet heb
ben gestaan, en door hem reeds eerder een
dunne leemlaag was blootgelegd, welke
daar door menschenhanden moest zijn aan
gebracht in vroeger tijden.
De heer Bogers heeft toen onmiddellijk
eenige autoriteiten uit Halsteren gewaar
schuwd. Ter plaatse zijn daarop geweest
burgemeester Mastboom, dr. Ensink en
wethouder van de Mortel. Laatstgenoemde,
een bekend historievorscher, deelde als zijn
meening mede, dat het hier hoogstwaar
schijnlijk het geraamte betreft van een
opperhoofd van een Keltischen stam. Hij
leidt zulks af uit de inrichting van het
graf, dat in het duin gegraven werd, aan
de zijden voorzien van houten palen, die
met zoden werden bedekt en vervolgens
met een leemlaag, waarop offers werden
gebracht.
De heer van de Mortel vond het buiten
gewoon jammer, dat men bij de afgraving
zoo ruw te werk was gegaan, al kan de
arbeider, onwetend van dit alles, daar
natuurlijk niets aan doen.
Daar de vondst groote cultuurhistorische
waarde kan hebben, heeft de heer van de
Mortel, dr. Holwerda, den bekenden rijks-
deskundige op dit gebied, van een en an
der in kennis gesteld. Na de overkomst van
dezen expert of van een zijner assistenten,
zal met de blootlegging van het graf wor
den voortgegaan, waarbij men hoopt tot
een volledige reconstructie te kunnen ko
men.
Circa vijftig jaar geleden is niet ver van
deze plaats eveneens een geraamte bloot
gegraven. De mogelijkheid wordt niet uit
gesloten geacht, dat in het graf ook een
kind begraven is. Men leidt dit af uit de
beenderen van zeer kleine afmetingen, die
eveneens aangetroffen zijn. Dit alles zal
echter nog wetenschappelijk moeten wor
den vastgesteld.
De heer Bogers heeft persoonlijk nog
een prachtigen vuursteen gevonden, welke
waarschijnlijk een onderdeel is van een
wapen of gereedschap dat de Kelten plach
ten te gebruiken.
Het is de eerste maal, dat in deze stre
ken een dergelijk graf wprd aangetroffen.
RECHTZAKEN
HELINQ EN DIEFSTAL VAN FIETSEN.
Zware straffen opgelegd.
De Amsterdamsche Rechtbank veroor-
gisteren zeven personen wegens diefstal en
heling van een groot aantal fietsen, welke
te Amsterdam waren buit gemaakt tot
zware straffen. Twee helers werden ver
oordeeld tot een jaar en acht maanden,
drie tot anderhalf jaar en een tot een jaar
en drie maanden. Wegens diefstal van fiet
sen werd S. K. den B. veroordeeld tot twee
en een half jaar gevangenisstraf.
Bij alle straffen wordt de voorarrest in
mindering gebracht.
WOEKERAARSTER VOOR DE
RECHTBANK.
Voor de Amsterdamsche Rechtbank stond
een 45-jarige Amsterdamsche vrouw te
recht, verdacht van overtreding van de
geldsohieterswet.
De vrouw .had aan verschillende perso
nen geld uitgeleend tegen een betrekke
lijk hooge rente.
De vrouw legde een bekentenis af.
President: Dus U hebt er Uw bedrijf van
gemaakt geldsbedragen van 500 of minder
uit te leenen. Het geld moest werden terug
betaald in wekelijksche bedragen, verhoogd
met een wekelijksche rente die per jaar
omgerekend minstens 40% bedraagt.
Een vrouw, die reeds vele jaren cliënte
van verd. is, leent geregeld geld en be
taalt ook geregeld terug. Zij is erg tévre-
den over de „bediening", het werd haar
niet lastig gemaakt als ze eens wat later
betaalde.
President: Als de rente maar kwam hè?
Getuige: Juist, maar ik was blijx dat ik
geholpen werd.
President: Ja, maar U komt er zoo nooit
uit, verd. maakt gebruik van de verlegen
heid van de cliënten.
De Officier van Justitie, mr. Van Arkel,
noemde verd. een woekeraarster van de
ergste soort wat de rente betreft.
Spr. requireert een geldboete van 250
subs. 100 dagen hechtenis.
De verdediger, mr. S. B. de Leeuw, be
pleit een voorwaardelijke straf.
Vonis 31 Januari.
BELEEDIGINGSZAAK GAAT TOCH
DOOR
Tegen den slager Roelofsen.
De slager H. Th. Roelofsen uit Rotterdam
heeft voor de rechtbank te Zutphen terecht
gestaan wegens beleediging van den mi
nister van Economische Zaken tydens een
openbare vergadering, waar de opheffing
van de Varkens-Crisis-Centrale werd be
sproken. De officier van justitie had vijf
maanden gevangenisstraf geëischt. De
rechtbank had evenwel den officier niet
ontvankelijk verklaard, omdat van geen
rechtsgeldige klacht ter zake was geble
ken.
In hooger beroep heeft het gerechtshof
thans de strafvervolging wel ontvankelijk
verklaard en de zaak terug gewezen naar
de rechtbank te Zutphen.
LUCHTVAART
BEMANNING VAN „SNIP"
ONDERSCHEIDEN.
Door Venezolaansche regeering.
De heer José I Cardenas, buitengewoon
gezant en gevolmachtigd minister van Ve
nezuela heeft de K. L. M. de ontvangst van
het volgende telegram medegedeeld:
Caracas, 15 Jan. 1935.
P~ heb het genoegen u mede te dee-
len, op bevel van ons geëerbiedigd
staatshoofd, generaal J. V. Gomez,
pres. van Venezuela, dat de verdienste
lijke vliegers van de „Snip", die zich
opnieuw in ons midden bevinden en
met hartelijke belangstelling en geest
drift ontvangen worden, de Orde van
den Bevrijder overhandigd is, hun ver
leend in opdracht van den president.
R. CAYAN A-MARTIN EZ.
Minister van Binnenl. Zaken.
De vlucht over den Oceaan door de
„Snip" werd reeds door de Venezolaansche
bevolking met groote aandacht gevolgd en
thans maken Hondor.g en zijn mannen een
verkenningsvlucht door Venezuela.
Voor de verhouding tusschen Nederland
en Venezuela is het bijzonder aangenaam
dat de Venezolaansche regeering de pres
taties van de heeren J. J. Hondong, J. J.
van Balkom, S. van der Molen en L. D.
Stolk heeft beloond met deze onderschei
ding.
Dank U. 't smaakte
verduveld lekker.
Zoo; als je nou gezeid
had, dat je 't vies vond,
had je een duppie van
me gehad, want me
vrouw heeft het klaar
gemaakt.
(Passing Show).