Politie-commissaris van Schiedam door gedegradeerden hoofdagent vermoord. BAANDAG 3 DECEMBER 1934 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD. - PAG. 9 Door vijf revolver-kogels getroffen en onmiddellijk gedood. 'n Drama van enkele seconden. GEMENGDE BERICHTEN TWEE KINDEREN DOOR AUTO OVERREDEN EN GEDOOD Op den Hoogen Laarderweg te Hilver sum heeft Zaterdagmiddag even over 3 uur een noodlottig ongeval plaats gehad. Een vrachtauto, welke koeien vervoerde, reed in matigen gang in de richting La ren, toen de bestuurder, wonende te Eem- nes, zich ter hoogte van de Callandstraat, genoodzaakt zag signalen te geven voor eenige voor den wagen loopende kinde ren. Deze vluchtten naar 't trottoir, doch een van, de 4-jarige G. v. Dijk, kon zich niet spoedig in veiligheid stellen en liep ondanks het feit, dat de bestuurder aan vankelijk het kind nog wist te ontwijken, tegen de auto op. Door krachtig remmen werd het voertuig tot stilstand gebracht, doch het bleek, dat het rechterachterwiel van den zwaren wagen juist op het hoofd van het kind stond. De kleine, wiens hoofd geheel verbrijzeld werd, was onmiddellijk dood. Het lijkje is naar de Diaconessen- inrichting overgebracht, Zaterdag was in het Stationslaantje te Oudenbosch het tweejarig dochtertje van den heer J. S. aan het spelen, toen uit een loods een met paard bespannen wa gen reed. Het dier schrikte en maakte een zijsprong, tengevolge waarvan het kind onder den wagen geraakte en overreden werd. Het werd op slag gedood. RANGEERDER DOODGEDRUKT Op het rangeerterrein van de spoorwe gen te Roosendaal heeft Zaterdag een ernstig ongeval plaats gehad. Bij het ran geeren liep een der wagons uit de rails. De rangeerder Van 't Hooft geraakte tus schen den rangeerenden wagon en een andere bekneld en werd letterlijk dood gedrukt. Het lijkt van den ongelukkige, die een vrouw en drie kinderen achter laat, is per politiebrancard naar het R.K. ziekenhuis Charitas overgebracht. ZELDMAME ARRESTATIE IN ROTTER- DAMSCH PALEIS VAN JUSTITIE. Officier van Justitie zag juist zijn portret in politieblad staan. Door een zeldzame toevallighëid kon de zer dagen op 't parket van den officier van justitie te Rotterdam een man worden aan gehouden, die reeds sinds eenigen tijd door de Amsterdamsche politie werd gezocht als verdacht van diefstallen uit muntmeters en deswege in het Algemeen Politieblad gesignaleerd stond. De man, een zekere B., die niet wist, dat zijn foto met volledigen naam en ver dere bijzonderheden in het politieblad prijkte, vervoegde zich Zaterdag bij dien of ficier van justitie in de Maasstad om daar te spreken over iemand door wien hij be nadeeld zou zijn geworden. De officier zat juist het politieblad door te bladeren toen B. binnenkwam om zijn beklag te doen. De aanklager was mis schien nog niet aan het einde van zijn re laas, toen de officier hem even interrum peerde en nog eens duidelijk zijn naam en voornamen vroeg. Tijdens het verhaal van B. over „zijn zaak" had de officier alle ge legenheid het portret uit het politieblad te vergelijken met het gelaat van den man, die hier in levenden lijve voor hem stond. De foto was zoo duidelijk, dat er van een vergissing geen sprake kon zijn. Toen ook de achter- en voornaam, de geboortedatum enz. klopten volgde er spoedig een geheel ander gesprek, waarop B. zeker niet had gerekend. Voorloopig kwam de gezochte niet meer uit het Rotterdamsche Paleis van Justitie. Hij werd gearresteerd en later op den dag door een rijksveldwachter naar de hoofdstad overgebracht om hier op één der politiebureaux te worden gehoord over de misdrijven waarvan men hem verdacht. B. bleef hier 'echter ontkennen iets over de diefstallen te weten. Hij werd voorloo pig weer op vrije voeten, gesteld. Zaterdagmiddag heeft zich op het hoofdbureau van politie te Schie dam een vree9elijk drama afge speeld. Daar werd op zijn bureau de commissaris van politie, de heer F. Ellenberger, door een gedegra deerden hoofdagent van politic doodgeschoten. Zaterdagmiddag waren drie agenten van politie te Schiedam op het hoofdbureau ontboden, om door den commissaris, den heer F. Ellen berger, officieel op de hoogte te worden gesteld met hun degradatie, zulks in verband met hun minder goed ge drag in den laatsten tijd. Commissaris Ellenberger bevond zich in zijn kamer op het hoofdbureau in gezel schap van de agenten Hagendijk en Vis, die geheel buiten de degradatiequaestie staan. De commissaris was bezig met de agenten eenige dienstzaken te bespreken en orders te gevem Plotseling werd de deur opengeworpen er was niet geklopt en verscheen de ex-hoofdagent v. d. K. Hij was met ingang van Zaterdag weer gewoon agent. Met de woorden: „hier zijn mijn papie ren", wierp hij eenige stukken op tafel. Te gelijkertijd trok hij zijn automatisch pistool. Op dat oogenblik riep de commis saris: „Wat ga je nu doen?" Deze antwoord de niet, doch vuurde a bout portant zes schoten af. De commissaris maakte nog een beweging tot afweer, doch hij zonk achter zijn bureau ineen. Door vijf kogels getroffen. Drie kogels daren hem door het hoofd gegaan, twee hadden hem in de borst ge troffen. De twee agenten grepen den dader onmiddellijk vast. Hoofdinspecteur E. M. Dasoul, die in het naastgelegen vertrek zat, snelde toe en pakte v. d. K. bij den kraag. Ook de agenten en de inspecteurs Blosmo en Cloeseman kwamen op het ge luid van de schoten de trap af. De dader werd in een der cellen van het hoofdbu reau ingesloten. De geneesheeren dr. A. de Leeuw en dr. J. v. d. Berg waren enkele oogenblikken later aanwezig. De commissaris gaf toen nog teekenen van leven, doch enkele oogen blikken later overleed hij; gesproken heeft hij niet meer. De toedracht. Eenigen tijd terug was v. d. K. aange- zegt, dat hij wegens zijn misdragingen (dronkenschap) van de laatste maanden per 1 December van hoofdagent-titulair tot gewoon agent zou worden gedegra deerd. Zaterdagmorgen, den ochtend van den fatalen datum, moest hij zich met in specteur Blom&ma naar een kleermaker begeven, die de distinctieven van zijn uni- formkleeding zou afnemen. Nadat dit was geschied, kwam v. d. K. overeenkomstig de order van den commissaris om twee uur op het hoofdbureau aan de Lange Nieuw- straat om eenige paperassen inzake het woonwagenkamp, waarover hij tot nu toe het toezicht had, in te leveren. Alvorens zich naar de eerste verdieping te begeven, waar de kamer van den com missaris is gelegen, liep de dader die in burger was even de inspecteurskamer, die beneden ligt, in en groette toen beleefd en rustig den dienstdoenden inspecteur, den heer Blomsma. Daarna liep hij naar bo ven, na eerst nog aan een employé, die in de gang stond, gevraagd te hebben, of de commissaris aanwezig was, hetgeen in be vestigenden zin werd beantwoord. Boven trad v. d. K. het klerkenkantoor binnen, waar hij den beiden klerken, den heeren Blok en Stolk meedeelde, dat hij er van door zou gaan. en dezen hebben hem toen gemaand, geen gekke dingen te doen. Verschillende schoten gelost. Vervolgens ging v. d. K. naar den com missaris, wiens bureau tegenover dat der klerken ligt, en nadat hij de bovenbedoel de papieren onder opmerking: „Hier zijn mijn bescheiden" of iets dergelijks had af gegeven, trok hij zijn revolver en loste achtereen vijf a zes schoten in de richting van den heer Ellenberger, die achter zijn schrijfbureau zat. De schoten troffen den commissaris aan het hoofd en de borst, hoe wel er naar later ontdekt werd, ook in den muur zijn terecht gekomen. De politiechef was niet alleen op zijn kamer, doch toen de gedegradeerde hoofdagent binnen kwam, bevonden zich daar ook de agenten van den Sterrebosch-dienst L. J. Vis en L. Hagestein. Dezen waren echter zoo ont hutst door de plotselinge schietpartij, dat zij v. d. K. niet konden beletten zijn wa pen leeg te schieten. De inspecteur beneden hoorde de scho ten knallen en holde toen met een agen; naar boven, de kamer van den commissa ris op, waar de dader onmiddellijk gegre pen is. Hij liet zich rustig arresteeren en in een der cellen van het bureau insluiten. In alleryl werd dokter de Leeuw ge waarschuwd, die den heer Ellenberger nog wel levend aantrof, maar direct alle hoop opgaf en dan ook al na enkele oogenblik ken den dood moest constateeren. Later kwam ook nog dr. v. d. Berg naar het hoofdbureau en verder dr. de Bruijn, de schoonzoon van den vermoorde. Ook de burgemeester, de heer H. Stulemeijer, was weldra ter plaatse en eveneens het parket uit Rotterdam, namelijk mr. Reumer, offi cier van justitie, mr. Brongers, rechter commissaris en een griffier. Confrontatie. De dader is met zijn slachtoffer gecon fronteerd. Hij legde een volledige bekente nis af. De man was zeer kalm en het bleek, dat hij niet onder invloed van drank ver keerde. De dader is in den vooravond overge bracht naar het Huis van Bewaring te Rot terdam. Toen hem bij zijn vertrek uit het hoofdbureau werd gevraagd of hij nu nog niet begreep wat hij gedaan had, was zijn antwoord: „Altijd behoorlijk mijn dienst gedaan". Omtrent de beweegredenen tot zijn daad wist Van der K. niets anders te zeggen, dan dat hij in een opwelling had gehandeld. TJit een verdere verklaring blijkt, dat hij van oordeel is, dat hij onrechtvaardig is gestraft, in verband met vermoedelijke misdragingen van collega's, die niet ge straft zijn, omdat hun wangedrag niet bewezen kon worden. In de commissariskamer is tijdens de worsteling het geheele bureau in het on- geneede geraakt. Alle bescheiden lagen over den vloer verspreid en de leeslamp, die op het bureau stond, en er af viel, is vernield. Merkwaardig is, dat een kogelgat is ge vonden in den wand tegenover het bureau, waaraan de commissaris gezeten was, dus achter den rug van den dader. Men neemt aan, dat dit gat afkomstig is van een schot, dat tijdens de worsteling is afgegaan, al is het ook niet onmogelijk, dat de kogel afgeschampt is. Het lijk is voor sectie in beslag genomen en vervoerd naar het Algemeen Zieken huis. Het slachtoffer. De verslagenheid is zeer groot in Schie dam, de commissaris was zeer gezien in de gemeente. Ook in politiekringen had men een botsing tusschen den ex-hoofdagent en den commissaris allerminst voorzien, te meer daar de laatste zeer veel geduld met v. d. K. heeft gehad. De oorzaak van het drama moet gezoch: worden in de degradatiequaestie; v. d. K. staat bekend als een impulsief man, die ook, naar men zegt, nogal eens gebruik maakt van sterken drank. Het is niet uit gesloten, dat hij ook Zaterdagmiddag, voor hij naar het bureau ging, wat had gedron ken. Van een vroegere twist tusschen hem en den commissaris is nog niets bekend. De dader is getrouwd en vader. Commissaris Ellenberger was in Schie dam een zeer gezien politieman. Hij stond bekend als strikt rechtvaardig en eerlijk, terwijl hy bij vele gelegenheden zijn goe de hart toonde. Hij werd in 1900 te Schie dam benoemd als inspecteur. Voor dien was hij werkzaam te Haarlem. Op 11 Juli 1914 volgde zijn benoeming tot commissa ris. E. was gehuwd en vader van een ge trouwde dochter. Op 4 Maart 1935 zou de heer Ellenber ger den pensioengerechtigden leeftijd heb ben bereikt; hij was 63 jaar oud. WAT BURGEMEESTER STULEMEIJER VERTELDE. Overal stonden te Schiedam groepjes menschen het gebeurde te bespreken en wie bij die groepjes zijn oor te luisteren legde, kon, naarmate het later werd, meer en meer den indruk krijgen, dat er, afge zien van deze zaak, bij de Schiedamsche politie allerlei onjuiste toestanden voorko- men. De „N. R. Ct." heeft zich daarom in den loop van den avond tot den burgemeester van Schiedam, den heer H. Stulemeyer. gewend, die in een onderhoud niet alleen de wilde geruchten ten stelligste heeft te gengesproken, maar ook nog eenige bijzon derheden over de tragische gebeurtenis heeft medegedeeld. De heer Stulemeyer vertelde het vol gende: Zaterdagmiddag omstreeks twee uur zou ik juist aan tafel gaan, toen de telefoon belde. Mijn zoon nam de boodschap aan. Aan de andere zijde van den draad werd op gejaagden toon gevraagd, of ik onmid dellijk aan het toestel wilde komen. Op mijn vraag, met wien ik sprak, werd er geantwoord: met een hoofdagent van het bureau. De man vroeg, of ik oogenblikke- lijk wilde komen, omdat hoofdagent Van der K. zoo juist den commissaris had dood geschoten. Aanvankelijk kon ik deze verpletterende tijding bijna niet gelooven, maar ik ver mande mij en snelde de straat op. Daar requireerde ik een toevallig langs komen de auto en zoo snel mogelijk zijn wij naar het bureau gereden. Daar vond ik inspec teurs en agenten in groote verslagenheid. De dokter had juist den dood van den com missaris geconstateerd. Ik heb toen de echtgenoote en haar dochter opgebeld en haar voorzichtig voorbereid, dat er iets heel ernstigs was gebeurd. Daarop heb ik telefonisch het parket gewaarschuwd. De dader. Komende tot den persoon van den dader en diens motieven, zei de heer Stulemeyc-r ongeveer het volgende: Als Van der K. j zich heeft willen wreken, wegens zijn de gradatie, dan had hij eigenlijk mij moeten hebben, want ik ben de man geweest, die het degradatiebesluit heb moeten nemen, zij het dan ook uiteraard op voordracht van den commissaris, die Van der K. tevoren al menigmaal de hand boven het hoofd had gehouden. Van der K. was hoofdagent-titulair. Hij was een flinke agent, niet dom en voor al lerlei speciale diensten goed te gebruiken. Zijn fout was evenwel, dat hij wel eens meer dronk, dan men een agent, cn dan nog wel een hoofdagent, kan veroorloven. Hij was chef van den buitendienst, deed bodediensten voor sommige polderbestu ren en bovendien was hij belast met het op halen van het staangeld van de woonwa gens in het woonwagenkamp. Voorts was hem de hondenkeuring opgedragen. Hij werd zoo goed als niet gecontroleerd en dit is hem noodlottig geworden. Hij voelde zich zeer als hoofdagent en hfj was merk baar trotsch op de mooi zilveren banden op zijn pet en de distinctieven op zijn mou wen. Maar, zooals gezegd, hij dronk wel eens te veel en dat was ontoelaatbaar. Op die manier was ik gedwongen hein te de- gradeeren. Deze degradatie is Zaterdag in gegaan. Zaterdagmorgen is van der K. bij den kleermaker geweest, die de onderschei dingsteekenen van zijn uniform heeft ver wijderd. Zaterdagmiddag moest hij bij den commissaris komen om de administratie van het woonwagenkamp in te leveren. Fi nancieel zou deze degradatie den man aan vankelijk op 3 in de week zijn gekomen, maar bij nader inzien heb ik hem de hon denkeuring gelaten, waarvoor hij een toe lage van 1 per week zou krijgen. De degradatie van d. K. Het geval van de degradatie van Van der K. is een absoluut op zich zelf staan de zaak. Wij merkten op, dat er een gerucht ging, als zou de dader zijn gedegradeerd naar aanleiding van ongeloorloofde praetijken in het Sterreboech. De heer Stulemeyer antwoordde, dat de zaak van het Sterre- bosch niets met dezen hoofdagent heeft te maken gehad. Voorts wezen wij er op, dat in de stad hardnekkig werd beweerd, dat niet alleen deze hoofdagent zou zijn gedegradeerd, maar dat nog' drie andere agenten bij de zaak betrokken zouden zijn. Twee van deze agenten zouden zijn overgeplaatst naar den rein igingsd ienst. Ook dit bericht kan de burgemeester ca tegorisch tegenspreken. Men verwart, zoo zeide hij, twee verschillende zaken. Inder daad is er twee jaar geleden eens één agent die om bepaalde redenen moeilijk bij het korps gehandhaafd kon blijven, hoe wel zijn vergrijp nu ook weer niet zoo heel vreeselijk was, ontslagen en later, na over leg in het ooilege van B. en W., bij den reinigingsdienst geplaatst. Men haalt dit nu weer op, men dikt het aan en zoo komt het praatje in de wereld, dat er thans heel wat met het korps aan dc hand zou zijn. De heer Stulemeyer eindigde het onder houd met nogmaals uitdrukkelijk vast te stellen, dat de degradatie van den hoofd agent Van der K. een geheel op zich zelf staand geval is geweest. Van andere zijde vernemen wij nog, dat de schoten zijn gelost met een automatisch pistool van het kaliber 3.65, zooals dit brj de Schiedamsche politie wordt gebruikt. Deze wapens kunnen 9 patronen bevatten. Aangezien er dan teveel spanning op de veer komt, worden de wapens in den regel met zes patronen geladen. De dader heeft zijn magazijn geheel leeg gevuurd en daar bij slechts één keer zijn doel gemist. FEUILLETON. LIEFDE IN HET OERWOUD Naar het Engelsch door J. VAN DER SLUYS. (Nadruk verboden.). 18) Het terrein begon langzamerhand te stij gen. De boomen stonden verder van el kaar en met behulp van het maanlicht kon ze sneller vooruit komen. Betrekkelijk spoedig stond ze op den top van een lange heuvelrij, welke dwars door het woud scheen te loopen. Er woei een lichte wind, die de bladeren even deed ritselen en den stillen nacht vervulde met een licht ge- ruisch. Toen werd ze er zich plotselig van bewust, dat het getokkel van de banjo had opgehouden en een gevoel van onein dige verlatenheid beving haar. In de verte begonnen de trommels weer zacht te roffelen, alsof ze spotten met haar wanhoop. Legrand was ongetwijfeld den kant op gegaan van het neerdorp, waar het ge luid vandaan kwaim; en nu was het, alsof ze gedwongen zou worden, ook die rich ting uit te gaan, want ze zou den weg naar het kamp zeker niet terug vinden. Het geluid zwol aan, tot het ten slotte was, of alle trommels van de wereld daar samenklonken in een alles overstemmend geroffel. Daarna werd het weer zachter, tot het vaag verwijderd gerommel leek van een afdrijvende onweersbui en ten slotte stierf het geheel weg. Op hetzelfde Oogenblik klonk door het gebladerte weer het luchtige gepingel van de banjo. Ze merkte, dat het geluid met den wind meekwam. Ze draaide zich om met het gezicht in den wind en zag toen plotseling een kleine lichtplek beneden zich in de duisternis. Dat was een kamp vuur. Ze -holde verheugd den heuvel af, geleid door den gloed van het vuur en het geluid van de banjo. Het licht werd helderder. De banjo tin kelde vroolijk door en het duurde niet lang, of ze kon den speler zien zitten in den lichtkring van het vuur. Nog steeds rende ze. De gestalte van den speler werd steeds duidelijker, toen hield de muziek plotseling op. De man liet zijn banjo vallen en strek te zijn hand uit. In minder dan geen tijd stond hij rechtop bij het vuur met iets in zijn handen; iets, dat glinsterde in het licht van het vuur; een geweer. Ze slaakte even een kreet van angst bij de gedachte, dat de man haar voor een nachtlijken aanval ler houden zou en schieten. Maar bij het hooren van die angstige meisjesstem liet de mém bij het vuur zijn geweer zakken en hij staarde haar ver baasd aan toen ze binnen den uitersten lichtkring van het vuur kwam. Ze holde regelrecht op hem toe, ze ving even den verwonderenden blik op van een grooten gebaarden man en zakte toen snikkend en uitgeput in elkaar. Het volgende ding, dat ze zich herin nerde, was een prettig klinkende stem, die met zachten aandrang zei: ..Hier, drink dit op, maar langzaam aan." Iemand hield een tinnen beker aan haar lippen en machinaal dronk ze den kroes leeg. De drank deed haar wonderlijk goed en ze ontdekte, dat ze op den grond lag, met haar schouders tegen zijn knie en een arm, terwijl zijn ernstig gezicht zich on derzoekend over haar heenboog. Ze maak te een kleine beweging en de oogen boven haar werden minder ernstig en begonnen te glimlachen. „Beter?" zei hij. „Prachtig. Blijf nog maar even liggen. Tijd genoeg. Hier is nog wat whisky." Ze gehoorzaamde zwijgend, als een kind maar al dien tijd was ze zich bewust van die vragende, ohderzoekende uitdrukking in zijn oogen. Een paar minuten gingen voorbij. Haar hart begon onrustiger te kloppen; ze werd zich bewust van de warmte van zijn hand op haar arm en haar schouders, en blo zend maakte ze een beweging om op te staan. Hij richtte zich op, lichtte haar op alsof ze een veertje was en zette haar op haar voeten. Toen, terwijl hij haar onder steunde, zai hij rustig: „Vertel me alles." Zijn stem, zijn manier van doen stelden haar gerust en ze begon haar verhaal haas tig, een beetje onsamenhangend en nog voor ze geëindigd had, viel hij haar in de rede. „Wie is die man? De man, voor wien- u bang bent,, bedoel ik?" „Hij noemt zich Jules Legrand." „Aaha!" „Kent u hem?" vroeg ze haastig. „Ik heb hem nooit ontmoet. Maar zijn reputatie iswelmeer dan slecht. U zou beter doen, u niet verder met hem in te laten en uw echtgenoot ook niet.... „Sir George Mannering is mijn echtge noot nog niet", viel ze hem snel in de rede. „Sir GeorgeWat?" De woorden kwamen plotseling bruusk en verrieden groote verbazing. „Sir George Mannering", antwoordde ze. „Kent u hem?" „Neen", zei hij na een korte stilte, en in het schijnsel van het vuur kon ze zien, dat er een aarzelende uitdrukking op zijn gezicht lag. „Ik ken hem niet. Is hij de.... ik.... eh.... ik bedoel, is hij erg ziek?" Honor voelde, dat hij iets anders had willen vragen, en terwijl ze hem antwoord de, vroeg ze zich af, wat hij had willen vragen. „Het is de koorts. Hij is niet in staat iets te doen; en ik geloof zeker, dat Le grand van plan is, daarvan op de een of andere manier misbruik te maken." De man knikte. „Dat lijkt mij wel bijna zeker. Toen vroeg hij opeens: „Wat wilt u, dat ik voor u doe?" „Mij helpen Sir George weg te krijgen van Legrand en ons naar M'Buba te bren gen." „Maar u kent mij niet", viel hij haar in de rede. „Ik zou wel eens van hetzelfde soort kunnen zijn als Legrand." „U? Neen!" Er klonk zooveel vertrouwen in den be slisten toon van het meisje, dat de man plotseling begon te lachen. „Ik zie, dat u op uw intuïtie afgaat en in dat geval hebt u ten minste gelijk. Ik ben niet van het soort van Legrand. Misschien moest ik me maar liever voorstellen. Mijn naam is Rimington." „Alec Rimington?" riep ze verrast uit. „De olifantenjager?" „Ja," zei hij opgewekt. „Ivoorverzame laar. onderzoeker, natuurkundige." „Mijn broer heeft u eens ontmoet in den oorlog, ergens in Nairobi, geloof ik. Hjj hoopte u weer te ontmoeten, toen we hier heen kwamen, maar.... maar...." Haar stem trilde even en ze zweeg, maar Ri mington zette het gesprek dadelijk voort. „U hebt u broer's naam niet genoemd", ze hij zacht. „Misschien zou ik me hem kunnen herinneren." „Donthorne, Walter Donthorne. Ik ben zijn zuster Honor". „O ja, ik weet het al. We ontmoetten el kaar ergens bij een officiersdiner: hij wil de alles weten van de leeuwenjacht en ik probeerde hem te overtuigen, dat de buffel het gevaarlijkste dier is, hetwelk in Afrika voorkomt." Hij bleef zwijgen en vroeg toen met een lichte aarzeling: „Was uwwas Sir George Manne ring ook in de koloniën tijdens den oor log?" „Hij is hier al vier jaar geweest." Ze zag hem een lichte beweging van schrik maken, maar hij wist zich onmid- delijk te beheerschen en zei rustig: „Ik heb hem- nooit ontmoet, maar het zal me een groot genoegen zijn kennis met hem te maken. Ik zal met u meegaan. Waar zei u, dat Legrand's kamp is." Ze beschreef de plaats zoo goed moge lijk als ze kon; „bij een meertje aan den anderen kant van dien heuvelrij in het bosch. „Ja," viel Rimington haar in de rede. „Ik ken die plek. Er is een kortere weg dan die, welke u genomen hebt, want die heuvelrij wordt hier vlak bij onderbroken en dat be spaart ons het klimmen." Toen voegde hij er bij: „U moest maar even uitrusten, terwijl ik even een paar dragers wek om een dragbaar te maken om uw vriend te dragen." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 11