Politie-commissaris van Schiedam
door gedegradeerden hoofdagent
vermoord.
BAANDAG 3 DECEMBER 1934
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD. - PAG. 9
Door vijf revolver-kogels getroffen
en onmiddellijk gedood.
'n Drama van enkele seconden.
GEMENGDE BERICHTEN
TWEE KINDEREN DOOR AUTO
OVERREDEN EN GEDOOD
Op den Hoogen Laarderweg te Hilver
sum heeft Zaterdagmiddag even over 3
uur een noodlottig ongeval plaats gehad.
Een vrachtauto, welke koeien vervoerde,
reed in matigen gang in de richting La
ren, toen de bestuurder, wonende te Eem-
nes, zich ter hoogte van de Callandstraat,
genoodzaakt zag signalen te geven voor
eenige voor den wagen loopende kinde
ren. Deze vluchtten naar 't trottoir, doch
een van, de 4-jarige G. v. Dijk, kon zich
niet spoedig in veiligheid stellen en liep
ondanks het feit, dat de bestuurder aan
vankelijk het kind nog wist te ontwijken,
tegen de auto op. Door krachtig remmen
werd het voertuig tot stilstand gebracht,
doch het bleek, dat het rechterachterwiel
van den zwaren wagen juist op het hoofd
van het kind stond. De kleine, wiens hoofd
geheel verbrijzeld werd, was onmiddellijk
dood. Het lijkje is naar de Diaconessen-
inrichting overgebracht,
Zaterdag was in het Stationslaantje
te Oudenbosch het tweejarig dochtertje
van den heer J. S. aan het spelen, toen uit
een loods een met paard bespannen wa
gen reed. Het dier schrikte en maakte een
zijsprong, tengevolge waarvan het kind
onder den wagen geraakte en overreden
werd. Het werd op slag gedood.
RANGEERDER DOODGEDRUKT
Op het rangeerterrein van de spoorwe
gen te Roosendaal heeft Zaterdag een
ernstig ongeval plaats gehad. Bij het ran
geeren liep een der wagons uit de rails.
De rangeerder Van 't Hooft geraakte tus
schen den rangeerenden wagon en een
andere bekneld en werd letterlijk dood
gedrukt. Het lijkt van den ongelukkige,
die een vrouw en drie kinderen achter
laat, is per politiebrancard naar het R.K.
ziekenhuis Charitas overgebracht.
ZELDMAME ARRESTATIE IN ROTTER-
DAMSCH PALEIS VAN JUSTITIE.
Officier van Justitie zag juist zijn portret
in politieblad staan.
Door een zeldzame toevallighëid kon de
zer dagen op 't parket van den officier van
justitie te Rotterdam een man worden aan
gehouden, die reeds sinds eenigen tijd door
de Amsterdamsche politie werd gezocht als
verdacht van diefstallen uit muntmeters
en deswege in het Algemeen Politieblad
gesignaleerd stond.
De man, een zekere B., die niet wist,
dat zijn foto met volledigen naam en ver
dere bijzonderheden in het politieblad
prijkte, vervoegde zich Zaterdag bij dien of
ficier van justitie in de Maasstad om daar
te spreken over iemand door wien hij be
nadeeld zou zijn geworden.
De officier zat juist het politieblad door
te bladeren toen B. binnenkwam om zijn
beklag te doen. De aanklager was mis
schien nog niet aan het einde van zijn re
laas, toen de officier hem even interrum
peerde en nog eens duidelijk zijn naam en
voornamen vroeg. Tijdens het verhaal van
B. over „zijn zaak" had de officier alle ge
legenheid het portret uit het politieblad te
vergelijken met het gelaat van den man,
die hier in levenden lijve voor hem stond.
De foto was zoo duidelijk, dat er van een
vergissing geen sprake kon zijn. Toen ook
de achter- en voornaam, de geboortedatum
enz. klopten volgde er spoedig een geheel
ander gesprek, waarop B. zeker niet had
gerekend. Voorloopig kwam de gezochte
niet meer uit het Rotterdamsche Paleis van
Justitie. Hij werd gearresteerd en later op
den dag door een rijksveldwachter naar de
hoofdstad overgebracht om hier op één der
politiebureaux te worden gehoord over de
misdrijven waarvan men hem verdacht.
B. bleef hier 'echter ontkennen iets over
de diefstallen te weten. Hij werd voorloo
pig weer op vrije voeten, gesteld.
Zaterdagmiddag heeft zich op het
hoofdbureau van politie te Schie
dam een vree9elijk drama afge
speeld. Daar werd op zijn bureau
de commissaris van politie, de heer
F. Ellenberger, door een gedegra
deerden hoofdagent van politic
doodgeschoten.
Zaterdagmiddag waren drie agenten van
politie te Schiedam op het hoofdbureau
ontboden, om door den commissaris, den
heer F. Ellen berger, officieel op de hoogte
te worden gesteld met hun degradatie,
zulks in verband met hun minder goed ge
drag in den laatsten tijd.
Commissaris Ellenberger bevond zich in
zijn kamer op het hoofdbureau in gezel
schap van de agenten Hagendijk en Vis,
die geheel buiten de degradatiequaestie
staan. De commissaris was bezig met de
agenten eenige dienstzaken te bespreken
en orders te gevem
Plotseling werd de deur opengeworpen
er was niet geklopt en verscheen de
ex-hoofdagent v. d. K. Hij was met ingang
van Zaterdag weer gewoon agent.
Met de woorden: „hier zijn mijn papie
ren", wierp hij eenige stukken op tafel. Te
gelijkertijd trok hij zijn automatisch
pistool. Op dat oogenblik riep de commis
saris: „Wat ga je nu doen?" Deze antwoord
de niet, doch vuurde a bout portant zes
schoten af. De commissaris maakte nog een
beweging tot afweer, doch hij zonk achter
zijn bureau ineen.
Door vijf kogels getroffen.
Drie kogels daren hem door het hoofd
gegaan, twee hadden hem in de borst ge
troffen. De twee agenten grepen den dader
onmiddellijk vast. Hoofdinspecteur E. M.
Dasoul, die in het naastgelegen vertrek
zat, snelde toe en pakte v. d. K. bij den
kraag. Ook de agenten en de inspecteurs
Blosmo en Cloeseman kwamen op het ge
luid van de schoten de trap af. De dader
werd in een der cellen van het hoofdbu
reau ingesloten.
De geneesheeren dr. A. de Leeuw en dr.
J. v. d. Berg waren enkele oogenblikken
later aanwezig. De commissaris gaf toen
nog teekenen van leven, doch enkele oogen
blikken later overleed hij; gesproken heeft
hij niet meer.
De toedracht.
Eenigen tijd terug was v. d. K. aange-
zegt, dat hij wegens zijn misdragingen
(dronkenschap) van de laatste maanden
per 1 December van hoofdagent-titulair
tot gewoon agent zou worden gedegra
deerd. Zaterdagmorgen, den ochtend van
den fatalen datum, moest hij zich met in
specteur Blom&ma naar een kleermaker
begeven, die de distinctieven van zijn uni-
formkleeding zou afnemen. Nadat dit was
geschied, kwam v. d. K. overeenkomstig
de order van den commissaris om twee uur
op het hoofdbureau aan de Lange Nieuw-
straat om eenige paperassen inzake het
woonwagenkamp, waarover hij tot nu toe
het toezicht had, in te leveren.
Alvorens zich naar de eerste verdieping
te begeven, waar de kamer van den com
missaris is gelegen, liep de dader die in
burger was even de inspecteurskamer, die
beneden ligt, in en groette toen beleefd en
rustig den dienstdoenden inspecteur, den
heer Blomsma. Daarna liep hij naar bo
ven, na eerst nog aan een employé, die in
de gang stond, gevraagd te hebben, of de
commissaris aanwezig was, hetgeen in be
vestigenden zin werd beantwoord. Boven
trad v. d. K. het klerkenkantoor binnen,
waar hij den beiden klerken, den heeren
Blok en Stolk meedeelde, dat hij er van
door zou gaan. en dezen hebben hem toen
gemaand, geen gekke dingen te doen.
Verschillende schoten gelost.
Vervolgens ging v. d. K. naar den com
missaris, wiens bureau tegenover dat der
klerken ligt, en nadat hij de bovenbedoel
de papieren onder opmerking: „Hier zijn
mijn bescheiden" of iets dergelijks had af
gegeven, trok hij zijn revolver en loste
achtereen vijf a zes schoten in de richting
van den heer Ellenberger, die achter zijn
schrijfbureau zat. De schoten troffen den
commissaris aan het hoofd en de borst, hoe
wel er naar later ontdekt werd, ook in den
muur zijn terecht gekomen. De politiechef
was niet alleen op zijn kamer, doch toen
de gedegradeerde hoofdagent binnen
kwam, bevonden zich daar ook de agenten
van den Sterrebosch-dienst L. J. Vis en L.
Hagestein. Dezen waren echter zoo ont
hutst door de plotselinge schietpartij, dat
zij v. d. K. niet konden beletten zijn wa
pen leeg te schieten.
De inspecteur beneden hoorde de scho
ten knallen en holde toen met een agen;
naar boven, de kamer van den commissa
ris op, waar de dader onmiddellijk gegre
pen is. Hij liet zich rustig arresteeren en
in een der cellen van het bureau insluiten.
In alleryl werd dokter de Leeuw ge
waarschuwd, die den heer Ellenberger nog
wel levend aantrof, maar direct alle hoop
opgaf en dan ook al na enkele oogenblik
ken den dood moest constateeren. Later
kwam ook nog dr. v. d. Berg naar het
hoofdbureau en verder dr. de Bruijn, de
schoonzoon van den vermoorde. Ook de
burgemeester, de heer H. Stulemeijer, was
weldra ter plaatse en eveneens het parket
uit Rotterdam, namelijk mr. Reumer, offi
cier van justitie, mr. Brongers, rechter
commissaris en een griffier.
Confrontatie.
De dader is met zijn slachtoffer gecon
fronteerd. Hij legde een volledige bekente
nis af. De man was zeer kalm en het bleek,
dat hij niet onder invloed van drank ver
keerde.
De dader is in den vooravond overge
bracht naar het Huis van Bewaring te Rot
terdam. Toen hem bij zijn vertrek uit het
hoofdbureau werd gevraagd of hij nu nog
niet begreep wat hij gedaan had, was zijn
antwoord: „Altijd behoorlijk mijn dienst
gedaan".
Omtrent de beweegredenen tot zijn daad
wist Van der K. niets anders te zeggen,
dan dat hij in een opwelling had gehandeld.
TJit een verdere verklaring blijkt, dat hij
van oordeel is, dat hij onrechtvaardig is
gestraft, in verband met vermoedelijke
misdragingen van collega's, die niet ge
straft zijn, omdat hun wangedrag niet
bewezen kon worden.
In de commissariskamer is tijdens de
worsteling het geheele bureau in het on-
geneede geraakt. Alle bescheiden lagen
over den vloer verspreid en de leeslamp,
die op het bureau stond, en er af viel, is
vernield.
Merkwaardig is, dat een kogelgat is ge
vonden in den wand tegenover het bureau,
waaraan de commissaris gezeten was, dus
achter den rug van den dader. Men neemt
aan, dat dit gat afkomstig is van een schot,
dat tijdens de worsteling is afgegaan, al
is het ook niet onmogelijk, dat de kogel
afgeschampt is.
Het lijk is voor sectie in beslag genomen
en vervoerd naar het Algemeen Zieken
huis.
Het slachtoffer.
De verslagenheid is zeer groot in Schie
dam, de commissaris was zeer gezien in de
gemeente. Ook in politiekringen had men
een botsing tusschen den ex-hoofdagent en
den commissaris allerminst voorzien, te
meer daar de laatste zeer veel geduld met
v. d. K. heeft gehad.
De oorzaak van het drama moet gezoch:
worden in de degradatiequaestie; v. d. K.
staat bekend als een impulsief man, die
ook, naar men zegt, nogal eens gebruik
maakt van sterken drank. Het is niet uit
gesloten, dat hij ook Zaterdagmiddag, voor
hij naar het bureau ging, wat had gedron
ken. Van een vroegere twist tusschen hem
en den commissaris is nog niets bekend. De
dader is getrouwd en vader.
Commissaris Ellenberger was in Schie
dam een zeer gezien politieman. Hij stond
bekend als strikt rechtvaardig en eerlijk,
terwijl hy bij vele gelegenheden zijn goe
de hart toonde. Hij werd in 1900 te Schie
dam benoemd als inspecteur. Voor dien
was hij werkzaam te Haarlem. Op 11 Juli
1914 volgde zijn benoeming tot commissa
ris. E. was gehuwd en vader van een ge
trouwde dochter.
Op 4 Maart 1935 zou de heer Ellenber
ger den pensioengerechtigden leeftijd heb
ben bereikt; hij was 63 jaar oud.
WAT BURGEMEESTER STULEMEIJER
VERTELDE.
Overal stonden te Schiedam groepjes
menschen het gebeurde te bespreken en
wie bij die groepjes zijn oor te luisteren
legde, kon, naarmate het later werd, meer
en meer den indruk krijgen, dat er, afge
zien van deze zaak, bij de Schiedamsche
politie allerlei onjuiste toestanden voorko-
men.
De „N. R. Ct." heeft zich daarom in den
loop van den avond tot den burgemeester
van Schiedam, den heer H. Stulemeyer.
gewend, die in een onderhoud niet alleen
de wilde geruchten ten stelligste heeft te
gengesproken, maar ook nog eenige bijzon
derheden over de tragische gebeurtenis
heeft medegedeeld.
De heer Stulemeyer vertelde het vol
gende:
Zaterdagmiddag omstreeks twee uur zou
ik juist aan tafel gaan, toen de telefoon
belde. Mijn zoon nam de boodschap aan.
Aan de andere zijde van den draad werd
op gejaagden toon gevraagd, of ik onmid
dellijk aan het toestel wilde komen. Op
mijn vraag, met wien ik sprak, werd er
geantwoord: met een hoofdagent van het
bureau. De man vroeg, of ik oogenblikke-
lijk wilde komen, omdat hoofdagent Van
der K. zoo juist den commissaris had dood
geschoten.
Aanvankelijk kon ik deze verpletterende
tijding bijna niet gelooven, maar ik ver
mande mij en snelde de straat op. Daar
requireerde ik een toevallig langs komen
de auto en zoo snel mogelijk zijn wij naar
het bureau gereden. Daar vond ik inspec
teurs en agenten in groote verslagenheid.
De dokter had juist den dood van den com
missaris geconstateerd. Ik heb toen de
echtgenoote en haar dochter opgebeld en
haar voorzichtig voorbereid, dat er iets
heel ernstigs was gebeurd. Daarop heb ik
telefonisch het parket gewaarschuwd.
De dader.
Komende tot den persoon van den dader
en diens motieven, zei de heer Stulemeyc-r
ongeveer het volgende: Als Van der K. j
zich heeft willen wreken, wegens zijn de
gradatie, dan had hij eigenlijk mij moeten
hebben, want ik ben de man geweest, die
het degradatiebesluit heb moeten nemen,
zij het dan ook uiteraard op voordracht van
den commissaris, die Van der K. tevoren
al menigmaal de hand boven het hoofd had
gehouden.
Van der K. was hoofdagent-titulair. Hij
was een flinke agent, niet dom en voor al
lerlei speciale diensten goed te gebruiken.
Zijn fout was evenwel, dat hij wel eens
meer dronk, dan men een agent, cn dan
nog wel een hoofdagent, kan veroorloven.
Hij was chef van den buitendienst, deed
bodediensten voor sommige polderbestu
ren en bovendien was hij belast met het op
halen van het staangeld van de woonwa
gens in het woonwagenkamp. Voorts was
hem de hondenkeuring opgedragen. Hij
werd zoo goed als niet gecontroleerd en
dit is hem noodlottig geworden. Hij voelde
zich zeer als hoofdagent en hfj was merk
baar trotsch op de mooi zilveren banden
op zijn pet en de distinctieven op zijn mou
wen. Maar, zooals gezegd, hij dronk wel
eens te veel en dat was ontoelaatbaar. Op
die manier was ik gedwongen hein te de-
gradeeren. Deze degradatie is Zaterdag in
gegaan. Zaterdagmorgen is van der K. bij
den kleermaker geweest, die de onderschei
dingsteekenen van zijn uniform heeft ver
wijderd. Zaterdagmiddag moest hij bij den
commissaris komen om de administratie
van het woonwagenkamp in te leveren. Fi
nancieel zou deze degradatie den man aan
vankelijk op 3 in de week zijn gekomen,
maar bij nader inzien heb ik hem de hon
denkeuring gelaten, waarvoor hij een toe
lage van 1 per week zou krijgen.
De degradatie van d. K.
Het geval van de degradatie van Van
der K. is een absoluut op zich zelf staan
de zaak.
Wij merkten op, dat er een gerucht ging,
als zou de dader zijn gedegradeerd naar
aanleiding van ongeloorloofde praetijken
in het Sterreboech. De heer Stulemeyer
antwoordde, dat de zaak van het Sterre-
bosch niets met dezen hoofdagent heeft te
maken gehad.
Voorts wezen wij er op, dat in de stad
hardnekkig werd beweerd, dat niet alleen
deze hoofdagent zou zijn gedegradeerd,
maar dat nog' drie andere agenten bij de
zaak betrokken zouden zijn. Twee van deze
agenten zouden zijn overgeplaatst naar den
rein igingsd ienst.
Ook dit bericht kan de burgemeester ca
tegorisch tegenspreken. Men verwart, zoo
zeide hij, twee verschillende zaken. Inder
daad is er twee jaar geleden eens één
agent die om bepaalde redenen moeilijk
bij het korps gehandhaafd kon blijven, hoe
wel zijn vergrijp nu ook weer niet zoo heel
vreeselijk was, ontslagen en later, na over
leg in het ooilege van B. en W., bij den
reinigingsdienst geplaatst. Men haalt dit
nu weer op, men dikt het aan en zoo komt
het praatje in de wereld, dat er thans heel
wat met het korps aan dc hand zou zijn.
De heer Stulemeyer eindigde het onder
houd met nogmaals uitdrukkelijk vast te
stellen, dat de degradatie van den hoofd
agent Van der K. een geheel op zich zelf
staand geval is geweest.
Van andere zijde vernemen wij nog, dat
de schoten zijn gelost met een automatisch
pistool van het kaliber 3.65, zooals dit brj
de Schiedamsche politie wordt gebruikt.
Deze wapens kunnen 9 patronen bevatten.
Aangezien er dan teveel spanning op de
veer komt, worden de wapens in den regel
met zes patronen geladen. De dader heeft
zijn magazijn geheel leeg gevuurd en daar
bij slechts één keer zijn doel gemist.
FEUILLETON.
LIEFDE IN HET OERWOUD
Naar het Engelsch
door
J. VAN DER SLUYS.
(Nadruk verboden.).
18)
Het terrein begon langzamerhand te stij
gen. De boomen stonden verder van el
kaar en met behulp van het maanlicht kon
ze sneller vooruit komen. Betrekkelijk
spoedig stond ze op den top van een lange
heuvelrij, welke dwars door het woud
scheen te loopen. Er woei een lichte wind,
die de bladeren even deed ritselen en den
stillen nacht vervulde met een licht ge-
ruisch. Toen werd ze er zich plotselig van
bewust, dat het getokkel van de banjo
had opgehouden en een gevoel van onein
dige verlatenheid beving haar.
In de verte begonnen de trommels weer
zacht te roffelen, alsof ze spotten met haar
wanhoop.
Legrand was ongetwijfeld den kant op
gegaan van het neerdorp, waar het ge
luid vandaan kwaim; en nu was het, alsof
ze gedwongen zou worden, ook die rich
ting uit te gaan, want ze zou den weg
naar het kamp zeker niet terug vinden.
Het geluid zwol aan, tot het ten slotte
was, of alle trommels van de wereld daar
samenklonken in een alles overstemmend
geroffel.
Daarna werd het weer zachter, tot het
vaag verwijderd gerommel leek van een
afdrijvende onweersbui en ten slotte stierf
het geheel weg.
Op hetzelfde Oogenblik klonk door het
gebladerte weer het luchtige gepingel van
de banjo. Ze merkte, dat het geluid met
den wind meekwam. Ze draaide zich om
met het gezicht in den wind en zag toen
plotseling een kleine lichtplek beneden
zich in de duisternis. Dat was een kamp
vuur. Ze -holde verheugd den heuvel af,
geleid door den gloed van het vuur en
het geluid van de banjo.
Het licht werd helderder. De banjo tin
kelde vroolijk door en het duurde niet
lang, of ze kon den speler zien zitten in den
lichtkring van het vuur. Nog steeds rende
ze. De gestalte van den speler werd steeds
duidelijker, toen hield de muziek plotseling
op. De man liet zijn banjo vallen en strek
te zijn hand uit. In minder dan geen tijd
stond hij rechtop bij het vuur met iets in
zijn handen; iets, dat glinsterde in het licht
van het vuur; een geweer. Ze slaakte even
een kreet van angst bij de gedachte, dat
de man haar voor een nachtlijken aanval
ler houden zou en schieten.
Maar bij het hooren van die angstige
meisjesstem liet de mém bij het vuur zijn
geweer zakken en hij staarde haar ver
baasd aan toen ze binnen den uitersten
lichtkring van het vuur kwam. Ze holde
regelrecht op hem toe, ze ving even den
verwonderenden blik op van een grooten
gebaarden man en zakte toen snikkend en
uitgeput in elkaar.
Het volgende ding, dat ze zich herin
nerde, was een prettig klinkende stem, die
met zachten aandrang zei:
..Hier, drink dit op, maar langzaam aan."
Iemand hield een tinnen beker aan haar
lippen en machinaal dronk ze den kroes
leeg. De drank deed haar wonderlijk goed
en ze ontdekte, dat ze op den grond lag,
met haar schouders tegen zijn knie en een
arm, terwijl zijn ernstig gezicht zich on
derzoekend over haar heenboog. Ze maak
te een kleine beweging en de oogen boven
haar werden minder ernstig en begonnen
te glimlachen.
„Beter?" zei hij. „Prachtig. Blijf nog
maar even liggen. Tijd genoeg. Hier is nog
wat whisky."
Ze gehoorzaamde zwijgend, als een kind
maar al dien tijd was ze zich bewust van
die vragende, ohderzoekende uitdrukking
in zijn oogen.
Een paar minuten gingen voorbij. Haar
hart begon onrustiger te kloppen; ze werd
zich bewust van de warmte van zijn hand
op haar arm en haar schouders, en blo
zend maakte ze een beweging om op te
staan. Hij richtte zich op, lichtte haar op
alsof ze een veertje was en zette haar op
haar voeten. Toen, terwijl hij haar onder
steunde, zai hij rustig:
„Vertel me alles."
Zijn stem, zijn manier van doen stelden
haar gerust en ze begon haar verhaal haas
tig, een beetje onsamenhangend en nog
voor ze geëindigd had, viel hij haar in de
rede.
„Wie is die man? De man, voor wien- u
bang bent,, bedoel ik?"
„Hij noemt zich Jules Legrand."
„Aaha!"
„Kent u hem?" vroeg ze haastig.
„Ik heb hem nooit ontmoet. Maar zijn
reputatie iswelmeer dan slecht.
U zou beter doen, u niet verder met hem
in te laten en uw echtgenoot ook niet....
„Sir George Mannering is mijn echtge
noot nog niet", viel ze hem snel in de rede.
„Sir GeorgeWat?"
De woorden kwamen plotseling bruusk
en verrieden groote verbazing.
„Sir George Mannering", antwoordde ze.
„Kent u hem?"
„Neen", zei hij na een korte stilte, en in
het schijnsel van het vuur kon ze zien,
dat er een aarzelende uitdrukking op zijn
gezicht lag. „Ik ken hem niet. Is hij de....
ik.... eh.... ik bedoel, is hij erg ziek?"
Honor voelde, dat hij iets anders had
willen vragen, en terwijl ze hem antwoord
de, vroeg ze zich af, wat hij had willen
vragen.
„Het is de koorts. Hij is niet in staat
iets te doen; en ik geloof zeker, dat Le
grand van plan is, daarvan op de een of
andere manier misbruik te maken."
De man knikte.
„Dat lijkt mij wel bijna zeker. Toen
vroeg hij opeens: „Wat wilt u, dat ik voor
u doe?"
„Mij helpen Sir George weg te krijgen
van Legrand en ons naar M'Buba te bren
gen."
„Maar u kent mij niet", viel hij haar
in de rede. „Ik zou wel eens van hetzelfde
soort kunnen zijn als Legrand."
„U? Neen!"
Er klonk zooveel vertrouwen in den be
slisten toon van het meisje, dat de man
plotseling begon te lachen.
„Ik zie, dat u op uw intuïtie afgaat en in
dat geval hebt u ten minste gelijk. Ik ben
niet van het soort van Legrand. Misschien
moest ik me maar liever voorstellen. Mijn
naam is Rimington."
„Alec Rimington?" riep ze verrast uit.
„De olifantenjager?"
„Ja," zei hij opgewekt. „Ivoorverzame
laar. onderzoeker, natuurkundige."
„Mijn broer heeft u eens ontmoet in den
oorlog, ergens in Nairobi, geloof ik. Hjj
hoopte u weer te ontmoeten, toen we hier
heen kwamen, maar.... maar...." Haar
stem trilde even en ze zweeg, maar Ri
mington zette het gesprek dadelijk voort.
„U hebt u broer's naam niet genoemd",
ze hij zacht. „Misschien zou ik me hem
kunnen herinneren."
„Donthorne, Walter Donthorne. Ik ben
zijn zuster Honor".
„O ja, ik weet het al. We ontmoetten el
kaar ergens bij een officiersdiner: hij wil
de alles weten van de leeuwenjacht en ik
probeerde hem te overtuigen, dat de buffel
het gevaarlijkste dier is, hetwelk in Afrika
voorkomt."
Hij bleef zwijgen en vroeg toen met een
lichte aarzeling:
„Was uwwas Sir George Manne
ring ook in de koloniën tijdens den oor
log?"
„Hij is hier al vier jaar geweest."
Ze zag hem een lichte beweging van
schrik maken, maar hij wist zich onmid-
delijk te beheerschen en zei rustig:
„Ik heb hem- nooit ontmoet, maar het
zal me een groot genoegen zijn kennis met
hem te maken. Ik zal met u meegaan.
Waar zei u, dat Legrand's kamp is."
Ze beschreef de plaats zoo goed moge
lijk als ze kon; „bij een meertje aan den
anderen kant van dien heuvelrij in het
bosch.
„Ja," viel Rimington haar in de rede. „Ik
ken die plek. Er is een kortere weg dan die,
welke u genomen hebt, want die heuvelrij
wordt hier vlak bij onderbroken en dat be
spaart ons het klimmen."
Toen voegde hij er bij: „U moest maar
even uitrusten, terwijl ik even een paar
dragers wek om een dragbaar te maken om
uw vriend te dragen."
(Wordt vervolgd).