BRIEVEN OVER ONS GELOOF VRIJDAG 18 JANUARI 1935 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD. - PAG. 13 1 HET GEZAG IN DE KERK VAN CHRISTUS. 3 Hoe Jezus Christus aan den Apos tel Petrus beloofde, hem tot Opper bestuurder van Zijn Kerk op aarde te zullen maken. De tijd vliègt, Paul! Deze orïgineele op merking dient niet zoozeer als „puntje" voor een overweging in deze eerste maand van het nieuwe jaar, maar meer als het begin van een verontschuldiging voor het feit, dat ik je zoo lang liet wachten op een ver volgbrief! Allerlei bezigheden deden mij dit werkje telkens weer uitstellen, tot ik vanmorgen tot mijn schrik gewaar werd, dat 't al weer een volle maand geleden is, sinds ik je het laatst schreef. Je hebt nu in elk geval den tijd gehad om over mijn vorige pennevrucht rustig na te denken! Heb je over dat onderwerp: „de vooraan staande plaats welke de H. Petrus onder de Apostelen innam" nog met je Protes- tantschen collega gesproken? Je hebt mij daar niets van geschreven en ik had mij juist voorgesteld, dat die feiten op d;en „andersdenkende" toch wel indruk moesten maken! Enfin, dat hoor ik nog wel eens van je. Thans eerst weer even een samenvatting. Ik schreef je al twee brieven over „het ge zag in de Kerk van Christus". In den eer ste zette ik je uiteen „wat de Protestan ten over den oorsprong van dat gezag den ken en wat de Katholieken". Ik bewees je in tegenstelling met het geen de Protestanten beweren dat Christus een geestelijke o ngelijkheid ge wild heeft in Zijn Vereeniging, Zijn Kerk; en dat hij een drievoudige macht aan het college der Apostelen gaf. De vorige keer gaf ik je een beschouwing over „de vooraanstaande plaats welke de H. Petrus onder de Apostelen innam". Je weet, ik heb je nog n i e t het eigenlijke be wijs gegeven, dat Christus Zelf aan Petrus de oppergezagsmacht over Zijn geheele Kerk beloofde en gaf; ik heb je alleen op allerlei feiten uit de H. Schrift gewezen, waaruit duidelijk blijkt, dat Petrus èn door Jezus Zelf èn door de andere Apostelen èn door de Evangelisten reeds vóór Jezus' he melvaart als „de eerste" werd. beschouwd. Daarbij liet ik de „groote teksten", waarop Petrus' oppergezag steunt nog buiten be spreking. Met de bestudeering van die tek sten beginnen wij vandaag! Eerst dus dit: Het oppergezag over Zijn geheele zichtbare Kerk heeft Jezus Christus aan Petrus beloofd. Dp een dag komt Jezus met Zijn Aposte len en leerlingen in de woestijnstreek van Caesarea Philippi. Onder de Joden werd natuurlijk veel over Hem, Zijn leer en Zijn wonderen gesproken en er is nog veel mis verstand bij hen, w i e Hij eigenlijk is. Christus wil hierover nu met de Zijnen spreken en begint daarom met de vraag: „Wie zeggen de menschen, dat Ik ben?" 1). Zij zeiden: „Sommigen zeggen: Joannes de Dooper; anderen: Elias; weer anderen: Je- remias of een van de profeten." Hij zeide hun: Maar gij lieden, wie zegt g ij, dat Ik men? Simon Petrus antwoordde: „Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God". Jezus antwoordde: „Z a 1 i g z ij t g ij S i- mon, zoon van Jon a; want niet vleesch en bloed (dat wil zeg gen: niet: menschen) hebben u dit ge openbaard, maar mijn Vader, die. in den hemel is. En Ik, Ik zeg U. Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overwel digen. En U zal Ik desleutels ge ven van het rijk der heme len. En al wat g.ij op aaide zult binden, zal ook in den he mel gebonden zijn; en al wat gij op aarde zul', ontbinden, zal ook in den hemel ontbonden zij n". 2). Nu, Paul, zal ik deze allergewichtigste teksten eens nauwkeurig met jt gaan be zien! Tegen wien sprak Christus? Te gen Petrus alléén en uitslui tend. Immers Hij noemt hem bij zijn naam: Simon, en verder gebruikt Christus voortdurend den enkelvoudigen vorm. In 't Hollandsch blijkt dat niet zoo, omdat wij „gij" en „u" óók gebruiken, als wij tegen méér personen spreken, maar in het Hebreeuwsch waarin de oorspronke lijke tekst is geschreven en in 't Grieksch, waarin hij dadelijk is vertaald, bestaat dat onderscheid en kan men ook daaruit zien, dat Christus het tegen één persoon, Simon, had. Wat beteekent dat: „en Ik, Ik zeg U"? Christus gebruikt deze woorden als Hij iets belangrijks gaat verklaren en Paul, had Petrus niet zoo juist Christus' Godheid openlijk beleden? Nu wil Christus met dat „en Ik, Ik zeg U" te kennen geven: Gij hebt daareven gezegd wie I k ben, nu zal Ik, op mijn beurt, U zeggen wie g ij zijt, nu zal I k U Uw grootheid openbaren! „Gij zytPetrusenopdezesteen- rots zal Ik mijn Kerk bou- w e n". Je moet goed bedenken, Paul, dat Christus tegen dezen Galileischen visscher natuurlijk geen Hollandschmaar Ara- meesch, sprak. Nu beteekent „steenrots" in die taal k e p h a en Christus gebruikte tweemaal hetzelfde woord: kepha; de eerste maal als nieuwe naam voor Simon, de tweede maal om aan te geven, wat Si mon ééns zou zijn. Christus zeide dus let terlijk: „Gij zijt (d.i. heet voortaan) Rots (kepha) en op deze rots (kepha) zal ik mijn Kerk bouwen". Omdat in onze taal de latijnsche naam „Petrus" is ingeburgerd (die ook: steenrots beteekent) geeft de Hollandsche vertaling van die tekst twee verschillende woorden (Petrus en steenrots) zoodat voor ons, Hollanders, in onze vertaling niet op 't eerste gezicht zoo duidelijk blijkt, dat Christus tweemaal het zelfde woord gebruikte! (Je herinnert je nog wat van je school-Fransch? In die taal is dat weer prachtig duidelijk: „Tu es Pierre et sur cette p i e r r e" etc.). „Z a 1 ik Mijn Ker^ b ouwen". Christus verge lijkt dus Zijn zichtbare Vereeniging, Zijn Kerk, met een gebouw, dat een rots tot fundament heeft en Petrus (kepha) is die rots. Petrus zal dus zijn het fundament, d.i. de grondslag van de Kerk, welke de Bouwmeester Christus bouwen zal! Denk je nu eens in, Paul, wat een fun dament, een grondslag voor een ge bouw beteekent. Het fundament steunt, draagt het geheele gebouw; het houdt het stevig bij elkaar, maakt, dat het niet verzakt en scheurt, dat het niet uit elkaar valt, het is de grondslag, waarmede het gebouw staat of valt. Dat is dus Petrus: hij moet het geheele gebouw van Christus' Kerk dragen, bij elkaar hou den, in stand houden. Maar w a t is die „Kerk" die Petrus moet dragen? Het is een vereeniging van menschen, de vereeni ging van Christus' volgelingen. Daarvan is Petrus dus de grondslag. Hoe zou hij, en ten slotte hij alléén die vereeniging duur zaam kunnen schragen, haar blijvend in stand kunnen houden, voor vernietiging behoeden, haar krachtig en stevig maken, kortom haar fundamenten kunnen zijn, an ders dan door degene te zyn, die het o p- pergezag heeft, waaraan alle leden der Vereeniging moeten gehoorzamen? De eenige werkelijke alle^ dragende en behou dende grondslag van een vereeniging is: het opperbestuur, het oppergezag. Toen Christus van Petrus en van hèm alléén zeide, dat hij was de rots, waarop Hij Zijn Vereeniging zou bouwen, toen heeft Christus dus tegen hem en tegen hèm alléén gezegd, dat hij zou zijn de opper- gezagsdrager op aarde van zijn geheele Kerk. Petrus zou zijn een grondslag zoo stérk dat de „poorden der hel" Zijn Ver eeniging niet zouden overweldigen! De poorten der hel: in de Ooster- sche talen noemt men een stad, een ves ting, kortom een machtsgebied vaak: „poort". Christus wilde dus zeggen, dat zelfs sterkere dan menschenmachten, dui- velsche machten, Zijn Gebouw, Zijn Kerk niet van haar grondslag zouden kunen ruk ken. Nogmaals wil dan Christus duidelijk zeg gen, dat Petrus de opperbestuurder van Zijn Kerk op aarde wórden zal: „E n U zal Ik de sleutels geven van het rijkderhemele n". Wat beteekent dat: iemand „de sleutels van iets geven"? Naar zeer oud spraakgebruik, overal ter wereld, beteekent dit: hem de volheid van macht over iets verleenen. Had een ver overaar een stad ingenomen, dan kwam men hem onderdanig de sleutels brengen, ten teeken dat voortaan hij heer en mees ter van de stad was. Ook was het een oud gebruik dat een nieuwe koning bij zijn inhuldiging de sleutels der poorten van zijn hoofdstad plechtig ontving, als bewijs, dat men zijn oppergezag erkende. Zoo beloofde Christus aan Petrus, hem de sleutels te zullen geven van het „rij k der h e m e 1 e n". Het „r ij k der hemelen" Christus bedoelde hier dat onderdeel van zijn gansche rijk (dat bestaat uit de strij dende, lijdende en zegevierende Kerk) dat .op a a r d e is, Zijn Kerk dus die nog s t r ij- d e n moet om den hemel te bereiken. Im mers Hij voegt er Zelf verklarend bij: „En al wat g ij op aarde zult binden, zal ook in den hemel ge bonden zijn enz." Herinner je je Paul, dat ik vroeger (in brief XXX) je die woor den heb uitgelegd? Ik zette toen uiteen, dat de Joden (en dus ook Petrus en de Apostelen) wisten dat deze uitdrukking der Rabijnen „binden en ontbinden" beduidt: verbinden tot en losmaken van een wet telijke verplichting. Aan Petrus werd dus beloofd, dat de verplichtingen welke hij de menschen op aarde zou opleggen, of waarvan Hij ze zou ontheffen, bij Christus in den hemel zouden gelden als verplich tend of niet. Je moet je niet voorstellen Paul, dat Christus bedoelde: Ik zal af wachten wat gij, Petrus zult beslissen en dat dan óók goedvinden, maar dit: gij zult op aarde de Kerk besturen en naar uw bestuur zal men zich moeten richten, omdat bij, namens Mij in den hemel, op aarde zult regeeren als Mijn zichtbare plaatsbekleeder. Zoo is het: Christus is en blijft onzicht bare Opperbestuurder Zijner Kerk, maar Hij gaf Petrus volmacht om namens H e m de zichtbarde opperbestuurder op aarde te zijn. Zooals een vorst die naar een ander deel van zijn rijk vertrekt een „gou verneur" kan aanstellen, aan wie de onder danen moeten gehoorzamen omdat hij re geert namens de wettige vorst, zoo zou Cnristus Petrus aanstellen om na Zijn he melvaart in Zijn Naam Zijn Kerk te bestu ren. Maar, zul je zeggen, wij zagen vroeger toch, dat Christus die woorden: „Alles wat gij zult binden op aarde enz." óók tot de andere Apostelen sprak. 3) Ja, maar tot Petrus alléén zeide Hij de woorden „op deze steenrots enz." en „U zal ik de sleutels tfan het rijk der hemelen geven" en de woorden: „Al wat gij zult binden enz." zei de Hij daarenboven het eerst aan Pe trus alléén. Deze drie teksten tezamen, in verband gezien toonen onweerleg baar aan: aan Petrus alléén was het o p- p e r bestuur. Het gezag der Apostelen kwam Hun slechts toe gezamenlijk, als college en GEMENGDE BERICHTEN DOOR DEN TREIN OVERREDEN EN GEDOOD. Gistermiddag is op de spoorlijn Hoek van HollandMaassluis het lijk gevonden van een veertien jarigen jongen, v. d. St., uit Maassluis. Het hoofd was van het lichaam gescheiden. Het ongeluk heeft ver moedelijk met den trein van 14.20 uur Uit Maassluis plaats gevonden. RANGEERDER GEDOOD. Gisteravond is de veertigjarige rangeer der R. P. te Hoogkerk, toen hij op een in beweging zijnde stoomtram wilde sprin gen, misgestapt en onder een der wagens geraakt. Hij was onmiddellijk dood. Het slachtoffer was gehuwd en vader van zes kinderen. Het stoffelijk overschot is naar het Academisch Ziekenhuis vervoerd. DE DOODENDE STROOM Tienduizend volt door het lichaam. Gisterenmorgen kwam de 41-jarige mon teur van het Provinciaal Electrisch Bedrijf, v. d. W. uit Groningen in een transforma torhuisje te Uithuizen in aanraking met de hoogspanningsleiding, waarop een spanning stond van 10.000 volt. De onge lukkige werd op slag gedood. De mém was gehuwd en vader van twee kinderen. LOCOMOTIEF VAN GOEDERENTREIN ONTSPOORD. Vertraging in het goederenverkeer. Gisteravond omstreeks elf uur heeft op het Spoorwegemplacement aan de Oosten burgergracht ter hoogte van de Czaar Pe terstraat te Amsterdam een ontsporing plaats gehad, waarbij de locomotief van een rangeertrein en een daarop volgende goederenwagen uit de rails zijn geloopen. Aangezien het hoofdspoor hierdoor ver sperd geraakte ontstond er in het goede renverkeer een vertraging, waarvan de in vloed zich geruimen tijd heeft doen gel den, o.a. ondervond de nachttrein naar het Noorden en het Zuiden des lands welke om 00.18 uur van de z.g. groepagedienst op het emplacement aan de Oostenburgergracht stonden, ongeveer een uur vertraging. De ontspoorde locomotief en de wagon zijn na enkele uren arbeid weer in de rails ge bracht. Persoonlijke ongelukken zyn niet ge schied. Omtrent eventueele schade kon nog niets medegedeeld worden. BRAND TE HALFWEG. Loods in den asch gelegd. Gisteravond heeft tusschen negen en tien uur te Halfweg een felle brand ge woed in een loods van de firma Van Baar- sen, staande aan den Haarlemmerstraat weg, waarin bouwmaterialen waren op geslagen en waarin zich eenige vaten met benzine bevonden. Omstreeks negen uur was de arbeider Dekker in de loods bezig met het aftappen van benzine uit een der vijf vaten, welke daar stonden. Hij ge bruikte daarbij een brandende stormlan taarn. Plotseling vatte de gevaarlijke vloeistof vlam en in een oogwenk stond de geheele loods in lichterlaaie. De man kreeg ernstige wonden aan de handen. On middellijk werd de.brandweer van Half weg gewaarschuwd, welke terstond met de automobiel-brandspuit uitrukte en zoo spoedig mogelijk het vuur, dat krachtig door den sterken Oostenwind werd aange wakkerd, aantastte. Niet kon worden voor komen, dat de benzinevaten één voor één ontploften en evenmin slaagde men erin het gebouw te behouden. Toen de vaten waren geëxploiteerd was de brandweer echter spoedig het vuur meester. Inmiddels was ook dokter J. B. Baumann, aldaar ge waarschuwd, die den gewonden arbeider de eerste hulp verleende. SLUWE OPLICHTERS AAN HET WERK. Pseudo-inspecteur nemen een landbouwer beet. Het leven eens oplichters is niet gemak kelijk. Door de groote concurrentie in deze branche is de vakman, die zijn beroep met hart en ziel genegen is, gedwongen steeds ondergeordend aan het gezag, dat op de eerste plaats aan Petrus was gegeven. Zoo zie je,«Paul, dat de beeldspraak van rots en sleutels waarin Christus Pe trus Zijn belofte deed slechts dit ééne kan beteekenen: Ik zal U het opperbestuur geven over geheel Mijn Vereeniging, Mijn Kerk op aarde. Zelft al zou de H. Schrift niet méér be vatten. can deze teksten, dan deze woor den van belofte, dan reeds hadden wij voldoende zekerheid over Petrus' „primaat" („primus" beteekent: „de eerste; primaat: het „de eerste zijn", het opperhoofd zijn), want het spreekt vanzelf: wat Christus b e- 1 o o f d heeft, zal Hij zeker ook gegeven hebben. Maar de H. Schrift verhaalt ons óók nauwkeurig hoe Christus na Zijn verrij zenis aan Petrus werkelijk het opperbe stuur gegeven heeft. Daarover in myn volgenden brief! 1) Luc. 18; Mc. 27; Mt. 16.13; 2) Mt. 16 14 20: 3) Mt. 19.18; Correspondentie-adres: Mr. A. A. W. Die- penbrock, pr., Seminarie „Hageveld", Heemstede. naar nieuwe wegen te zoeken om zijn be drijf rendabel te houden. Dat de Nederlandsche oplichterij ach terlijk zou zijn en .niet met de andere lan den zou kunnen concurreeren, is een fa bel, in flagrante tegenspraak met onder staand historisch verhaal, dat een goeden kijk geeft op het technisch kunnen van onze nationale oplichterswereld, aldus het „Limb. Dagblad". Het gebeurde te Oirsbeek. Voor de hoeve van een landbouwer stop te een groote fraaie wagen, waaruit twee deftige heeren stapte, modieus, doch onop vallend gekleed. Met waardigheid schreden zij de hoeve des landbouwers binnen en deze was bovenmate verheugd over een zoo hoog bezoek. Doch deze vreugde was van korten duur, toen hij vernam, dat de heeren zich met fiscale zaken onledig hielden en dat zij als beroep gekozen hadden: inspecteur bij de directe belastingen, invoerrechten en ccaynzen. U en ik zouden van vreugde zyn opge sprongen, indien deze heeren ons mede deelden, wat z(j den landbouwer toever trouwden, n.l. dat deze groote sommen gelds aan een bankinstelling in bewaring had gegeven en daarvan den fiscus onkun dig had gelaten. Maar voor dezen landbou wer bevatte deze mededeeling een groote kern van waarheid, dies was hij schuldbe wust en zijn droefheid steeg tot ongekende hoogte, toen de heeren hem verzekerden, dat zij hiervoor een bedrag vaa 1500 zou den kunnen navorderen. Doch deze belastingmenschen waren niet van, het hout, waarvan men den hardvoch- tigen, onverbiddelijken fiscus snijdt; er was met hen te „praten"; voor 800 zou den zij het ook wel „doen". En de landbou wer zou zijn voorouders zwaar beproefd hebben, indien hij deze gelegenheid om te praten had laten voorbijgaan zonder nog een kleinigheid op het bedrag af te din gen. Het gevolg was, dat de heeren zich met J 250 tevreden stelden en snel vertrokken. Spoedig bleek echter, dat de heeren weinig, op eenige dwangbevelen na, waar schijnlijk heelemaal niets met den fiscus te maken hadden. Aangifte bij rijks- en gemeentepolitie volgde, doch de pseudo- inspecteurs waren en blijven onvindbaar. ONREGELMATIGHEDEN BIJ DE MEELFABRIEK TE R'DAM Run op de kas. Als gevolg van de ontdekte onregelma tigheden gepleegd door den directeur der Meelfabrieken der Nederl. Bakkerij, J. K. P. K., hebben vele bakkers, die bij ge noemde fabriek een deposito-saldo hebben staan, hun geld opgenomen. Op één dag heeft men aan de kas een bedrag van bijna 100.000 terugbetaald. De borgstelling, waartegen de directeur weer op vrije voeten is gesteld, bedraagt 60.000, zijnde het maximum-bedrag dat gevraagd kan worden. EEN KELTISCH GRAF ONTDEKT? Terwijl de landbouwerknecht de Bakker bezig was met het afgraven van zand in een duinachtig, van eiken hakhout voor zien terrein nabij de boerderij van Jac. Bo- gers onder Lepelstraat, gemeente Halste ren, stiet hij plotseling op vermolmd hout en vervolgens op beenderen van een men- schelijk geraamte, die niet groot van stuk waren, meldt het „Dagblad v. N.-Bra- bant". Hij waarschuwde den heer Bogers, die I onmiddellijk verder afgraven verbood. Hij j d-eed zulks te meer, omdat hem van over levering bekend is, dat ongeveer op deze plaats het kasteel van Halsteren moet heb ben gestaan, en door hem reeds eerder een dunne leemlaag was blootgelegd, welke daar door menschenhanden moest zijn aan gebracht in vroeger tijden. De heer Bogers heeft toen onmiddellijk eenige autoriteiten uit Halsteren gewaar schuwd. Ter plaatse zijn daarop geweest burgemeester Mastboom, dr. Ensink en wethouder van de Mortel. Laatstgenoemde, een bekend historievorscher, deelde als zijn meening mede, dat het hier hoogstwaar schijnlijk het geraamte betreft van een opperhoofd van een Keltischen stam. Hij leidt zulks af uit de inrichting van het graf, dat in het duin gegraven werd, aan de zijden voorzien van houten palen, die met zoden werden bedekt en vervolgens met een leemlaag, waarop offers werden gebracht. De heer van de Mortel vond het buiten gewoon jammer, dat men bij de afgraving zoo ruw te werk was gegaan, al kan de arbeider, onwetend van dit alles, daar natuurlijk niets aan doen. Daar de vondst groote cultuurhistorische waarde kan hebben, heeft de heer van de Mortel, dr. Holwerda, den bekenden rijks- deskundige op dit gebied, van een en an der in kennis gesteld. Na de overkomst van dezen expert of van een zijner assistenten, zal met de blootlegging van het graf wor den voortgegaan, waarbij men hoopt tot een volledige reconstructie te kunnen ko men. Circa vijftig jaar geleden is niet ver van deze plaats eveneens een geraamte bloot gegraven. De mogelijkheid wordt niet uit gesloten geacht, dat in het graf ook een kind begraven is. Men leidt dit af uit de beenderen van zeer kleine afmetingen, die eveneens aangetroffen zijn. Dit alles zal echter nog wetenschappelijk moeten wor den vastgesteld. De heer Bogers heeft persoonlijk nog een prachtigen vuursteen gevonden, welke waarschijnlijk een onderdeel is van een wapen of gereedschap dat de Kelten plach ten te gebruiken. Het is de eerste maal, dat in deze stre ken een dergelijk graf wprd aangetroffen. RECHTZAKEN HELINQ EN DIEFSTAL VAN FIETSEN. Zware straffen opgelegd. De Amsterdamsche Rechtbank veroor- gisteren zeven personen wegens diefstal en heling van een groot aantal fietsen, welke te Amsterdam waren buit gemaakt tot zware straffen. Twee helers werden ver oordeeld tot een jaar en acht maanden, drie tot anderhalf jaar en een tot een jaar en drie maanden. Wegens diefstal van fiet sen werd S. K. den B. veroordeeld tot twee en een half jaar gevangenisstraf. Bij alle straffen wordt de voorarrest in mindering gebracht. WOEKERAARSTER VOOR DE RECHTBANK. Voor de Amsterdamsche Rechtbank stond een 45-jarige Amsterdamsche vrouw te recht, verdacht van overtreding van de geldsohieterswet. De vrouw .had aan verschillende perso nen geld uitgeleend tegen een betrekke lijk hooge rente. De vrouw legde een bekentenis af. President: Dus U hebt er Uw bedrijf van gemaakt geldsbedragen van 500 of minder uit te leenen. Het geld moest werden terug betaald in wekelijksche bedragen, verhoogd met een wekelijksche rente die per jaar omgerekend minstens 40% bedraagt. Een vrouw, die reeds vele jaren cliënte van verd. is, leent geregeld geld en be taalt ook geregeld terug. Zij is erg tévre- den over de „bediening", het werd haar niet lastig gemaakt als ze eens wat later betaalde. President: Als de rente maar kwam hè? Getuige: Juist, maar ik was blijx dat ik geholpen werd. President: Ja, maar U komt er zoo nooit uit, verd. maakt gebruik van de verlegen heid van de cliënten. De Officier van Justitie, mr. Van Arkel, noemde verd. een woekeraarster van de ergste soort wat de rente betreft. Spr. requireert een geldboete van 250 subs. 100 dagen hechtenis. De verdediger, mr. S. B. de Leeuw, be pleit een voorwaardelijke straf. Vonis 31 Januari. BELEEDIGINGSZAAK GAAT TOCH DOOR Tegen den slager Roelofsen. De slager H. Th. Roelofsen uit Rotterdam heeft voor de rechtbank te Zutphen terecht gestaan wegens beleediging van den mi nister van Economische Zaken tydens een openbare vergadering, waar de opheffing van de Varkens-Crisis-Centrale werd be sproken. De officier van justitie had vijf maanden gevangenisstraf geëischt. De rechtbank had evenwel den officier niet ontvankelijk verklaard, omdat van geen rechtsgeldige klacht ter zake was geble ken. In hooger beroep heeft het gerechtshof thans de strafvervolging wel ontvankelijk verklaard en de zaak terug gewezen naar de rechtbank te Zutphen. LUCHTVAART BEMANNING VAN „SNIP" ONDERSCHEIDEN. Door Venezolaansche regeering. De heer José I Cardenas, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van Ve nezuela heeft de K. L. M. de ontvangst van het volgende telegram medegedeeld: Caracas, 15 Jan. 1935. P~ heb het genoegen u mede te dee- len, op bevel van ons geëerbiedigd staatshoofd, generaal J. V. Gomez, pres. van Venezuela, dat de verdienste lijke vliegers van de „Snip", die zich opnieuw in ons midden bevinden en met hartelijke belangstelling en geest drift ontvangen worden, de Orde van den Bevrijder overhandigd is, hun ver leend in opdracht van den president. R. CAYAN A-MARTIN EZ. Minister van Binnenl. Zaken. De vlucht over den Oceaan door de „Snip" werd reeds door de Venezolaansche bevolking met groote aandacht gevolgd en thans maken Hondor.g en zijn mannen een verkenningsvlucht door Venezuela. Voor de verhouding tusschen Nederland en Venezuela is het bijzonder aangenaam dat de Venezolaansche regeering de pres taties van de heeren J. J. Hondong, J. J. van Balkom, S. van der Molen en L. D. Stolk heeft beloond met deze onderschei ding. Dank U. 't smaakte verduveld lekker. Zoo; als je nou gezeid had, dat je 't vies vond, had je een duppie van me gehad, want me vrouw heeft het klaar gemaakt. (Passing Show).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1935 | | pagina 13