VRIJDAG 21 DECEMBER 1934 DE LEIDSCHE COURANT TERUGGEVONDEt door Tante Marie. Steeds nog beierden de klokken over de wit-besneeuwde stad en verkondigden aan de menschen de geboorte des Heeren. Heen en teruggaande kerkgange-3 vulden de be sneeuwde straten. In één dezer liep dicht langs de huizen een omstreeks vijftigjari gen heer. Zijn kleeding was, zoo al niet elegant, dan toch zeer zeker goed verzorgd te noemen. Eindelijk, daar scheen hij zijn doel bereikt te hebben en richtte hij zijn schreden naar een lunchroom. Hier zette hij zich aan een der tafeltjes neer. Met ver wondering keek hij de leege eetzal rond, die op andere dagen gewoonlijk druk be zocht werd. Hij bestelde zijn ontbijt, het geen hem door de juffrouw met een vrien delijke '.oofdknik, als was hij voor haar een oude bekende, werd gebracht. Hij vroeg haar naar de redenen waarom er zoo weinig gasten aanwezig waren. En toen antwoord de zij, dat zulks op eeu feestdag als het hoogfees van nu ni(e ongewoon was, wijl de meeste menschen het Kerstfeest in den huiselijken kring vierden. Zijn gelaat be trok. Kerstfeestl Voor jiem was het geen Kerstfeest. Deze dagen waren voor hem evenals andere dagen. Op jeugdigen leeftijd had hij reeds zijn ouders verloren en bleef alleen met zijn nog jongere zuster achter. Zijn oom, een oude zeeman, ontfermde zich over de beide weezen. Als vanzelfsprekend koes hij ook het beroep van zeeman en toen zijn oom exeneens gestorven was, wist hij niets beters te doen dan zijn geluk op de baren en in den vreemde ie beproeven, terwijl zijn zuster in de nabije stad als dienstbode in betrekking ging. Bijna veer tig volle jaren zwierf hij op de wereld zeeën rond. Met allerlui menschen, ge woonlijk niet van de beste, kwam hu in aanraking en verloor niet alleen zijn zuster maar ook zijn geloof en God uit het oog en uit het hart. Daarom was het voor hem geen Kerstfeest meei. Doch God had het anders beschikt. Den geheelen dag had hij eenzaam doorgebracht en daarbij menigmaal aan zijn jeugd en aan zijn zuster gedacht. Toen hij 's avonds uit het restaurant, waar hij zijn diner gebruikt had, huiswaarts keerde, zag hij op een der hoeken van de straat een armoedig ge- kleede vrouw staan. Naderbij gekomen klonk hem vanonder de lompen, die haar omhulden, kindergeschrei in de ooren. Niettegenstaande zijn ruwe zeemansborst werd hij door medelijden bewogen en tastte in zijn vestzak om de vrouw een aalmoes te geven. Hiertoe moest hij haar van nabij naderen. Juist viel het licht van een lantaren op haar gelaatstrekken. Als verstijfd van schrik hield hij zijn arm uitgestrekt en staarde met de grootste verbazing de arme vrouw aan, waarin hij zijn zuster Anna herkende. Van de eerste schrik bekomen, riep h:; uit: „Jij hier, Anna....!" Hij nam haar mee naar zijn kamer. Zij volgde hem zwijgend zonder eenig tegen streven en verheugde zich in het vooruit zicht van spijs en drank en een warme haard. Op de kamer aangekomen maakte hij allereerst de kachel aan en zorgde toen, dat zij warm eten kreeg en het kind warme melk, dat gretig alles opdronk en spoedig tegen haar moeder aan in slaap viel. Toen de warme, geurige koffie en eenige brood jes met inderhaast opgewarmd vleesch op tafel voor haar waren neergezet, noodigde hij haar uit het kindje in zijn bed te leggen en zich daarna te goed te doen aan den voorgezetten maaltijd. Hongerig als zij was, deed zij de spijzen alle eer aan. Tranen pa relden in haar oogen en telkens wilde zij spreken, maar dit belette hij haar en gaf haar te kennen, dat zij eerst maar genoeg zaam moest eten, dan konden zü nog lang genoeg samen praten. Toen zij klaar was met eten, vroeg h\j haar: „Nu moet je mij eens vertellen, hoe je in zoo'n toestand bent geraakt!" En zij vertelde hem toen h..ar wedervaren en eindigd- met de woorden: „En nu dank ik God, dat hü mü jou te rechter tüd deed ontmoeten!" Hoorde hij goed? Sprak zijn zuster, die reeds zooveel geleden had, nog van God? Toen weende hij op zijn beurt en omhelsde haar. „Ja, Anna, reeds lang ge loofde ik niet meer aan God, maar nu hij me op het Kerstfeest tot jou heeft gebracht, zie ik duidelijk Zijn leidende hand. Ook voor mij zal het weer Kerstfeest zijn en als je wilt, kan je bij me blijven en zal je kind ons Kerstkindje zijn, dat mij weer het ge loof en daarmee ook de vrede des harten heeft teruggeschonken." Gretig nam zij zijn aanbod aan en bei den leefden nog vele jaren met 't Kerstkind in geluk en vrede en broederlijke liefde. (Kerstvertelling.) EEN BLIJDE VERRASSING door Martin van Well. 't Was een kouden Decemberavond. In alle straten heerschte een geweldige druk te, wantmorgen was 't Kerstfeest. Iedereen deed zijn inkoopen. En tus- schen die drukte liepen twee armzalige kinderen. Een broertje en een zusje. Daar van wordt het volgende verhaald. Ze hadden van hun moeder ieder een paar centen gekregen en daarvoor moch ten ze wat lekkers koopen. Zoo liepen ze door de drukte. Soms slaakten ze een kreet, omdat ze op de teenen werden getrapt Eindelijk daar stond het winkeltje. Ze stapten naar binnen en zeiden wat ze graag wilden. Ze kregen het gewenschte. Ieder een suikerhart. En toen ze betaald hadden, gingen ze den winkel uit met een pakje on der den arm. Zoo gingen ze voort. Snel, snel, om maar gauw uit die drukte te zijn. Zusje begon zachtjes te kreunen. „Wat is er", vroeg broer. „Ik heb koude voeten", antwoordde zus. „Kom maar mee, vooral op een drafje loopen, dan krijg je warme voeten", zei haar broertje. En voort ging het weer. Maar wie volgden hen. Een def tige mijnheer. Hij wou graag weten waar ze woonden. Daar zag hij, in een steegje, de kinderen in een huisje gaan. Hij kwam behoedzaam naderbij en zocht nauwkeurig de omtrek van het huis af. Er was een paadje, dat om het huis leidde en in den achtertuin stond een schuurtje. Wat zag hij daar? Een gebroken ruit boven 't schuurtje. „Nou is 't opgelost", dacht hij. De mijnheer ging weg. Toen de kinderen thuis kwamen, zeiden ze moeder goeden dag en lieten hun snoep goed zien. Moeder kreeg naturlijk ook wat. Toen het op was, baden ze aan't Kindje Jezus, dat Hü toch maar wat brengen zou. De kinderen gingen naar bed en konden de slaap maar niet vatten. Ze keken voortdu rend naar het raampje om toch maar het Kindje Jezus te zien. Doch, toen moeder naar bed ging, sliepen ze als een roos. Moeder viel gauwer dan de kinderen in slaap. Had moeder aan 't raam blijven kü- ken want ze keek iedere avond even naar buiten zou ze 'n heer zien gaan, met z'n bediende, die pakjes droeg. Daar kwam hij nader en klom voorzich tig op het schuurtje. Het had gesneeuwd, dus maakte hij geen lawaai. Hij keek naar binnen. Alles sliep. Toen kwam zijn be diende nader en kwam ook op het schuur tje af en gaf de mand aan z'n meester. De deftige heer haalde pakje voor pakje er uit en liet het door hst kapotte ruitje glijden. Ze bevatten kleeren, voedsel, speelgoed en een beursje met.... geld! Hij was tevre den, sprong van het schuurtje en ging weg. De eerste zonnestraal viel naar binnen en gaf het sneeuw een glanzende kleur. De kinderen werden wakker on wreven hun oogen uit. Broer keek naar het raam, maar wat zag hü daar? „Pakjes", schreeuwde hij en wekte zijn moeder en zusje, die daarna vol bewonde ring naar de pakjes keken. Het eerste ver brak broer de stilte en zei: „Moeder mag ik ze openmaken.". „Ja hoor jongen", antwoordde moeder en met een juichkreet sprong broer op de pakjes toe. „Voorzich tig", vermaande moeder hem en daarna: „Wacht, zus en ik zullen je helpen". En daar kwamen de geschenken: kleeren, eten, speelgoed. :„0, Moeder", riep broer opeens, „daar staat nog een pakje". En sprong er naar toe. Maar wat was het zwaar. Moeder-deed het open en vond er in.... geld! Moeder viel van blijdschap biddend op de knieën. Ze baden voor het Kindje Jezus en moeder bad in haar gedachte voor den genen, die de geschenken had gegeven. Zoo leefde nu de familie in het armoedige huisje, maar zonder armoede. KERSTMIS door Cor van Diest. Is er wel een feest, waar meer naar ver langd wordt, dan het Kerstfeest? Een feest, schooner en rijker aan poëzie: een feest, dat heerlijker in intieme, huiselijke kring ge vierd wordt, dan het geboortefeest van het Kindeke Jezus? En is er wel grooter tegen stelling dan de Koning en Schepper van 't heelal, geboren als nietig, teer Wezentje, schreiend op het harde stroo der kribbe in een schaam'le stal, wül er in Bethlehem geen plaats meer was voor Maria en St. Jozef. Geen plaats ook meer voor 't Kin deke. Geen plaats was er voor Hém, Die voor ons wilde geboren worden. Die voor ons vanuit den hoogen hemel op aarde nederdaalde om ons te redden. Om voor ons, in boeien geslagen, den hemel te her winnen. Den hemel, die gesloten was door den zondenval, en die voor ons onbereik baar was geworden; maar door de oneindige liefde, door de matelooze goedheid en ont ferming van Christus ons weer werd her opend. Hoeveel dank zün we Hém dan niet verschuldigd; en voor Hém was geen plaats meer! Reeds wekan van te voren verheugen we ons op dit schoone feest; bereiden we ons door boete en versterving voor, om het feest zoo waardig mogelijk te vieren. Als dan eindelük de vooravond van Kerstmis is aangebroken en we al zoo eenigszins in échte, reine Kerststemming zün, dan wordt het kribje voor den dag gehaald en op de mooiste plaats in de kamer opgesteld. Eén voor één worden de beeldjes, die zoo zorg vuldig ingepakt waren, weer van hun om hulsel ontdaan, nog eens keurig afgestoft en op hun plaats neergezet. Daar rondom heen de kandelaartjes met de kaarsjes, 't geheel opgesierd met frisch groene denne- takken. Heerlijk is het als de aarde met Kerstmis bedekt is met een mollig, blank sneeuwtapüt; dat brengt ons in de ware kerststemming. Maar helaas, meestal is dit slechts een droom, een onvervulde wensch. Natuurlijk gaan we naar de Nachtmis. We gaan vroeg naar bed met het vurig verlan gen, toch vooral vroeg genoeg te kunnen ontwaken. Welk een teleurstelling zou het ons bezorgen, wanneer we ons zouden ver slapen en we niet naar de Nachtmis zou den kunnen. Maar neen, dat overkomt ons niet We zijn zelfs al op weg, alvorens de klokken hun vrnolij* gebeier doen hooren. 't Is als of de klokken met bronzen stem het ver in de omgeving uitjubelen: „Een Kind is ons geboren, komt laten wü aanbidden. Zoo ge heel anders, zoo vroolijk en blij lu'den de klokken, die ons oproepen naar de kerk, zoo feestelijk, zoo rük gesierd met bloemen en planten, badend in een zee van licht. Heer lijk ruischen de orgeltonen in zoete accoor- den de kerk door en overweldigend weer klinkt het „Gloria in excelsis Deo, et in terra pax hominobus bonae voluntatis". Eere zij aan God in den hooge; eere van Hém, Die ons wilde verlossen; de boeien verbreken, die ons hielden vastgekluisterd Eere, lof en dank aan Hém voor al Zijn weldaden, voor Zijn liefde, die wij nooit kunnen vergelden. Als we dan die kerk weer verlaten hebben, weer buiten in de koude wintermorgenlucht, wenschen we elkander een hartelijk gemeend „Zalig Kerstfeest" toe. Dat dit Kerstfeest u de ware vrede mag brengen en u ten zegen moge zün. KERSTMIS, door Anny van Diest. Daar ligt, in doeken gewikkeld, 't Kindeke Jezus, zoo klein en zoo teer; 't Wondermooi, kindergezichtje, Ziet vriendelijk op ons nu neer. Blij flonk'ren held're sterren, Zoo helder, zoo klaar in 't dal; En verlichten de velden en weiden En gluren in Bethlehem's stal. Eng'ln heffen al juubl'nd Hun schoonste lisd'ren aan; In duisteren nacht zijn herders Vol spoed naar 't stalke gegaan. Maria, reine Maged, uitverkoren, Als Moeder van 't Goddelijk Wicht; Heeft stralend van Moederweelde Heur blik op haar Kindje gericht. St Joseph, tot schreiens bewogen, Ziet verrukt op dit tweetal neer. In zijn oog, vol ontroerend verblijden, Spreekt liefde voor Jezus, Ons Heer! Zoet Kindeke, wil nu gaan sluim'ren, Gij ligt daar zoo koud en zoo moe; Engelkens dalen af uit den Hooge, En wuiven met palmen U hemelrust toe. BIJ DE KRIBBE door Cadier. Godd'lijk Kindje in de kribbe Armer dan het armste kind, Dat een wereld vol ellende, Vol van vredeloosheid vindt; Gü die tot der menschen redding Vrede en verlossing brengt. Zelfs den allergrootsten zondaar Liefdevol vergeving schenkt; Gij ziet ons weer bij Uw bribbe In deemoedige houding staan En wü voelen: Uwe glimlach Roert ons trouw'loos harte aan. Dankbaar loven wij Uw komen, Wetend dat Gü ons bemint. Godd'lük Kind van Bethlehem's Kribbe, Blüf ons eind'loos goed gezind. (Voor de grooten). KERSTMIS door Willy Hardebol. „Eere zij God in den hooge en vrede op „aarde aan de menschen van goeden wil." Straks vieren wij wéér het feest van de geboorte van Christus. Dan zingen we wéér mét de Engelen me de het „Eere zij God in den hooge!" Dan zien we de kleine Jezus weer liggen, gewikkeld in een paar doeken, in een voe derbak van de dieren. Gods éénige Zoon, ligt daar in een bees tenstal, omdat de menschen, de deuren voor Hem dicht hielden. Overal, waar Jezus in dien kouden De- cembernacht aanklopte, werd hü voorbij gestuurd Hij kwam om de menschen te verlossen uit de macht van den duivel, Hü kwam vol liefde, enkel en alleen om hem, om óns Zalig te maken. En er was niemand, die Hem een plaatsje gunde. Pij al de menschen waar Hij kwam, werd de deur gesloten met de koude, hardvochti ge woorden: ,Er is geen plaats meer!" Mijn lieve vriender, laten wij daar eers over nadenken. Laten wij ons eigen eens afvragen of wij óók zoo hardvochtig en ruw zün! Denken wij er eens aan, dat Jezus ook voor óns kwam, dat Hij óók óns van de eeuwige ondergang wi: redden! Ach! Doen jullie niet zooals- die men schen toén deden! Zeggen jullie niet: „Er is geen plaats meer!" Luister naar de stem van Jezus, die ors toeroept: „Laat de kleinen tot mij komen'" Luisteren wij naar Jezus, die klaagt dat wi: ondanks de groote liefde die Hij voor óns heeft, zoo koud en lauw blijven! Luisteren wij naar Jezus, die dagelijksch, uit liefde voor ons allen, in het H. Sacra ment des Altaars tegenwoordig is, en Die niets lieven verlangt dan iedere dag in ons hart te komen! Ja, ^aan wij toch dikwijls, en als het kan dagelijks te Communie. Wij kunnen Jezus géén gróóter bewijs geven van onze dankbaarheid en liefde dan doo- véél te communiceeren. Jezus houdt zooveel van ons! Laten wij daar toch dikwijls, en vóóral in deze H. Kersttijd, aan denken! „Uit liefde voor jullie", zoo roept Jezus ons, van uit het H. Tabernakel toe, „ben Ik op aarde gekomen. Uit liefde voor jullie zielen, ben Ik ge- h -1 bespot! Uit liefde voor jullie zielen, heb Ik me laten geeselen, ben Ik met doornen ge kroond, uit Liefde voor jullie, heb Ik het grootste lijden verduurd en ben Ik de smar telijkste dood gestorven!" Wat heb Ik niet gedaan u'. liefde voor jullie, en wat doet gij uit liefde voor Mij? Dagelijks ben Ik bij u, iederen dag zit Ik op u te wachten, vol vjrlangen om dagelijks in uw hart te komen. En jullie? Ja jonger.s! Wat doen wij? Wij? Wij blijven op bed liggen en laten Je-.- s wachten! T7" die zoo g:- "jk iedere morgen te Communie kunnen gaan, wij laten Jezus wachten, alsof Hij dit Sacrament van Liefde voor niets had ingesteld. Neen! Laten wij niet zoo hardvochtig zijn! Jezus wacht ons met Zijn liefde in de H. Eucharistie, wü zullen Hem niet laten wachten! Wü zullen dagelijks te Communie gaan en onze ziel rein en zuiver bewaren! Dat zal met Kerstmis óns geschenk zijn voor de lieve Jezus. Wij zullen de deur van ons hart niet voor Hem gesloten houden! Maar we zullen luisteren, naar de smee- kende stem van het Goddelijk Kind, die Stem zoo vol goedheid en liefde, die ons toeroept: „Laat de kleine tot Mij komen!" Wü zul len voortaan, niet alléén het voornemen maken van, alles te doen voor God, ter eere van Hem, neen wij willen het ook doen „mét God!" Lieve vrienden! Houden wij onze ziel toch rein en zuiver. Het beste middel hiervoor is de dagelijksche H. Communie! z Doe alles wat je doet, tot glorie van God, uit liefde vóór God en vóóral doe het mét God! „Vrede op aarde, aan de menschen van goeden wil!" Dat wij allen, van goeden wil zün. En dat het Kerstkind ons zegenen!" „Voor Christus, onze Koning!" SCHOOIERTJES KERSTFEEST door Gretha Haverkorn. Ja, het eenvoudig schooiershart Het kent bij smart.... ook liefde; Al is het leven dor en kil, Van schooier, dien men griefde. Al is zijn hart van zuiver goud, Neen, spot kan hem niet deren; Ook schooier wil, als 't even kan, Zijn God, zijn Jezus eeren. Hij slentert, bedelt langs de straat, Het Kerstfeest is op handen; De wind is scherp, 't is vinnig koud, Hij loopt te klappertanden. Doch 't deert hem niet, zijn plan staat vast Ja alles wil hij geven; Hij droomt van boom, zoo hel verlicht, Hij dwaalt langs gracht, door stegen. Zoo gaat het voort, tot Kerstnacht komt. Die nacht, zoo schoon, zoo heerlijk; De schooier heeft zijn doel bereikt, Voor hem toch zóó begeerlijk. Vol trotsch torst hü zijn denneboom, Zijn liefde kan hij toonen. Aan Jezus, die hem dierbaar is, God zal hem daarvoor loonen. Zijn boompje heerft hü neergezet, De kaarsjes aangestoken; En daar.... in sl"le eenzaamheid, Heeft hij met God gesproken. Hij bidt tot Hem: „O, Jezus mijn, „Wilt mij toch niet verlaten; „Ik zoek mijn troost bü U alleen, „Daar menschen schooiers haten." De kaarsjes branden langzaam op De glans verflauwt, 't wordt donker.. Des schooiers lippen zijn verstomd.... Alléénwat sic: geflonker Daar klept 'n klokje in den nacht: „Er heersche vreê op aarde!" De schooiersziel steeg op naar God, Die deze ziel bewaarde! WIE ZIJN JARIG? Van 22 tot en met 29 December. 22 Dec. Hendrik v. d. Klauw, Waldeck Pyr- monstraat 27. 22 Dec. Corrie van Dijk, Julianstr. 100. 22 Dec. Cor Hop, Rijndijkstraat 71. 23 Dec. Leen van Went, Binnenlaan 6. 23 Dec. Ant. Molenkamp, Rijnzichtstr. 14. 24 Dec. Hendrik Herreur, Langebrug 39. 24 Dec. Corrie Adema, Oude Wetering A 32 25 Dec. Annie v. d. Loo, Haarl.weg 32. 25 Dec. Jan Bokern, P. Kerkgr. 1. 25 Dec. Flora v. di Vooren, Hoogmade 302. 25 Dec. Jan Bakker B 347 R'veen. 25 Dec. Koos Verhaar Oud-Ade E 34. 27 Dec. Coen Nieuwersteeg, Maarsmans- steeg 15 27 Dec. Piet v. d. Geest, Zijldijk 32, Lei derdorp. 27 Dec. Jan Jooster, Tulpenstraat 4. 27 Dec. Sjaantje Hoogenboom, Hoogmade. 28 Dec. Gretha Stouten, Houtmarkt 40. 28 Dec. Mientje Raaphorst, Oude Rijn 50. 28 Dec. Jan Devilé, Sophiastraat 7. 29 Dec. Jetje Castelein, Oude Rijn 30. 29 Dec. Leo Vollebregt, Zegw. weg H 35 Zegwaart. 29 Dec. Harry Star, Nieuwe Rijn 75. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen voor den verjaardag. Ik bedoel na men van schoolgaande kinderen. Voor de „Correspondentie" en „Vragen- bus" en „Raadsels" was nu geen plaats. Tot de volgende week! Tenslotte wensch ik U allen e*r •p-'ett'ge vacantie en een „Zalig Kerstfee.*' Oom ja.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 16